Kunstnieren En Membranen
Natuur Leven & Technologie
Docent: VHH
Datum: 19 December 2022
Namen: Gijs de Ruiter, Mika Reinders,
Joël de Jong, Jami Huiskes & Joël Bleijenburg
,Opgaven
Hoofdstuk 1
Opgave 1.1
1. Nierkapsel
2. Nierbekken
3. Nierslagader
4. Nierader
5. Urineleider
6. Merg
7. Vertakking van nierslagader
8. Schors
9. Nefronen
Opgave 1.2
Wanneer iemand last heeft van hartfalen, dan werkt het hart niet meer zoals het
hoort te werken. Op dit moment komt er niet meer genoeg zuurstof bij de nieren,
waardoor de nieren niet meer optimaal werken.
Opgave 1.3
Het hecht zich aan bloedeiwitten. Bloedeiwitten kunnen de wand van de
glomerulus niet goed passeren, dus is de halfwaardetijd een stuk hoger.
Opgave 1.4
Blijkbaar zijn deze groter dan de tussenruimten tussen de podocyten. Eiwitten
kunnen namelijk wel door de tussenruimten van het papier, maar niet door de
tussenruimten van de nieren.
Opgave 1.5
a. Dit vind je bij de uiteinden van de nierbekken.
b. Wij schatten ongeveer 200 glomeruli in het preparaat.
c. 200 x 9 = 1800 glomeruli in de hele nier.
, Opgave 1.6
Naam Taak
1 Nierkapsel bescherming
2 Nierbekken verzamelen urine
3 Nierslagader aanvoer van bloed
4 Nierader afvoer van bloed
5 Urineleider afvoer urine
6 Merg productie voorurine
7 Vertakking van aanvoer van bloed
nierslagader
8 Schors stevigheid
9 Nefronen concentreren urine
Opgave 1.7
a. Voorurine, want hier zijn nog allerlei nuttige stoffen aanwezig die later
gereabsorbeerd worden.
b. Het bekerglas bevat 0,4 liter water en er wordt 0,1 mol natriumchloride
toegevoegd. 1,0 L / 0,4 L = 2,5 ; 2,5 x 0,1 mol natrium = 0,25 molair
natrium.
De concentratie wordt twee keer zo groot, dus 0,50 molair natriumchloride.
Het aantal mol natriumchloride in de oplossing blijft gelijk.
Opgave 1.8
a. Alle deeltjes hebben een invloed omdat ze allemaal bijdragen aan een
hoeveelheid stof in water.
b. Aan kant B zitten de bloedeiwitten en de andere stoffen zitten aan kant A.
Natuur Leven & Technologie
Docent: VHH
Datum: 19 December 2022
Namen: Gijs de Ruiter, Mika Reinders,
Joël de Jong, Jami Huiskes & Joël Bleijenburg
,Opgaven
Hoofdstuk 1
Opgave 1.1
1. Nierkapsel
2. Nierbekken
3. Nierslagader
4. Nierader
5. Urineleider
6. Merg
7. Vertakking van nierslagader
8. Schors
9. Nefronen
Opgave 1.2
Wanneer iemand last heeft van hartfalen, dan werkt het hart niet meer zoals het
hoort te werken. Op dit moment komt er niet meer genoeg zuurstof bij de nieren,
waardoor de nieren niet meer optimaal werken.
Opgave 1.3
Het hecht zich aan bloedeiwitten. Bloedeiwitten kunnen de wand van de
glomerulus niet goed passeren, dus is de halfwaardetijd een stuk hoger.
Opgave 1.4
Blijkbaar zijn deze groter dan de tussenruimten tussen de podocyten. Eiwitten
kunnen namelijk wel door de tussenruimten van het papier, maar niet door de
tussenruimten van de nieren.
Opgave 1.5
a. Dit vind je bij de uiteinden van de nierbekken.
b. Wij schatten ongeveer 200 glomeruli in het preparaat.
c. 200 x 9 = 1800 glomeruli in de hele nier.
, Opgave 1.6
Naam Taak
1 Nierkapsel bescherming
2 Nierbekken verzamelen urine
3 Nierslagader aanvoer van bloed
4 Nierader afvoer van bloed
5 Urineleider afvoer urine
6 Merg productie voorurine
7 Vertakking van aanvoer van bloed
nierslagader
8 Schors stevigheid
9 Nefronen concentreren urine
Opgave 1.7
a. Voorurine, want hier zijn nog allerlei nuttige stoffen aanwezig die later
gereabsorbeerd worden.
b. Het bekerglas bevat 0,4 liter water en er wordt 0,1 mol natriumchloride
toegevoegd. 1,0 L / 0,4 L = 2,5 ; 2,5 x 0,1 mol natrium = 0,25 molair
natrium.
De concentratie wordt twee keer zo groot, dus 0,50 molair natriumchloride.
Het aantal mol natriumchloride in de oplossing blijft gelijk.
Opgave 1.8
a. Alle deeltjes hebben een invloed omdat ze allemaal bijdragen aan een
hoeveelheid stof in water.
b. Aan kant B zitten de bloedeiwitten en de andere stoffen zitten aan kant A.