SAMENVATTING 10.3 ENZYMEN
Enzymen
Alle organismen gebruiken enzymen om grote moleculen (macromoleculen) af
te breken. Enzymen zijn eiwitten. De naam van het enzym: de stof die het enzym
omzet, met de uitgang -ase.
Bij vertering in je darmen verbreken de atoombindingen in de macromoleculen →
activeringsenergie.
Enzymen werken als katalysator. Het enzym wordt dus niet verbruikt, maar
gebruikt.
De reactie in het algemeen:
Het macromolecuul wat omgezet moet worden door het enzym heet het
substraatmolecuul. Die bindt aan de actieve plaats van het enzymmolecuul.
Samen vormen ze een enzym-substraatcomplex. Enzymen zijn substraat-
specifiek. Dat betekend dat ze maar met 1 stof, substraat, kunnen reageren. Als
het substraatmolecuul in het enzymmolecuul zit, splitst het substraat en water
(H2O) splitst in H+ en HO-. De H+ bindt aan één deel van het substraat en HO - aan
het andere deel. (hydrolyse (omgekeerde: condensatie)) De twee delen die nu
over zijn heten reactieproducten.
Verteren van voedsel: gebeurt door verteringsenzymen uit de speekselklieren,
de alvleesklier en de klieren in de wanden van de maag en de dunne darm. De
reactieproducten heten hier dus verteringsproducten.
Invloed van temperatuur en pH op enzymen
Wanneer er bij enzymen sprake is van een temperatuurverhoging kunnen deze
denatureren. Ze verliezen dan de ruimtelijke structuur → het substraat past niet
meer.
De optimumtemperatuur van een enzymreactie is de temperatuur waarbij alle
werkzame enzymmoleculen samen de grootste hoeveelheid substraat om kunnen
zetten in bepaalde tijd.
Ook de pH beïnvloed de enzymwerking. Dit is de zuurgraad van een molecuul. Dit
is voor elk enzym anders. Als de pH erg afwijkt zullen de enzymen ook
denatureren.
Koolhydraten in stappen afbreken
Zetmeel bestaat uit ketens, zogenaamde polysachariden → keten van
glucosemoleculen.
Vooral in brood, rijst, aardappelen, pasta, zaden en bananen zitten zetmeel.
Vertering van zetmeel:
1. In de mond: in je speeksel zit het enzym amylase. Het zorgt ervoor dat de
lange keten in kleine stukjes van twee glucosemoleculen geknipt wordt. Wat
overblijft heet dan disacharide maltose.
2. In de maag: de werking van amylase stopt door het zure milieu van de maag.
Als het de maag gepasseerd heeft, komt je eten aan in de twaalfvingerige
darm. Er zit nieuwe amylase in het alvleessap, wat daar gemengd wordt met
je voedsel.
3. Enzym uit de dunne darm: (iso-) maltase. Dit zet maltose om in twee losse
glucosemoleculen.
Wat uiteindelijk over blijft, de eindproducten van de koolhydraatvertering, zijn de
monosachariden, glucose, fructose en galactose.
Enzymen
Alle organismen gebruiken enzymen om grote moleculen (macromoleculen) af
te breken. Enzymen zijn eiwitten. De naam van het enzym: de stof die het enzym
omzet, met de uitgang -ase.
Bij vertering in je darmen verbreken de atoombindingen in de macromoleculen →
activeringsenergie.
Enzymen werken als katalysator. Het enzym wordt dus niet verbruikt, maar
gebruikt.
De reactie in het algemeen:
Het macromolecuul wat omgezet moet worden door het enzym heet het
substraatmolecuul. Die bindt aan de actieve plaats van het enzymmolecuul.
Samen vormen ze een enzym-substraatcomplex. Enzymen zijn substraat-
specifiek. Dat betekend dat ze maar met 1 stof, substraat, kunnen reageren. Als
het substraatmolecuul in het enzymmolecuul zit, splitst het substraat en water
(H2O) splitst in H+ en HO-. De H+ bindt aan één deel van het substraat en HO - aan
het andere deel. (hydrolyse (omgekeerde: condensatie)) De twee delen die nu
over zijn heten reactieproducten.
Verteren van voedsel: gebeurt door verteringsenzymen uit de speekselklieren,
de alvleesklier en de klieren in de wanden van de maag en de dunne darm. De
reactieproducten heten hier dus verteringsproducten.
Invloed van temperatuur en pH op enzymen
Wanneer er bij enzymen sprake is van een temperatuurverhoging kunnen deze
denatureren. Ze verliezen dan de ruimtelijke structuur → het substraat past niet
meer.
De optimumtemperatuur van een enzymreactie is de temperatuur waarbij alle
werkzame enzymmoleculen samen de grootste hoeveelheid substraat om kunnen
zetten in bepaalde tijd.
Ook de pH beïnvloed de enzymwerking. Dit is de zuurgraad van een molecuul. Dit
is voor elk enzym anders. Als de pH erg afwijkt zullen de enzymen ook
denatureren.
Koolhydraten in stappen afbreken
Zetmeel bestaat uit ketens, zogenaamde polysachariden → keten van
glucosemoleculen.
Vooral in brood, rijst, aardappelen, pasta, zaden en bananen zitten zetmeel.
Vertering van zetmeel:
1. In de mond: in je speeksel zit het enzym amylase. Het zorgt ervoor dat de
lange keten in kleine stukjes van twee glucosemoleculen geknipt wordt. Wat
overblijft heet dan disacharide maltose.
2. In de maag: de werking van amylase stopt door het zure milieu van de maag.
Als het de maag gepasseerd heeft, komt je eten aan in de twaalfvingerige
darm. Er zit nieuwe amylase in het alvleessap, wat daar gemengd wordt met
je voedsel.
3. Enzym uit de dunne darm: (iso-) maltase. Dit zet maltose om in twee losse
glucosemoleculen.
Wat uiteindelijk over blijft, de eindproducten van de koolhydraatvertering, zijn de
monosachariden, glucose, fructose en galactose.