100% de satisfacción garantizada Inmediatamente disponible después del pago Tanto en línea como en PDF No estas atado a nada 4.2 TrustPilot
logo-home
Resumen

Samenvatting levenslooppsychologie (ook wel ontwikkelingspsychologie)

Puntuación
-
Vendido
-
Páginas
17
Subido en
11-03-2021
Escrito en
2018/2019

Samenvatting van hoofdstuk twee tot en met acht uit het boek 'Levensfasen', behorend bij het vak levenslooppsychologie.

Institución
Grado










Ups! No podemos cargar tu documento ahora. Inténtalo de nuevo o contacta con soporte.

Libro relacionado

Escuela, estudio y materia

Institución
Estudio
Grado

Información del documento

¿Un libro?
No
¿Qué capítulos están resumidos?
Hoofdstuk 2 tot en met 8
Subido en
11 de marzo de 2021
Número de páginas
17
Escrito en
2018/2019
Tipo
Resumen

Temas

Vista previa del contenido

Samenvatting: levenslooppsychologie

De belangrijkste kernbegrippen
Levensfasen: stadia in iemands leven waar bepaalde ontwikkelingstaken bij horen.

Consequente verzorging: een verzorging vorm die onveranderd blijft en steeds hetzelfde is.
Dezelfde regels en grenzen tellen ten alle tijden.

Responsieve verzorging: een verzorging waarbij er wordt gereageerd op de signalen en behoeften
die een kind uitzend.

Veilige hechting: een hechtingsvorm waarbij een kind een bepaald persoon opzoekt in tijden van
angst. Om zo’n hechting te krijgen, is responsiviteit, consequent gedrag, liefde, warmte, interesse, etc.
nodig.

Angstig vermijdende hechting,: gaat emotioneel contact uit de weg. Het maakt hem niet uit of de
ouder even weggaat, en hij reageert ook niet echt als de ouder weer terugkomt. Als de ouder hem
oppakt, reageert het kind nauwelijks. Hij lijkt lichamelijk contact zelfs af te weren. Als hij valt, zoekt hij
geen troost: hij houdt zich groot. Als je er van een afstandje naar kijkt, lijkt het zelfs alsof het kind
helemaal niet gehecht is.

Angstige ambivalente hechting,: hij komt nauwelijks aan spelen toe, omdat hij steeds in de gaten
houdt of hij niet alleen wordt gelaten. Zijn gedrag is ambivalent: het ene moment is alles in harmonie,
maar zijn stemming kan snel omslaan in intens negatief emotioneel gedrag.

Scheidingsangst: Sommige kinderen worden een beetje angstig als de ouder weggaat; ze beginnen
te huilen. Deze angst heet scheidingsangst of verlatingsangst.

Assimilatie,: bestaande kennis en vaardigheden worden gebruikt in nieuwe situaties

Accommodatie,: aanpassing van kennis en vaardigheden om in nieuwe situaties ermee om te
kunnen gaan

Sensomotorische fase: fase waarin kinderen de wereld proberen te ontdekken d.m.v. hun lichaam.
Ze zijn nog afhankelijk van anderen en doen veel met hun lichaam en zintuigen.

Pre-operationele fase: hierin gaan de kinderen al meer over de wereld nadenken, maar wat ze niet
kunnen verklaren verklaren ze met magie en krachten.

Concreet operationele fase: Het kind ziet meer logische verbanden en denkt zakelijker, minder
egocentrisch

Formeel operationele fase: het kind kan abstract denken en oplossingen verzinnen

Vloeiende intelligentie: het kunnen zien van een relatie tussen dingen die je niet geleerd hoeft te
hebben.

Gekristalliseerde intelligentie: kennis die voortkomt uit leren

Sociaal-emotionele crisis: het kind wil aan de ene kant zijn eigen wil uitspreken, maar ook de ouder
niet teleurstellen of zich hoeven schamen.

Koppigheidsfase: de peuterpuberteit, waar het kind erachter komt dat het een eigen willetje heeft.
Hierin gaat het kind grenzen opzoeken en uittesten.

Autonomie-ontwikkeling: het ontwikkelen van een eigen identiteit.

Sociale vergelijking: Bij het denken en praten over zichzelf en bij het zelfbeeld dat iemand heeft,
neemt men anderen, die in ongeveer dezelfde positie verkeren vaak als referentiepunt. Er is

,onderscheid tussen neerwaartse en opwaartse vergelijkingen. Beide kunnen zowel een positief als
negatief effect hebben.

Peergroepen: een groep mensen die op een vlak hetzelfde zijn als jij

Normatief conformisme: je doet alsof je ergens achter staat, maar van binnen denk je er heel anders
over.

