Samenvatting Nederlands
Katern argumentatieve vaardigheden
Hoofdstuk 1 – Standpunten en argumenten
Paragraaf 1 – standpunten
Standpunten zijn te herkennen aan de signaalwoorden: ik vind, volgens mij, ik denk dat, mijn
conclusie is dat, dus, daarom, kortom.
Positief standpunt: Ik vind dat school om 9 uur moet beginnen.
Negatief standpunt: Ik vind niet dat school om 9 uur moet beginnen.
Standpunt van twijfel: Ik ben er nog niet uit of school om 9 uur moet beginnen.
Paragraaf 2 – Argumenten, tegenargumenten en weerleggingen
Feitelijke argumenten Argumenten gebaseerd op feiten die het standpunt
ondersteunen.
Waarderende argumenten Argumenten die een standpunt over iets ondersteund dat
aangeeft of iets (on)wenselijk, (on)gepast, goed of slecht, mooi
of lelijk is.
Objectieve argument: een argument dat gebaseerd is op feiten, dus een feitelijk.
Subjectief argument: een argument dat niet gebaseerd is op feiten.
Tegenargument Een argument dat een standpunt ontkracht.
Weerlegging Een weerlegging ontkracht een argument.
Hoofdstuk 2 – Argumentatie
Paragraaf 1 – Argumentatieschema’s
Zie katern argumentatieve vaardigheden voor voorbeelden.
Argumentatie op basis van oorzaak en gevolg:
Een feit of een gebeurtenis zal leiden tot een ander feit of andere gebeurtenis, oorzaak-
gevolg.
Argumentatie op basis van kenmerk of eigenschap:
Als alle onderdelen van een groep hetzelfde kenmerk hebben, dan heeft 1 onderdeel van die
groep dat kenmerk ook.
Argumentatie op basis van voor- en nadelen:
Er wordt een afweging gemaakt: de voordelen worden vergeleken met de nadelen en op
basis van de uitkomst daarvan wordt er een oordeel uitgesproken. Als er alleen voordelen
1
Katern argumentatieve vaardigheden
Hoofdstuk 1 – Standpunten en argumenten
Paragraaf 1 – standpunten
Standpunten zijn te herkennen aan de signaalwoorden: ik vind, volgens mij, ik denk dat, mijn
conclusie is dat, dus, daarom, kortom.
Positief standpunt: Ik vind dat school om 9 uur moet beginnen.
Negatief standpunt: Ik vind niet dat school om 9 uur moet beginnen.
Standpunt van twijfel: Ik ben er nog niet uit of school om 9 uur moet beginnen.
Paragraaf 2 – Argumenten, tegenargumenten en weerleggingen
Feitelijke argumenten Argumenten gebaseerd op feiten die het standpunt
ondersteunen.
Waarderende argumenten Argumenten die een standpunt over iets ondersteund dat
aangeeft of iets (on)wenselijk, (on)gepast, goed of slecht, mooi
of lelijk is.
Objectieve argument: een argument dat gebaseerd is op feiten, dus een feitelijk.
Subjectief argument: een argument dat niet gebaseerd is op feiten.
Tegenargument Een argument dat een standpunt ontkracht.
Weerlegging Een weerlegging ontkracht een argument.
Hoofdstuk 2 – Argumentatie
Paragraaf 1 – Argumentatieschema’s
Zie katern argumentatieve vaardigheden voor voorbeelden.
Argumentatie op basis van oorzaak en gevolg:
Een feit of een gebeurtenis zal leiden tot een ander feit of andere gebeurtenis, oorzaak-
gevolg.
Argumentatie op basis van kenmerk of eigenschap:
Als alle onderdelen van een groep hetzelfde kenmerk hebben, dan heeft 1 onderdeel van die
groep dat kenmerk ook.
Argumentatie op basis van voor- en nadelen:
Er wordt een afweging gemaakt: de voordelen worden vergeleken met de nadelen en op
basis van de uitkomst daarvan wordt er een oordeel uitgesproken. Als er alleen voordelen
1