Samenvatting economie hoofdstuk 3 en 4
3
4 productiefactoren:
- Natuur=natuurkrachten, zoals grondstoffen
- Arbeid=lichamelijke/geestelijke werkzaamheid, zoals vakkenvuller
- Ondernemerschap=een ondernemer die het risico loopt
- Kapitaal= productiemiddel, zoals machines
Arbeidsintensief= veel arbeid
Kapitaalintensief= veel machines etc.
Kostprijs per product
Kostprijs per product = (vaste kosten + variabele kosten) ÷ aantal producten
Afschrijvingen= het spreiden van investeringskosten over het aantal jaren
dat het mee gaat
Afschrijving P./J.= (aanschafprijs – restwaarde) ÷ aantal gebruiksjaren
Omzet= Alle inkomsten van een bedrijf door verkopen van producten of
diensten.
Omzet = Afzet x Prijs
, Omzet Inkoopprijs
Inkoopwaarde Brutowinstmarge +
= Brutowinst = Verkoopprijs
Bedrijfskosten BTW 21% +
= Netto resultaat = Consumentenprijs
Arbeidsproductiviteit= productie per werknemer in bepaalde tijd
Met een hogere arbeidsproductiviteit kun je met evenveel mensen meer
produceren in dezelfde tijd. Of evenveel produceren, maar dan met minder
mensen. De kostprijs per product wordt dan lager.
Arbeidsproductiviteit: Totale productie in bepaalde periode / Aantal werknemers
Productiecapaciteit = de maximale hoeveelheid producten die een bedrijf kan
maken.
De productiecapaciteit wordt bepaald door:
• het aantal mensen dat bij het bedrijf werkt
• het aantal uren dat zij werken
• de machines (kapitaalgoederen) die worden gebruikt
Hoe kan je arbeidsproductiviteit verhogen?
- Technologische ontwikkelingen: mechanisatie en automatisering
- Scholing: door bijvoorbeeld cursussen kun je het werk beter en
sneller doen
- Arbeidsverdeling of specialisatie: de werkzaamheden worden zo
verdeeld, dat iedereen doet waar hij of zij goed in is
- Prestatieloon: je krijgt als afdeling of werknemer een bonus als je
een bepaalde productie hebt behaald
Een concrete markt is een plaats waar op afgesproken tijden goederen worden
verhandeld. Bijv. rommelmarkt
3
4 productiefactoren:
- Natuur=natuurkrachten, zoals grondstoffen
- Arbeid=lichamelijke/geestelijke werkzaamheid, zoals vakkenvuller
- Ondernemerschap=een ondernemer die het risico loopt
- Kapitaal= productiemiddel, zoals machines
Arbeidsintensief= veel arbeid
Kapitaalintensief= veel machines etc.
Kostprijs per product
Kostprijs per product = (vaste kosten + variabele kosten) ÷ aantal producten
Afschrijvingen= het spreiden van investeringskosten over het aantal jaren
dat het mee gaat
Afschrijving P./J.= (aanschafprijs – restwaarde) ÷ aantal gebruiksjaren
Omzet= Alle inkomsten van een bedrijf door verkopen van producten of
diensten.
Omzet = Afzet x Prijs
, Omzet Inkoopprijs
Inkoopwaarde Brutowinstmarge +
= Brutowinst = Verkoopprijs
Bedrijfskosten BTW 21% +
= Netto resultaat = Consumentenprijs
Arbeidsproductiviteit= productie per werknemer in bepaalde tijd
Met een hogere arbeidsproductiviteit kun je met evenveel mensen meer
produceren in dezelfde tijd. Of evenveel produceren, maar dan met minder
mensen. De kostprijs per product wordt dan lager.
Arbeidsproductiviteit: Totale productie in bepaalde periode / Aantal werknemers
Productiecapaciteit = de maximale hoeveelheid producten die een bedrijf kan
maken.
De productiecapaciteit wordt bepaald door:
• het aantal mensen dat bij het bedrijf werkt
• het aantal uren dat zij werken
• de machines (kapitaalgoederen) die worden gebruikt
Hoe kan je arbeidsproductiviteit verhogen?
- Technologische ontwikkelingen: mechanisatie en automatisering
- Scholing: door bijvoorbeeld cursussen kun je het werk beter en
sneller doen
- Arbeidsverdeling of specialisatie: de werkzaamheden worden zo
verdeeld, dat iedereen doet waar hij of zij goed in is
- Prestatieloon: je krijgt als afdeling of werknemer een bonus als je
een bepaalde productie hebt behaald
Een concrete markt is een plaats waar op afgesproken tijden goederen worden
verhandeld. Bijv. rommelmarkt