Psychosociaal moratorium: een periode van uitgestelde verantwoordelijkheden. Ten tijde van de
adolescentie zijn jongeren vaak in staat om te experimenteren; nieuwe dingen proberen, zonder dat
daar direct consequenties aan gebonden zijn.

Generativiteit: de wens van ouderen om iets na hun dood voort te brengen dat hen overleeft. Het
woord gaat terug op genereren, 'doen geboren worden' (vgl. het Griekse genesis). Erik Erikson
omschreef het als 'de zorg voor het vormen en leiden van de volgende generatie'.

Pre-conventionele moraal: de opgelegde moraal waarmee ze opgroeien. Ze houden zich hier aan,
om zo niet gestraft te worden. Ze hebben zelf nog geen besef van bijv. goed en kwaad.

Conventionele moraal: ze gaan de opgelegde moraal in meerdere situaties zien en komen erachter
dat ze het er niet altijd mee eens zijn. Ze beginnen er nu zelf over na te denken.

Post-conventionele moraal: het ontwikkelen van een eigen waarden en normen systeem.

Lichamelijke rijping: lichamelijke groei. Hierdoor ben je in staat om nieuwe functies te vervullen.

Plasticiteit hersenen: er is verandering mogelijk in de hersengroei

Lichamelijke veranderingen als gevolg van puberteit: in de puberteit verandert het lichaam, wat
betreft borstgroei, haargroei, etc.

‘Golden age of drawing’: tussen de leeftijd van 5 en 6 kun je in tekeningen achterhalen hoe het met
de ontwikkelingen van het kind gaat.

‘Waarom’- vragen: rond de leeftijd van vier wil het kind alles weten en alles verklaard hebben. Het
stelt dan veel waarom-vragen.

Socialisatie/opvoeding: het overbrengen van waarden, normen, belangen, etc. op een persoon

Opvoedingsmilieus: plekken waar opvoeding plaats kan vinden, dus in een gezin, op school, de
maatschappij, etc.

Gezinstypen: loszandgezinnen, half open – half gesloten gezinnen en kluwengezinnen.

Draagkracht/ draaglast: hoeveel iemand op zijn bord kan hebben. De draaglast zijn zware dingen, en
de draagkracht is je sterkte.

Opvoedingsopgave: dingen die een ouder in een bepaalde periode moet doen zodat het kind zich
dan optimaal kan ontwikkelen

Opvoedingsdoelen: de drie z’s: zelfredzaamheid, zelfverantwoordelijkheid en zelfvertrouwen

Basisdimensies: de vier dingen die in een opvoeding terug horen te komen, namelijk controle bieden,
instructies geven, grenzen stellen en ondersteuning bieden

Opvoedingsstijlen: autoritatieve, autoritaire, permissieve en verwaarlozende manieren van
opvoeden.

Chronologische leeftijd: leeftijd die iemand daadwerkelijk is, die ook in het paspoort staat

biologische leeftijd: leeftijd van het lichaam, qua sterkte zintuigen, lichaamsdelen, etc.

Levenslooppsychologie - levensfase hoofdstuk 2 tm 8

, Hoofdstuk 2: De geboorte en de eerste zes maanden

2.1 De geboorte als een biologisch proces
Tijdens de geboorte versnellen de hersenen van de moeder en het kind het verloop van de baring
door een hormoon af te geven. Het signaal dat wordt afgegeven, is een verlaagde bloedsuikerspiegel
bij de baby, omdat de moeder niet meer voldoende voedingsstoffen kan leveren. De geboorte is voor
het kind een onderbreking van veiligheid en tevredenheid. De baby begint na de bevalling meestal met
huilen, omdat het nu in een vreemde wereld komt en daarnaast zelf moet gaan ademen. Wanneer een
baby zonder directe reden veel en veel harder huilt na de geboorte, kan dit een aanwijzing zijn voor
een trauma op latere leeftijd. Over het algemeen kunnen baby’s zich snel aanpassen. Als er tijdens de
bevalling problemen waren, zoals zuurstofgebrek, kan dit leiden tot ernstige stoornissen.
Een belangrijke risico factor tijdens de geboorte is een vroeggeboorte (prematuriteit). Hoe lager het
geboortegewicht, hoe groter de kans op ontwikkelingsstoornissen. Dit kan weer tegen worden gegaan
door steun en goede zorg. Ook kunnen complicaties tijdens een geboorte leiden tot ADHD,
leerstoornissen en spraakproblemen.

