Economie H9 Omzet, kosten en winst
9.1 Afzet, prijs en omzet
De afzet is de hoeveelheid verkochte goederen in een bepaalde periode. De omzet is het
totale geldbedrag dat voor de verkochte goederen is ontvangen in een bepaalde periode.
Bedrijven moeten aan hun klanten ook btw over de verkoopprijs in rekening brengen. Deze
btw is belastingen over de toegevoegde waarde, ook w el de omzetbelasting genoemd.
De verkoopprijs inclusief btw wordt de consumentenprijs genoemd. Bedrijven kunnen de
betaalde btw terugvorderen van de Belastingdienst. Ontvangen btw moet worden afgedragen
aan de belastingdienst.
De totale omzet wordt berekend door de afzet te vermenigvuldigen met de verkoopprijs.
Formules:
Totale opbrengst (TO): omzet = afzet x verkoopprijs / TO = p x q
Gemiddeld opbrengst (GO) is de opbrengst per verkocht product: GO = TO : q (p x q)
: q = p.
De marginale opbrengst (MO) is de extra opbrengst als er 1 eenheid product meer
wordt verkocht: MO = verschil T : verschil q TO’
9.2 Kostensoorten
Kosten zijn alle noodzakelijke ofers voor de productie en verkoop van een bepaald goed.
Binnen bedrijven zijn de volgende kostensoorten te onderscheiden:
Inkoopwaarde van ingekochte producten. Handelsondernemingen kopen
goederen in en verkopen die in dezelfde staat door. Industriële ondernemingen
kopen grondstofen en halfabricaten in waarmee een nieuw product wordt gemaakt.
De inkoopwaarde bestaat uit de inkoopprijs plus de inkoopkosten, zoals
transportkosten.
Loonkosten. De loonkosten van een bedrijf bestaan uit het brutoloon van de
werknemer plus de werkgeverspremie voor de sociale verzekeringen. De werknemer
moet van zijn brutoloon de premie ouderdomspensioen, loonhefng, premies
werknemersverzekeringen, bijdrage zorgverzekering en de inhouden voor zijn
spaarloon- of levensloopregeling afdragen. Wat hij overhoudt, is zijn nettoloon. Het
verschil tussen de loonkosten voor de werkgever en het nettoloon dat de werknemer
ontvangt, heet de wig.
Kosten van diensten van derden. De meeste bedrijven schakelen andere bedrijven
in. Denk aan schoonmaakkosten, verzekeringskosten of kosten van een accountant.
Afschrijvingskosten. Afschrijving is de waardedaling van vaste kapitaalgoederen
zoals gebouwen en machines. De jaarlijkse afschrijving bereken je als volgt:
o Afschrijving per jaar: aanschafwaarde – restwaarde : levensduur in
jaren
Rentekosten. Over geleende bedragen moet rente (of interest) en afossing betaald
worden. Afossing is terugbetaling van het geleende bedrag. Rente wordt extra betaald,
als vergoeding voor het risico dat de geldverstrekker loopt. De afossing behoort niet
tot de kosten, de rente wel. De hoogte van de rente ligt aan de fnanciële gezondheid
van de kredietvrager, de looptijd van de lening, de infatie en of er een onderpand is ja
of nee.
Overige kosten. Verkoopkosten zijn kosten om de verkoop te stimuleren, zoals
reclamekosten. Voorraadkosten zijn kosten bederf, diefstal of het kapot vallen van
producten, maar ook kosten om de voorraad op te slaan. Huisvestingskosten zijn
bijvoorbeeld de kosten van huur van het pand en de verlichtings- en
verwarmingskosten.
9.3 Variabele en constante kosten
Constante (of vaste) kosten zijn kosten die niet veranderen als er meer of minder wordt
verkocht of geproduceerd. Voorbeelden zijn interestkosten en afschrijvingskosten. Ze worden
genoteerd als de letter c.
9.1 Afzet, prijs en omzet
De afzet is de hoeveelheid verkochte goederen in een bepaalde periode. De omzet is het
totale geldbedrag dat voor de verkochte goederen is ontvangen in een bepaalde periode.
Bedrijven moeten aan hun klanten ook btw over de verkoopprijs in rekening brengen. Deze
btw is belastingen over de toegevoegde waarde, ook w el de omzetbelasting genoemd.
De verkoopprijs inclusief btw wordt de consumentenprijs genoemd. Bedrijven kunnen de
betaalde btw terugvorderen van de Belastingdienst. Ontvangen btw moet worden afgedragen
aan de belastingdienst.
De totale omzet wordt berekend door de afzet te vermenigvuldigen met de verkoopprijs.
Formules:
Totale opbrengst (TO): omzet = afzet x verkoopprijs / TO = p x q
Gemiddeld opbrengst (GO) is de opbrengst per verkocht product: GO = TO : q (p x q)
: q = p.
De marginale opbrengst (MO) is de extra opbrengst als er 1 eenheid product meer
wordt verkocht: MO = verschil T : verschil q TO’
9.2 Kostensoorten
Kosten zijn alle noodzakelijke ofers voor de productie en verkoop van een bepaald goed.
Binnen bedrijven zijn de volgende kostensoorten te onderscheiden:
Inkoopwaarde van ingekochte producten. Handelsondernemingen kopen
goederen in en verkopen die in dezelfde staat door. Industriële ondernemingen
kopen grondstofen en halfabricaten in waarmee een nieuw product wordt gemaakt.
De inkoopwaarde bestaat uit de inkoopprijs plus de inkoopkosten, zoals
transportkosten.
Loonkosten. De loonkosten van een bedrijf bestaan uit het brutoloon van de
werknemer plus de werkgeverspremie voor de sociale verzekeringen. De werknemer
moet van zijn brutoloon de premie ouderdomspensioen, loonhefng, premies
werknemersverzekeringen, bijdrage zorgverzekering en de inhouden voor zijn
spaarloon- of levensloopregeling afdragen. Wat hij overhoudt, is zijn nettoloon. Het
verschil tussen de loonkosten voor de werkgever en het nettoloon dat de werknemer
ontvangt, heet de wig.
Kosten van diensten van derden. De meeste bedrijven schakelen andere bedrijven
in. Denk aan schoonmaakkosten, verzekeringskosten of kosten van een accountant.
Afschrijvingskosten. Afschrijving is de waardedaling van vaste kapitaalgoederen
zoals gebouwen en machines. De jaarlijkse afschrijving bereken je als volgt:
o Afschrijving per jaar: aanschafwaarde – restwaarde : levensduur in
jaren
Rentekosten. Over geleende bedragen moet rente (of interest) en afossing betaald
worden. Afossing is terugbetaling van het geleende bedrag. Rente wordt extra betaald,
als vergoeding voor het risico dat de geldverstrekker loopt. De afossing behoort niet
tot de kosten, de rente wel. De hoogte van de rente ligt aan de fnanciële gezondheid
van de kredietvrager, de looptijd van de lening, de infatie en of er een onderpand is ja
of nee.
Overige kosten. Verkoopkosten zijn kosten om de verkoop te stimuleren, zoals
reclamekosten. Voorraadkosten zijn kosten bederf, diefstal of het kapot vallen van
producten, maar ook kosten om de voorraad op te slaan. Huisvestingskosten zijn
bijvoorbeeld de kosten van huur van het pand en de verlichtings- en
verwarmingskosten.
9.3 Variabele en constante kosten
Constante (of vaste) kosten zijn kosten die niet veranderen als er meer of minder wordt
verkocht of geproduceerd. Voorbeelden zijn interestkosten en afschrijvingskosten. Ze worden
genoteerd als de letter c.