Hoofdstuk 1 : conceptueel kader (kapstok, duidelijk maken)
inleiding:
De hersenen zijn deel van het zenuwstelsel.
Dit stelsel houdt ons alert om te reageren op de wereld en vormt een complex neuraal communicatienetwerk dat
constant info verzamelt over het lichaam en omgeving.
Vitale essentiële functies (hartslag/ademhaling) worden gecontroleerd.
info wordt verwerkt en geïnterpreteerd zodat er een waarneming van binnen en buitenwereld ontstaat. Gekoppeld
met emoties die omgevormd worden naar taal en gedachten.
veranderingen worden teweeggebracht, waardoor we kunnen bewegen/handelingen uitvoeren.
Dit stelde de mens in staat om werktuigen te bedenken en te vervaardigen, men kreeg dus een dominante positie in
de natuur.
Eerst via gebaren en articulatie van stemgeluiden, later door woord/taalgebruik kon hij communiceren. (sterke
sociale vaardigheden + info overbrengen generatie op generatie)
Het stelsel maakt deel uit van ecosystemen, geordend als een hiërarchisch continuüm (complexe grotere eenheden
samengevoegd uit minder complexe eenheden)
Geen enkel orgaansysteem in lichaam waarbij het zo duidelijk is dat zijn structuur en functie tot stand komt in
interactie met de omgeving.
organisme gaan binnen het systeem op vers. manieren in interactie met elkaar:
• wedrijven organismen binnen de soort elkaar om voedingsbronnen (zelfbehoud)
• reproductieve mogelijkheden (soortbehoud)
Die competitie is belangrijk voor de evolutie omdat organismen bep. eigenschappen bezitten die een voordeel
bieden vh zelfbehoud en soortbehoud. Diegene met eigenschappen die een voordeel bieden vh
zelfbehoud/soortbehoud zullen een grotere kans hebben om dit door te geven aan het nageslacht.
Die selectiedruk leidt ertoe dat gunstige eigenschappen worden behouden en verbeteringen snel verspreiden.
Organismen hebben een verschijningsvorm (fenotype) dat afhangt vd genetische opmaak, individuele levensloop en
omgeving. Hierdoor —> grotere genotypische variatie in populatie.
Deze variatie ontstaat door combineren van genen bij voortplanting en/of toevallige wijzigingen genotype (mutaties).
Natuurlijke selectie gebeurt op fenotype, dit geeft een blijvend overerfbaar effect voor zover dat genotypische
kenmerk gekoppeld is aan een genotypisch kenmerk. Alleen dan kan selectie leiden tot evolutie.
Evolutie is dus het resultaat van adaptaties, aanpassingen die tot uiting komen in veranderingen in het genetisch
materiaal over generaties en gaat steeds verder op een bestaand genoom maar voegt nieuwe variaties toe.
Het genoom is dan ook het geheel en vormt de onderlinge structurele en functionele samenhang vd genen van een
organisme.
, Evolutie heeft geleid tot een toenemende complexiteit van neurale structuren en hersenen.
→ structuren die gekoppelt zijn aan het zenuwstelsel
conceptueel biopsychosociaal kader van hersenen en gedrag:
om de complexiteit vd hersenen duidelijk te maken → halen we het uit elkaar en nemen
we de stukjes apart onder de loep.
wetenschappen is constant vragen stellen.
wat gebeurt er binnenin een zenuwstelsel? → endogenen processen
buiten ons, de omgeving → exogeen
bij de mens; tussenschakel hiertussen = lichaam bij een cel = celmembraam
het brein is dus constant bezig met informatie te verwerken!!
1. neuron = de kleinste functionele eenheid
altijd 3 standpunten waarnaar je moet kijken:
welke endogene processen zijn aanwezig? → sterk verbonden met genetica via eiwitcodering
een neuron heeft een celmembraan → maakt dat er een opsplitsing is tussen binnenin en buiten
(omgeving)
We kijken altijd naar de mix tussen exogeen-endogeen.
De hersenen zijn constant bezig met die buitenwereld naar binnen te brengen om deze te kunnen begrijpen.
tijd: iets was, iets is nu en iets zal zijn. een zenuwcel is nu anders dan gisteren en morgen.
inleiding:
De hersenen zijn deel van het zenuwstelsel.