Een baby is ‘schattig’ omdat mensen zich eerder aangetrokken voelen tot iets wat een lief uiterlijk
heeft. Ze zullen er daarna beter voor zorgen. Hoe een baby er precies uitziet, wordt zowel genetisch
bepaald, als hoe het kind op de wereld komt. Een natuurlijke bevalling zorgt voor een ander uiterlijk
dan wanneer een kind met veel hulpmiddelen de wereld op komt. Vaak herstellen heftige verschillen
wel.

Een baby wordt geboren met bijna alle hersencellen die het zijn hele leven meedraagt. Als deze zich
verbinden, kan een kind leren en ontwikkelen. Hoe meer zintuigelijke ervaringen er binnen komen, hoe
meer verbindingen er worden gemaakt en dus wordt geleerd. Wanneer een deel van de hersenen op
erg jonge leeftijd beschadigt raken, kunnen andere hersendelen de taak makkelijk overnemen en
activeren.

2.2 De lichamelijke groei, de rijping en de ontwikkeling van de motoriek
De motorische ontwikkeling is al voor de geboorte begonnen. Net na de geboorte kan het kind alleen
in elkaar gedoken, liggend bewegen. Na een jaar kan het eerste stapjes zetten en na twee jaar kan
het in principe alles. Het zenuwstelsel moet eerst er klaar voor zijn om bepaalde bewegingen uit te
voeren. Daarom heeft het geen nut om een drie maand oude kindje al te laten lopen.

Een kind heeft vanaf de geboorte al reflexen bij zich. Deze helpen het organisme te beschermen en
leven in stand te houden. Sommige reflexen verdwijnen naarmate het zenuwstelsel zich verder
ontwikkeld. Dit gebeurt wanneer de verbindingen toenemen, iets voor de vierde maand. De reflexen
die verdwijnen zijn:
- De snuffel-/zoekreflex: ritmische bewegingen maken wanneer het honger heeft
- De loopreflex
- De zwemreflex
- De bijtreflex
- De kokhalsreflex: helpt tegen stikken
- De Mororeflex: als een baby schrikt, spreidt hij de benen, vingers en armen
- De zuigreflex
- De Babinskyreflex
Er zijn ook reflexen die het hele leven blijven, zoals hoesten, niezen en schrikreacties. Wanneer
bovenstaande babyreflexen niet verdwijnen, kan dit duiden op een hersenbeschadiging.

Er zijn twee groeirichtingen die te onderscheiden zijn als de ontwikkeling van de motoriek zich voltrekt:
- Cefalocaudale groeirichting: de groeispurt start bij het hoofd, en gaat daarna naar beneden.
Dit groeiproces begint bij de twee maanden en duurt tot ongeveer zes jaar.
- Proximodistale groeirichting: vanuit het centrum van het lichaam groeit het. Dit groeipatroon
zie je voornamelijk na een jaar of zes.
Baby’s kunnen in de eerste maanden alleen nog maar gebogen liggen. Na de tweede maand kan het
kind zijn hoofd in balans houden en steunen. In de derde Tm de zesde maand kan het kind meer
gebruik maken van de steun en rechtop zitten. Ook ontstaat de oog-hand coördinatie: het kind kan nu
doelgericht dingen pakken.
$10.27
Accede al documento completo:

100% de satisfacción garantizada
Inmediatamente disponible después del pago
Tanto en línea como en PDF
No estas atado a nada

Conoce al vendedor

Seller avatar
Los indicadores de reputación están sujetos a la cantidad de artículos vendidos por una tarifa y las reseñas que ha recibido por esos documentos. Hay tres niveles: Bronce, Plata y Oro. Cuanto mayor reputación, más podrás confiar en la calidad del trabajo del vendedor.
Romyvandeven Fontys Hogeschool
Seguir Necesitas iniciar sesión para seguir a otros usuarios o asignaturas
Vendido
13
Miembro desde
6 año
Número de seguidores
13
Documentos
16
Última venta
2 año hace

0.0

0 reseñas

5
0
4
0
3
0
2
0
1
0

Recientemente visto por ti

Por qué los estudiantes eligen Stuvia

Creado por compañeros estudiantes, verificado por reseñas

Calidad en la que puedes confiar: escrito por estudiantes que aprobaron y evaluado por otros que han usado estos resúmenes.

¿No estás satisfecho? Elige otro documento

¡No te preocupes! Puedes elegir directamente otro documento que se ajuste mejor a lo que buscas.

Paga como quieras, empieza a estudiar al instante

Sin suscripción, sin compromisos. Paga como estés acostumbrado con tarjeta de crédito y descarga tu documento PDF inmediatamente.

Student with book image

“Comprado, descargado y aprobado. Así de fácil puede ser.”

Alisha Student

Preguntas frecuentes