Onderzoekspracticum: Inleiding data-analyse.
De cursus staat gelijk aan 140 uur: 8 uur voor oriëntatie, 6 uur voor contacturen, 14 uur
tentamenvoorbereiding, 3 uur om het tentamen te maken, en dus 109 uur studietijd.
Digitaal werkboek: http://oupsy.nl/help/ask?cat=38.
Boek: Discovering Statistics van Field – Thema 7 (p. 521 t/m p. 537).
Tentamen: CBI tentamen van 80 multiple choice vragen.
Bijzondere verplichting: deelname aan onderzoek (totaal van 60 minuten).
https://docs.google.com/spreadsheets/d/1C-
lb44tEzbKjqLNR53zawDzjYf4E4GhqbjdZviFfn04/pubhtml?gid=1634006601&single=true
https://docs.google.com/forms/d/e/
1FAIpQLSeK1EcSVf0UVR4Y01xrQ56w5pTtiHJG3gdXwnbDdaq9_rSCkw/viewform
LET OP: Het databestand van de tentamencasus wisselt in het begin van de 2 e en 4e
kwartiel.
LET OP: Je neemt je eigen output mee naar het tentamen waarbij aantekeningen mogen.
Tentamenstof:
Digitaal werkboek behalve de ‘extracurriculaire verdieping’ en de grijze blokjes.
Thema 7 van Discovering Statistics, Field (p. 521 t/m p. 537).
Leerdoelen.
Nadat u deze cursus hebt afgerond, kunt u:
- de wetenschappelijke methode plaatsen in een maatschappelijk en ethisch kader.
- kiezen welk van de bekende methoden bij een onderzoeksvraag hoort, gegeven de
gebruikte operationalisaties en hun meetniveaus.
- bepalen welke conclusies getrokken mogen worden op basis van een inschatting van de
power en het design van de studie.
- variabelen beschrijven en beoordelen aan de hand van univariate analyses met een
statistisch programma zoals R of SPSS.
- bivariate analyses uitvoeren om het verband tussen twee variabelen te onderzoeken met
een statistisch programma zoals R of SPSS.
- de resultaten van die analyses interpreteren.
- op basis van de resultaten van bivariate analyses een inschatting maken van of
patronen in een steekproef ook in de populatie bestaan.
Na het bestuderen van studietaak 1.1 kunt u:
- beschrijven waarom wetenschap wordt beoefend.
- beschrijven wat de empirische onderzoekscyclus is en uit welke fasen het bestaat.
- beschrijven wat de achtergrond en rol van ethiek is bij wetenschappelijk onderzoek bij
mensen.
- beschrijven hoe ethische toetsing in Nederland en bij de OU in zijn werk gaat.
- beschrijven wat het belang, de rol en aard van een Informed Consent is en welke
onderdelen het bevat.
- beschrijven wat Full Disclosure is en waarom het belangrijk is.
- beschrijven wat Datamanagement is en waarom het belangrijk is.
- beschrijven hoe uitkomsten van onderzoek worden verspreid onder wetenschappers.
Na het bestuderen van studietaak 1.2 kunt u:
- beschrijven wat betrouwbaarheid is
- beschrijven wat de meetfout is
- uitleggen hoe de meetfout zich verhoudt tot betrouwbaarheid
,- beschrijven wat validiteit is
- uitleggen hoe validiteit zich verhoudt tot betrouwbaarheid.
Na het bestuderen studietaak 1.3 kunt u:
- beschrijven wat populaties zijn.
- uitleggen waarom populaties niet rechtstreeks te onderzoeken zijn.
- beschrijven wat steekproeven zijn en welke functie deze vervullen.
- beschrijven wat steekproeftoeval is.
- beschrijven wat generalisatie is.
- uitleggen hoe selecte en aselecte steekproeven verschillen.
- beschrijven op welke manieren (a)selecte steekproeven getrokken kunnen worden.
Na het bestuderen studietaak 1.4 kunt u:
- beschrijven wat variabelen zijn en welke functies ze kunnen hebben.
- beschrijven wat constructen zijn.
- beschrijven wat het verschil is tussen variabelen en constructen.
- beschrijven wat operationalisaties zijn.
- beschrijven wat meetinstrumenten zijn.
- beschrijven welke vormen meetinstrumenten er zijn.
- beschrijven wat manipulaties zijn.
- uitleggen hoe variabelen, operationalisaties, meetinstrumenten en manipulaties zich tot
elkaar verhouden.
- beschrijven wat datapunten en -reeksen zijn.
- beschrijven wat manipulaties mogelijk maken dat met alleen meetinstrumenten niet kan.
