Samenvatting Biologie
Hoofdstuk 5, Ecologie
Paragraaf 1, Ecologie op alle organisatieniveaus
Organismen en hun milieu
Ecologie = de wetenschap waarbij de wisselwerking tussen organismen en hun omgeving
wordt bestudeert.
Organismen worden beïnvloed door hun omgeving, maar zij beïnvloeden diezelfde
omgeving door hun aanwezigheid en hun activiteiten
Ecologisch onderzoek vindt plaats op verschillende organisatieniveaus:
molecuul → cel → organisme → populatie → ecosysteem → biosfeer
Van molecuul tot levensgemeenschap
De kleinste eenheid waar ecologen zich mee bezighouden = molecuul
Vooral DNA-moleculen, deze laten organismen namelijk achter als sporen in hun omgeving
dit heet environmental DNA (eDNA)
Alle DNA-moleculen in een cel van organisme = genoom
Het onderzoeksgebied waar, door het genoom wordt bepaald welke soorten er voorkomen =
ecogenomica
Elke soort vormt zijn eigen populatie binnen een gebied, al de populaties samen in het
gebied = levensgemeenschap (alle organismen uit een bepaald gebied)
De verschillende populaties in een levensgemeenschap hebben met elkaar te maken
- Ze beconcurreren elkaar
- Eten elkaar op
- Parasiteren op elkaar
Van ecosysteem tot biosfeer
De organismen van een levensgemeenschap en hun invloeden op de omgeving = biotische
factoren
Er zijn ook abiotische factoren = invloeden uit de levenloze omgeving
Abiotische factoren zijn van invloed op de soortensamenstelling (de verschillende soorten in
een gebied)
, Biotische factoren Abiotische factoren
Voedsel Neerslag
Parasieten Wind
Ziekteverwekkers Lichtsterkte
Predator Luchtvochtigheid
Concurrentie Temperatuur
Bescherming door vegetatie Grondsoort
Nestgelegenheid Zuurgraad (pH)
Zuurstofgehalte in water
Een levensgemeenschap vormt samen met zijn levenloze omgeving een systeem, het
ecosysteem = begrensd systeem waarin wisselwerking plaatsvindt tussen verschillende
biotische en abiotische factoren
Alle ecosystemen bij elkaar = biosfeer / systeem aarde
Emergente eigenschappen
Emergente eigenschappen = eigenschappen die op een hoger organisatieniveau niet meer
bestaan
Populatie:
- Dichtheid
- Geslachtsverhouding
- Geboortecijfer
- Sterftecijfer
Levensgemeenschap:
- Biodiversiteit (verscheidenheid aan soorten)
- Complexiteit (geheel van relaties tussen soorten)
Paragraaf 2, Organismen
Abiotische factoren
Hoe een ecosysteem zich ontwikkelt en welke organismen er voorkomen hangt af van het
klimaat
Het klimaat is een combinatie van abiotische factoren
Grote gebieden waarbinnen hetzelfde klimaat heerst = macroklimaat
In een macroklimaat kunnen abiotische factoren op verschillende plaatsen verschillen =
microklimaat
Hoofdstuk 5, Ecologie
Paragraaf 1, Ecologie op alle organisatieniveaus
Organismen en hun milieu
Ecologie = de wetenschap waarbij de wisselwerking tussen organismen en hun omgeving
wordt bestudeert.
Organismen worden beïnvloed door hun omgeving, maar zij beïnvloeden diezelfde
omgeving door hun aanwezigheid en hun activiteiten
Ecologisch onderzoek vindt plaats op verschillende organisatieniveaus:
molecuul → cel → organisme → populatie → ecosysteem → biosfeer
Van molecuul tot levensgemeenschap
De kleinste eenheid waar ecologen zich mee bezighouden = molecuul
Vooral DNA-moleculen, deze laten organismen namelijk achter als sporen in hun omgeving
dit heet environmental DNA (eDNA)
Alle DNA-moleculen in een cel van organisme = genoom
Het onderzoeksgebied waar, door het genoom wordt bepaald welke soorten er voorkomen =
ecogenomica
Elke soort vormt zijn eigen populatie binnen een gebied, al de populaties samen in het
gebied = levensgemeenschap (alle organismen uit een bepaald gebied)
De verschillende populaties in een levensgemeenschap hebben met elkaar te maken
- Ze beconcurreren elkaar
- Eten elkaar op
- Parasiteren op elkaar
Van ecosysteem tot biosfeer
De organismen van een levensgemeenschap en hun invloeden op de omgeving = biotische
factoren
Er zijn ook abiotische factoren = invloeden uit de levenloze omgeving
Abiotische factoren zijn van invloed op de soortensamenstelling (de verschillende soorten in
een gebied)
, Biotische factoren Abiotische factoren
Voedsel Neerslag
Parasieten Wind
Ziekteverwekkers Lichtsterkte
Predator Luchtvochtigheid
Concurrentie Temperatuur
Bescherming door vegetatie Grondsoort
Nestgelegenheid Zuurgraad (pH)
Zuurstofgehalte in water
Een levensgemeenschap vormt samen met zijn levenloze omgeving een systeem, het
ecosysteem = begrensd systeem waarin wisselwerking plaatsvindt tussen verschillende
biotische en abiotische factoren
Alle ecosystemen bij elkaar = biosfeer / systeem aarde
Emergente eigenschappen
Emergente eigenschappen = eigenschappen die op een hoger organisatieniveau niet meer
bestaan
Populatie:
- Dichtheid
- Geslachtsverhouding
- Geboortecijfer
- Sterftecijfer
Levensgemeenschap:
- Biodiversiteit (verscheidenheid aan soorten)
- Complexiteit (geheel van relaties tussen soorten)
Paragraaf 2, Organismen
Abiotische factoren
Hoe een ecosysteem zich ontwikkelt en welke organismen er voorkomen hangt af van het
klimaat
Het klimaat is een combinatie van abiotische factoren
Grote gebieden waarbinnen hetzelfde klimaat heerst = macroklimaat
In een macroklimaat kunnen abiotische factoren op verschillende plaatsen verschillen =
microklimaat