1. Wat is pijn?
= vitale parameter, een waarschuwingssysteem.
= wat de patiënt zegt dat het is en treedt op wanneer dat de patiënt zegt dat het optreedt.
= onplezierige sensorische en emotionele ervaring die gepaard gaat met feitelijke of mogelijke weefselbeschadiging.
2. Pijnroute
Weefselbeschadiging ® pijnsignaal ® sensorische paden ® ruggenmerg ® thalamus ® activatie autonome
zenuwstelsel ® signalen door hersenschors ® bewustwording pijn.
3. Pijntheorieën
Verschillende pijntheorieën:
- Poorttheorie van Melzack en Wall
- Specificiteitstheorie
- De patroontheorie
- Pijnmodel van Loeser
3.1. Poorttheorie van Melzack en Wall
Pijnervaring beïnvloed door de werking van een poort ® pijnlijke signalen openen of sluiten ® verandering perceptie
van pijn.
- Wanneer iemand zich stoot en tegelijkertijd de pijnlijke plek wrijft, kan de tactiele stimulatie van wrijven de poort
sluiten, waardoor de pijn vermindert.
- Bij chronische pijn kan emotionele stress de poort openen, waardoor de pijn intenser wordt. Dit verklaart
waarom psychologische factoren van invloed kunnen zijn op pijnperceptie.
3.2. Specificiteitstheorie
Er zijn specifieke zenuwvezels die alleen verantwoordelijk zijn voor het doorgeven van pijnlijke prikkels. Dit zou
betekenen dat er aparte zenuwvezels zijn voor verschillende soorten sensaties, waaronder pijn.
- Wanneer je je vinger brandt aan een hete pan, worden specifieke pijnreceptoren (nociceptoren) geactiveerd om
de pijn te signaleren via specifieke pijnzenuwen.
Biedt geen verklaring voor fenomenen zoals verwijzingspijn, waarbij pijn op een andere plaats wordt gevoeld dan waar
de schade optreedt.
,3.3. De patroontheorie
De pijnervaring is afhankelijk van de patronen van zenuwimpulsen die afkomstig zijn van verschillende soorten
receptoren, in plaats van specifieke zenuwvezels. Het beschouwt pijn als een resultaat van complexe patronen van
zenuwactiviteit.
- Wanneer je een scherpe naald in je huid steekt, creëert dit een specifiek zenuwpatroon dat als pijn wordt
waargenomen.
Deze theorie kan verklaren waarom de perceptie van pijn kan variëren tussen individuen en waarom soms dezelfde
fysieke schade verschillende pijnervaringen kan veroorzaken.
3.4. Pijnmodel van Loeser
= bio psychosociaal model, richt zich op chronische pijn.
Chronische pijn wordt niet alleen veroorzaakt door lichamelijke factoren, maar ook door psychologische en sociale
elementen.
Het model bestaat uit drie belangrijke componenten:
- Biologische factoren = fysieke oorzaken van pijn.
o Lichamelijke aspecten van pijn ® weefselbeschadiging, zenuwbeschadiging of ontstekingen.
- Psychologische factoren
o Emotionele en cognitieve aspecten van pijn ® angst, depressie, stress, perceptie en interpretatie van
pijn
- Sociale factoren
o Invloed van de sociale omgeving, familie, werk en cultuur op pijn.
o Sociale ondersteuning, verwachtingen, werk gerelateerde stress en interacties met anderen kunnen
van invloed zijn op de pijnervaring.
Effectieve behandeling van chronische pijn ® verminderen van fysieke symptomen, het verbeteren van de psychische
en sociale aspecten van de pijnervaring.
Bv lage rugpijn bij een patiënt
- Biologische factoren ® in voorgeschiedenis lage rugletsel hernia’s en artritis
- Psychologische factoren ® angst en depressie
- Sociale factoren ® veeleisend kantoorjob en beperkte familiale steun
Behandeling ® fysiotherapie, cognitieve gedragstherapie en werk gerelateerde aanpassingen
4. Soorten pijn
4.1. Volgens duurtijd
Acuut:
- Alarmfunctie
- Max 6 maanden
Chronisch:
- Geen alarmfunctie meer
- Langer dan 6 maanden
- Geen symptoom, maar aandoening
,4.2. Volgens oorsprong
- Weefselpijn
o Schade in weefsel of orgaan
- Neuropathische pijn
o Beschadiging pijnzenuw
- Artrosepijn
o Pijn in gewricht
- Maligne pijn
o Kankerpijn door behandeling of door behandeling
o Kan ook niet-oncologisch zijn
5. Endorfinen
Zelfde effect als morfine
- Drie endorfinen ® euforisch gevoel
- Dynorfine ® naar gevoel
- Enkefaline ® euforisch gevoel
Heeft een pijnstillende werking.
6. Pijn meten
Pijn is niet meetbaar maar wel belangrijk voor een gepast pijnbeleid op te starten.
Meetinstrumenten:
- NRS
- VAS
- REPOS
- Pijnanamnese
- Doloplus-2
- PACSLAC-D
- PAINA
6.1. NRS
= numerieke rating schaal
- Unidimensionaal
- Gemakkelijk, betrouwbaar
- Niet bij cognitieve beperkingen
Cijfer tussen 0 en 10:
- 0 – 3 mild
- 4 – 6 matig ® behandelen
- 7 – 10 ® ernstig
Aandachtspunten:
- 3x/dag
- Registratie
- Indien meerdere plaatsen ® ergste plaats kiezen
- Observeer tijdens afnemen NRS
, 6.2. VAS
= visueel analoge schaal
- Unidimensioneel
- Mogelijk bij cognitieve beperking
- Kan gekoppeld worden aan NRS
6.3. REPOS (EX!)
= Rotterdam Elderly Pain Observation Scale
- Persoon met dementie, verstandelijke of uitingsbeperking
- Kan gekoppeld worden aan NRS
- Snelle methode
- Verschillende beoordelaars mogelijk
Werking:
- Instructiekaart waarop 10 gedraging staan omschreven die als kenmerkend worden gezien voor pijn.
- Observeert de patiënt 2 minuten.
- Hierna scoor je iedere gedraging.
- Evalueer je de situatie aan de hand van een beslisboom.
Score:
- REPOS meer dan 3 met pijncijfer meer dan 4 ® actie nodig (pijnmedicatie)
- Hoge REPOS, laag pijncijfer ® afleiden, kalmeren
- Ervaring en kennis van observator belangrijk
6.4. Pijnanamnese
- VAS of NRS
- Indien pijn na interventies niet vermindert ® multidisciplinaire schaal
o Fysiek
o Psychisch
o Sociaal
o Spiritueel functioneren
Pijnanamnese is een hulpmiddel bij:
- Verhelderen pijnproblemen
- Stellen (verpleegkundige) diagnose
- Afspreken interventies
Volwassen patiënt met chronische pijn ® gaat in op aard, oorzaken en symptomen.
6.5. DOLOPLUS-2 (EX!)
- Pijn bij ouderen observeren
- Niet voor communicatieve en coöperatieve patiënt
- 2x/dag herbeoordeling
- Score meer dan of gelijk aan 5 mogelijk
- 10 items – 3 categorieën
o Lichamelijke reactie
o Psychomotorische reactie
o Psychosociale reactie