- beschrijven dat betrouwbaarheid en validiteit eigenschappen zijn van operationalisaties,
niet van variabelen.
- beschrijven wat het verschil is tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek.
- uitleggen wat een meetmodel is.
Na het bestuderen van studietaak 2.1 kunt u:
- uitleggen wat beschrijvingsmaten zijn.
- uitleggen waar centrummaten voor worden gebruikt.
- drie veelgebruikte centrummaten opnoemen en uitleggen wanneer elk wordt gebruikt.
- uitleggen hoe deze centrummaten worden berekend.
- uitleggen wat uitschieters zijn, en welk effect ze hebben.
- uitleggen waar spreidingsmaten voor worden gebruikt.
- vier veelgebruikte spreidingsmaten opnoemen en uitleggen wanneer elk wordt gebruikt.
- uitleggen hoe deze spreidingsmaten worden berekend.
- beschrijven wat vrijheidsgraden zijn.
Na het bestuderen van studietaak 2.2 kunt u:
- uitleggen wat verdelingsvormen zijn.
- opnoemen welke verdelingsmaten er zijn.
- uitleggen wat elke verdelingsmaat voorstelt.
- beschrijven wat de normale verdeling is.
- beschrijven wat z-scores zijn.
- beschrijven wat histogrammen zijn.
- beschrijven wat density plots zijn.
- beschrijven wat Q-Q-plots zijn.
- beschrijven wat boxplots zijn.
- uitleggen dat beschouwing van verdelingsvormen een subjectief proces is, waarbij het
belangrijk is de onderliggende redenering te documenteren.
Na het bestuderen van studietaak 2.3 kunt u:
- uitleggen wat steekproevenverdelingen zijn.
, - beschrijven dat elke beschrijvingsmaat afkomstig is uit een steekproevenverdeling.
- uitleggen wat de centrale limietstelling is.
- uitleggen waarom de steekproevenverdeling voor het gemiddelde bijna altijd normaal is
verdeeld.
- beschrijven wat de standaardfout is.
Na het bestuderen van studietaak 2.4 kunt u:
- beschrijven wat betrouwbaarheidsintervallen zijn.
- beschrijven wat puntschattingen zijn.
- uitleggen waarom puntschattingen niet erg informatief zijn.
Na het bestuderen van studietaak 2.5 kunt u:
- uitleggen wat meetniveaus zijn.
- opnoemen welke meetniveaus worden onderscheiden.
- uitleggen dat meetniveaus meestal een keuze van de onderzoeker zijn.
- uitleggen waarom hogere meetniveaus de voorkeur verdienen boven lagere
meetniveaus.
- uitleggen hoe categorische variabelen kunnen worden beschreven.
- beschrijven wat frequentieverdelingen zijn.
- beschrijven wat staafdiagrammen zijn.
- uitleggen dat betrouwbaarheidsintervallen ook voor categorische variabelen berekend
kunnen worden.
Na het bestuderen van studietaak 3.1 kunt u:
- beschrijven wat structurele modellen zijn.
- beschrijven wat conceptuele modellen zijn.
- uitleggen hoe meetmodellen zich tot structurele/conceptuele modellen verhouden.
- herkennen of een model een meetmodel is of een structureel/conceptueel model.
Na het bestuderen van studietaak 3.2 kunt u:
- beschrijven wat een correlationeel oftewel observationeel design is.
- beschrijven wat een cross-sectioneel design is.
- beschrijven wat een longitudinaal design is.
- beschrijven wat attritie (= uitvalpercentage) is.
- beschrijven wat een experimenteel design is.
- deze verschillende typen designs herkennen.
- beschrijven wat matching van manipulaties is.
- beschrijven wat controle en experimentele condities zijn.
- beschrijven wat matching van condities is.
- beschrijven wat blindering en dubbel-blindering is.
- beschrijven wat een quasi-experiment is.
- beschrijven waarom alleen experimentele designs het recht geven om conclusies over
causaliteit te trekken.
- beschrijven hoe de verschillende soorten designs zich tot elkaar verhouden.
Na het bestuderen van studietaak 3.3 kunt u:
- beschrijven wat onderzoeksvragen zijn.
- uitleggen hoe onderzoeksvragen en designs samenhangen.
- uitleggen waarom onderzoeksvragen die causaliteit betreffen experimenten vereisen.
- beschrijven wat hypothesen zijn.
- beschrijven wat doelstellingen zijn.
- uitleggen hoe doelstellingen, onderzoeksvragen, en hypothesen zich tot elkaar
verhouden.
- uitleggen wat onafhankelijke variabelen, voorspellers, of covariaten zijn.
- uitleggen wat afhankelijke variabelen of criteria zijn.
