Politiek = een proces van omzetting van verlangens, wensen en eisen vanuit de samenleving in
bindende besluiten.
Overheid = regering van een land, provincie of gemeente
Beleid = de maatregelen van de ministers (en hun ambtenaren) waarmee zij een bepaald probleem
willen aanpakken en oplossen. Zo is er een drugsbeleid, een onderwijsbeleid en een economisch
beleid.
Collectieve goederen = Goederen waar de meeste mensen belang bij hebben omdat ze er gebruik
van maken of kunnen maken.
Collectieve belangen = een grote groep mensen heeft baat bij een beslissing.
Macht = Het vermogen om anderen je wil op te leggen (eventueel tegen hun zin in)
Gezag = zeggenschap over anderen die geaccepteerd wordt (als ‘legitiem’ wordt beschouwd)
Machtsbronnen = verschillende manieren waarop je macht kunt verkrijgen.
Geweldsmonopolie = alleen de overheid mag geweld gebruiken.
Democratie = regeringsvorm waarbij het volk veel macht en invloed heeft.
Dictatuur = regeringsvorm waarbij de macht in handen is van één persoon of een kleine groep
mensen.
Verschillende betekenissen politiek:
1. De manier om een doel te bereiken :
Politiek bedrijven, bezig zijn.
2. Behendig achterbaks je doel bereiken :
Een politiek spelletje spelen.
3. Staatsinrichting:
alle regels voor de manier waarop een land bestuurd word.
4. Beslissingen van de Regering/Parlement:
Overheidsbeleid.
Kenmerken van een maatschappelijk/sociaal Politiek probleem:
probleem:
1. De situatie is onwenselijk (voor veel 1.Een politiek probleem is hetzelfde als een
mensen). maatschappelijk probleem maar staat op de
politieke agenda i.p.v. De publieke agenda
2. Uiteenlopende opvattingen hoe het
probleem op te lossen (verschillende
meningen/belangen).
3. Het staat op de publieke agenda.
, 4. De overheid moet actie ondernemen
om de situatie te veranderen
Verschil maatschappelijk probleem en politiek probleem = bij een maatschappelijk probleem wordt
het op de publieke agenda gezet en bij een politiek probleem wordt het op de politieke agenda
gezet.
Er wordt bepaald of iets een politiek probleem is door te kijken of het voldoet aan alle eisen van een
maatschappelijk probleem maar een politiek probleem moet i.p.v. van op de publieke agenda op de
politieke agenda staan.
Taken van de overheid:
1. Het garanderen van de openbare orde en veiligheid, zoals het zorgen voor voldoende
agenten, rechters maar ook celruimte.
2. Het garanderen van de mensenrechten.
3. Het onderhouden van goede buitenlandse betrekkingen, binnen bestaande
samenwerkingsverbanden als de Europese Unie en de NAVO, maar ook daarbuiten met een
land als China.
4. Het scheppen van werkgelegenheid, sociale zekerheid, goede arbeidsomstandigheden,
infrastructuur en een goed economisch klimaat.
5. Het zorgen voor welzijn, onderwijs, volksgezondheid, kunst en andere goederen en diensten
op sociaal-cultureel gebied.
De politiek verschuift steeds meer taken van de Rijksoverheid naar de gemeentes (decentralisatie).
Er is sprake van een staat als een bevolking een eigen grondgebied met een eigen overheid heeft.
In een dictatuur is de macht in handen van één persoon of een kleine groep mensen en in een
democratie is de macht in handen van een regering gekozen door het volk.
Voorbeelden van machtsbronnen:
- Wetten en bevoegdheden (formele macht)
- Morele steun
- Kennis
- Geld
- Charisma
- Aantal
- Mogelijkheid om geweld te gebruiken
HS 2 Democratie en rechtsstaat
Rechtsstaat = een staat waarin de rechten en plichten van zowel de burgers als de overheid zijn
vastgelegd zodat burgers beschermd worden tegen machtsmisbruik door de overheid.
, Klassieke grondrechten = zijn de rechten die de vrijheid en gelijkheid van de burgers moeten
garanderen.
Sociale grondrechten = verplichten de overheid te zorgen voor voldoende werkgelegenheid, sociale
zekerheid, een schone en veilige leefomgeving, goede volksgezondheid, voldoende woonruimte,
maatschappelijke en culturele ontplooiingsmogelijkheden en voor iedereen toegankelijk en goed
onderwijs.
Legaliteitsbeginsel = de overheid kan alleen handelen naar wat in de grondwet staat.
Constitutionele monarchie = koninkrijk waarbij de macht van de koning wordt beperkt door middel
van de grondwet.
Parlementaire democratie = Het volk neemt niet zelf de beslissingen, maar kiest een parlement dat
de beslissingen voor het volk neemt.
Indirecte democratie = Het volk kiest de volksvertegenwoordigers (politici) d.m.v. verkiezingen. Deze
politici besturen het land. Dit noemen we ook wel een parlementaire democratie of
representatiedemocratie.
Directe democratie = het volk maakt de wetten zelf of de beslissingen worden rechtstreeks door het
volk genomen.
Grondbeginselen democratische rechtsstaat:
- Er is een grondwettelijke scheiding van de politieke macht (Trias Politica = machtenscheiding).
De rechterlijke macht is onafhankelijk.
- Er is sprake van klassieke/politieke grondrechten: gelijkheid van alle burgers door de wet.
- Het bestuur van het land is gebaseerd op het legaliteitsbeginsel: de overheid kan alleen
handelen als het in de (grond)wet staat.
- Geweldsmonopolie: de overheid mag de rechtsorde handhaven met de middelen die de wet
de overheid geeft.
Doel v.d. grondbeginselen = beschermt de burgers tegen een te grote overheidsmacht.
Trias Politica landelijk:
Rechterlijke macht
Wetgevende macht Uitvoerende macht
Wetgevende macht = Parlement (eerste + tweede kamer) + Regering.