Biologie hoofdstuk 2 paragraaf 4 en 5
DNA > 2 strengen > nucleotiden > fosfaatgroep, suikermolecuul en stikstofbase
Aan het suikermolecuul zit een stikstofbase, deze vier basen zijn:
- A: adenine
- C: cytosine
- G: guanine
- T: thymine
A=T
C=-G
De bovenstaande paren zijn complementair
Doel DNA-codetaal: cellen maken eiwitten van de aminozuren die je binnenkrijgt m.b.v. deze code.
Histonen: De eiwitbolletjes waar omheen DNA-moleculen zijn gerold voor de stevigheid, samen
vormen deze eiwitten.
Gen: Stukje DNA in een cel dat de informatie voor het maken van een eiwit bevat.
DNA-triplet: Drie opeenvolgende stikstofbasen, samen zijn zij de code voor één aminozuur van het
vormen van het eiwit.
Genoom: totale DNA, bestaande uit 19 000 genen
Coderend DNA: de eiwitten die coderen voor DNA 1,5-2%
Niet-coderend DNA: produceren rRNA en tRNA en regelt aan en uitschakelen van coderend DNA.
Het in elkaar zetten van een eiwit gebeurt door ribosomen in het grondplasma.
Ribosomen: bestaan uit eiwitten en rRNA, het zijn organellen die aminozuren aan elkaar koppelen tot
eiwitten, ze liggen los in het grondplasma of zijn gebonden aan het ruw endoplasmatisch reticulum.
mRNA: DNA kan niet door kernmembraan dus maakt de cel een afschrift die door membraan kan
genaamd mRNA(messenger RNA). mRNA heeft als suiker ribose i.p.v. desoxyribose en uracil(U) als
stikstofbase ipv thymine(T).
mRNA-synthese:
- Openritsen dubbele helix
- M.b.v. enzymen groeit de mRNA-streng aan de matrijsstreng van het DNA.
- De basenvolgorde van het mRNA komt nu overeen met de coderende streng met uracil en
thymine omgedraaid.
- Als het gen is afgelezen laat mRNA los en ritst DNA weer dicht.
- mRNA gaat via de kernporiën naar het ribosoom in het grondplasma.
Codon: tripletcode in het mRNA.
Polypeptideketen: door ribosomen aan elkaar gekoppelde codons. Het begint met een startcodon
AUG en stopt bij een stopcodon UAA, UAG of AGA.
DNA > 2 strengen > nucleotiden > fosfaatgroep, suikermolecuul en stikstofbase
Aan het suikermolecuul zit een stikstofbase, deze vier basen zijn:
- A: adenine
- C: cytosine
- G: guanine
- T: thymine
A=T
C=-G
De bovenstaande paren zijn complementair
Doel DNA-codetaal: cellen maken eiwitten van de aminozuren die je binnenkrijgt m.b.v. deze code.
Histonen: De eiwitbolletjes waar omheen DNA-moleculen zijn gerold voor de stevigheid, samen
vormen deze eiwitten.
Gen: Stukje DNA in een cel dat de informatie voor het maken van een eiwit bevat.
DNA-triplet: Drie opeenvolgende stikstofbasen, samen zijn zij de code voor één aminozuur van het
vormen van het eiwit.
Genoom: totale DNA, bestaande uit 19 000 genen
Coderend DNA: de eiwitten die coderen voor DNA 1,5-2%
Niet-coderend DNA: produceren rRNA en tRNA en regelt aan en uitschakelen van coderend DNA.
Het in elkaar zetten van een eiwit gebeurt door ribosomen in het grondplasma.
Ribosomen: bestaan uit eiwitten en rRNA, het zijn organellen die aminozuren aan elkaar koppelen tot
eiwitten, ze liggen los in het grondplasma of zijn gebonden aan het ruw endoplasmatisch reticulum.
mRNA: DNA kan niet door kernmembraan dus maakt de cel een afschrift die door membraan kan
genaamd mRNA(messenger RNA). mRNA heeft als suiker ribose i.p.v. desoxyribose en uracil(U) als
stikstofbase ipv thymine(T).
mRNA-synthese:
- Openritsen dubbele helix
- M.b.v. enzymen groeit de mRNA-streng aan de matrijsstreng van het DNA.
- De basenvolgorde van het mRNA komt nu overeen met de coderende streng met uracil en
thymine omgedraaid.
- Als het gen is afgelezen laat mRNA los en ritst DNA weer dicht.
- mRNA gaat via de kernporiën naar het ribosoom in het grondplasma.
Codon: tripletcode in het mRNA.
Polypeptideketen: door ribosomen aan elkaar gekoppelde codons. Het begint met een startcodon
AUG en stopt bij een stopcodon UAA, UAG of AGA.