De cursus staat gelijk aan 140 uur: 8 uur voor oriëntatie, 6 uur voor contacturen, 14 uur
tentamenvoorbereiding, 3 uur om het tentamen te maken, en dus 109 uur studietijd.
Digitaal werkboek: http://oupsy.nl/help/ask?cat=38.
Boek: Discovering Statistics van Field – Thema 7 (p. 521 t/m p. 537).
Tentamen: CBI tentamen van 80 multiple choice vragen.
Bijzondere verplichting: deelname aan onderzoek (totaal van 60 minuten).
https://docs.google.com/spreadsheets/d/1C-
lb44tEzbKjqLNR53zawDzjYf4E4GhqbjdZviFfn04/pubhtml?gid=1634006601&single=true
https://docs.google.com/forms/d/e/
1FAIpQLSeK1EcSVf0UVR4Y01xrQ56w5pTtiHJG3gdXwnbDdaq9_rSCkw/viewform
LET OP: Het databestand van de tentamencasus wisselt in het begin van de 2 e en 4e
kwartiel.
LET OP: Je neemt je eigen output mee naar het tentamen waarbij aantekeningen mogen.
Tentamenstof:
Digitaal werkboek behalve de ‘extracurriculaire verdieping’ en de grijze blokjes.
Thema 7 van Discovering Statistics, Field (p. 521 t/m p. 537).
Leerdoelen.
Nadat u deze cursus hebt afgerond, kunt u:
- de wetenschappelijke methode plaatsen in een maatschappelijk en ethisch kader.
- kiezen welk van de bekende methoden bij een onderzoeksvraag hoort, gegeven de
gebruikte operationalisaties en hun meetniveaus.
- bepalen welke conclusies getrokken mogen worden op basis van een inschatting van de
power en het design van de studie.
- variabelen beschrijven en beoordelen aan de hand van univariate analyses met een
statistisch programma zoals R of SPSS.
- bivariate analyses uitvoeren om het verband tussen twee variabelen te onderzoeken met
een statistisch programma zoals R of SPSS.
- de resultaten van die analyses interpreteren.
- op basis van de resultaten van bivariate analyses een inschatting maken van of
patronen in een steekproef ook in de populatie bestaan.
Na het bestuderen van studietaak 1.1 kunt u:
- beschrijven waarom wetenschap wordt beoefend.
- beschrijven wat de empirische onderzoekscyclus is en uit welke fasen het bestaat.
- beschrijven wat de achtergrond en rol van ethiek is bij wetenschappelijk onderzoek bij
mensen.
- beschrijven hoe ethische toetsing in Nederland en bij de OU in zijn werk gaat.
- beschrijven wat het belang, de rol en aard van een Informed Consent is en welke
onderdelen het bevat.
- beschrijven wat Full Disclosure is en waarom het belangrijk is.
- beschrijven wat Datamanagement is en waarom het belangrijk is.
- beschrijven hoe uitkomsten van onderzoek worden verspreid onder wetenschappers.
Na het bestuderen van studietaak 1.2 kunt u:
- beschrijven wat betrouwbaarheid is
- beschrijven wat de meetfout is
- uitleggen hoe de meetfout zich verhoudt tot betrouwbaarheid
,- beschrijven wat validiteit is
- uitleggen hoe validiteit zich verhoudt tot betrouwbaarheid.
Na het bestuderen studietaak 1.3 kunt u:
- beschrijven wat populaties zijn.
- uitleggen waarom populaties niet rechtstreeks te onderzoeken zijn.
- beschrijven wat steekproeven zijn en welke functie deze vervullen.
- beschrijven wat steekproeftoeval is.
- beschrijven wat generalisatie is.
- uitleggen hoe selecte en aselecte steekproeven verschillen.
- beschrijven op welke manieren (a)selecte steekproeven getrokken kunnen worden.
Na het bestuderen studietaak 1.4 kunt u:
- beschrijven wat variabelen zijn en welke functies ze kunnen hebben.
- beschrijven wat constructen zijn.
- beschrijven wat het verschil is tussen variabelen en constructen.
- beschrijven wat operationalisaties zijn.
- beschrijven wat meetinstrumenten zijn.
- beschrijven welke vormen meetinstrumenten er zijn.
- beschrijven wat manipulaties zijn.
- uitleggen hoe variabelen, operationalisaties, meetinstrumenten en manipulaties zich tot
elkaar verhouden.
- beschrijven wat datapunten en -reeksen zijn.
- beschrijven wat manipulaties mogelijk maken dat met alleen meetinstrumenten niet kan.