Dit stelsel houdt ons alert om te reageren op de wereld en vormt een complex neuraal communicatienetwerk dat
constant info verzamelt over het lichaam en omgeving.
Vitale essentiële functies (hartslag/ademhaling) worden gecontroleerd.
info wordt verwerkt en geïnterpreteerd zodat er een waarneming van binnen en buitenwereld ontstaat. Gekoppeld
met emoties die omgevormd worden naar taal en gedachten.
veranderingen worden teweeggebracht, waardoor we kunnen bewegen/handelingen uitvoeren.
Dit stelde de mens in staat om werktuigen te bedenken en te vervaardigen, men kreeg dus een dominante positie in
de natuur.
Eerst via gebaren en articulatie van stemgeluiden, later door woord/taalgebruik kon hij communiceren. (sterke
sociale vaardigheden + info overbrengen generatie op generatie)
Het stelsel maakt deel uit van ecosystemen, geordend als een hiërarchisch continuüm (complexe grotere eenheden
samengevoegd uit minder complexe eenheden)
Geen enkel orgaansysteem in lichaam waarbij het zo duidelijk is dat zijn structuur en functie tot stand komt in
interactie met de omgeving.
organisme gaan binnen het systeem op vers. manieren in interactie met elkaar:
• wedrijven organismen binnen de soort elkaar om voedingsbronnen (zelfbehoud)
• reproductieve mogelijkheden (soortbehoud)
Die competitie is belangrijk voor de evolutie omdat organismen bep. eigenschappen bezitten die een voordeel
bieden vh zelfbehoud en soortbehoud. Diegene met eigenschappen die een voordeel bieden vh
zelfbehoud/soortbehoud zullen een grotere kans hebben om dit door te geven aan het nageslacht.
Die selectiedruk leidt ertoe dat gunstige eigenschappen worden behouden en verbeteringen snel verspreiden.
Organismen hebben een verschijningsvorm (fenotype) dat afhangt vd genetische opmaak, individuele levensloop en
omgeving. Hierdoor —> grotere genotypische variatie in populatie.
Deze variatie ontstaat door combineren van genen bij voortplanting en/of toevallige wijzigingen genotype (mutaties).
Natuurlijke selectie gebeurt op fenotype, dit geeft een blijvend overerfbaar effect voor zover dat genotypische
kenmerk gekoppeld is aan een genotypisch kenmerk. Alleen dan kan selectie leiden tot evolutie.
Evolutie is dus het resultaat van adaptaties, aanpassingen die tot uiting komen in veranderingen in het genetisch
materiaal over generaties en gaat steeds verder op een bestaand genoom maar voegt nieuwe variaties toe.
Het genoom is dan ook het geheel en vormt de onderlinge structurele en functionele samenhang vd genen van een
organisme.
, Evolutie heeft geleid tot een toenemende complexiteit van neurale structuren en hersenen.
→ structuren die gekoppelt zijn aan het zenuwstelsel
conceptueel biopsychosociaal kader van hersenen en gedrag:
om de complexiteit vd hersenen duidelijk te maken → halen we het uit elkaar en nemen
we de stukjes apart onder de loep.
wetenschappen is constant vragen stellen.
wat gebeurt er binnenin een zenuwstelsel? → endogenen processen
buiten ons, de omgeving → exogeen
bij de mens; tussenschakel hiertussen = lichaam bij een cel = celmembraam
het brein is dus constant bezig met informatie te verwerken!!
1. neuron = de kleinste functionele eenheid
altijd 3 standpunten waarnaar je moet kijken:
welke endogene processen zijn aanwezig? → sterk verbonden met genetica via eiwitcodering
een neuron heeft een celmembraan → maakt dat er een opsplitsing is tussen binnenin en buiten
(omgeving)
We kijken altijd naar de mix tussen exogeen-endogeen.
De hersenen zijn constant bezig met die buitenwereld naar binnen te brengen om deze te kunnen begrijpen.
tijd: iets was, iets is nu en iets zal zijn. een zenuwcel is nu anders dan gisteren en morgen.