- beschrijven dat betrouwbaarheid en validiteit eigenschappen zijn van operationalisaties,
niet van variabelen.
- beschrijven wat het verschil is tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek.
- uitleggen wat een meetmodel is.
Na het bestuderen van studietaak 2.1 kunt u:
- uitleggen wat beschrijvingsmaten zijn.
- uitleggen waar centrummaten voor worden gebruikt.
- drie veelgebruikte centrummaten opnoemen en uitleggen wanneer elk wordt gebruikt.
- uitleggen hoe deze centrummaten worden berekend.
- uitleggen wat uitschieters zijn, en welk effect ze hebben.
- uitleggen waar spreidingsmaten voor worden gebruikt.
- vier veelgebruikte spreidingsmaten opnoemen en uitleggen wanneer elk wordt gebruikt.
- uitleggen hoe deze spreidingsmaten worden berekend.
- beschrijven wat vrijheidsgraden zijn.
Na het bestuderen van studietaak 2.2 kunt u:
- uitleggen wat verdelingsvormen zijn.
- opnoemen welke verdelingsmaten er zijn.
- uitleggen wat elke verdelingsmaat voorstelt.
- beschrijven wat de normale verdeling is.
- beschrijven wat z-scores zijn.
- beschrijven wat histogrammen zijn.
- beschrijven wat density plots zijn.
- beschrijven wat Q-Q-plots zijn.
- beschrijven wat boxplots zijn.
- uitleggen dat beschouwing van verdelingsvormen een subjectief proces is, waarbij het
belangrijk is de onderliggende redenering te documenteren.
Na het bestuderen van studietaak 2.3 kunt u:
- uitleggen wat steekproevenverdelingen zijn.
, - beschrijven dat elke beschrijvingsmaat afkomstig is uit een steekproevenverdeling.
- uitleggen wat de centrale limietstelling is.
- uitleggen waarom de steekproevenverdeling voor het gemiddelde bijna altijd normaal is
verdeeld.
- beschrijven wat de standaardfout is.
Na het bestuderen van studietaak 2.4 kunt u:
- beschrijven wat betrouwbaarheidsintervallen zijn.
- beschrijven wat puntschattingen zijn.
- uitleggen waarom puntschattingen niet erg informatief zijn.
Na het bestuderen van studietaak 2.5 kunt u:
- uitleggen wat meetniveaus zijn.
- opnoemen welke meetniveaus worden onderscheiden.
- uitleggen dat meetniveaus meestal een keuze van de onderzoeker zijn.
- uitleggen waarom hogere meetniveaus de voorkeur verdienen boven lagere
meetniveaus.
- uitleggen hoe categorische variabelen kunnen worden beschreven.
- beschrijven wat frequentieverdelingen zijn.
- beschrijven wat staafdiagrammen zijn.
- uitleggen dat betrouwbaarheidsintervallen ook voor categorische variabelen berekend
kunnen worden.
Na het bestuderen van studietaak 3.1 kunt u:
- beschrijven wat structurele modellen zijn.
- beschrijven wat conceptuele modellen zijn.
- uitleggen hoe meetmodellen zich tot structurele/conceptuele modellen verhouden.
- herkennen of een model een meetmodel is of een structureel/conceptueel model.
Na het bestuderen van studietaak 3.2 kunt u:
- beschrijven wat een correlationeel oftewel observationeel design is.
- beschrijven wat een cross-sectioneel design is.
- beschrijven wat een longitudinaal design is.
- beschrijven wat attritie (= uitvalpercentage) is.
- beschrijven wat een experimenteel design is.
- deze verschillende typen designs herkennen.
- beschrijven wat matching van manipulaties is.
- beschrijven wat controle en experimentele condities zijn.
- beschrijven wat matching van condities is.
- beschrijven wat blindering en dubbel-blindering is.
- beschrijven wat een quasi-experiment is.
- beschrijven waarom alleen experimentele designs het recht geven om conclusies over
causaliteit te trekken.
- beschrijven hoe de verschillende soorten designs zich tot elkaar verhouden.
Na het bestuderen van studietaak 3.3 kunt u:
- beschrijven wat onderzoeksvragen zijn.
- uitleggen hoe onderzoeksvragen en designs samenhangen.
- uitleggen waarom onderzoeksvragen die causaliteit betreffen experimenten vereisen.
- beschrijven wat hypothesen zijn.
- beschrijven wat doelstellingen zijn.
- uitleggen hoe doelstellingen, onderzoeksvragen, en hypothesen zich tot elkaar
verhouden.
- uitleggen wat onafhankelijke variabelen, voorspellers, of covariaten zijn.
- uitleggen wat afhankelijke variabelen of criteria zijn.