Dit is een samenvatting van het boek Methoden en technieken van onderzoek dat aan de UU bij de cursus Criminologisch Onderzoek in de minor Criminologie wordt gebruikt.
Methoden en technieken van onderzoek
H2: onderzoek naar criminaliteit en aanverwante zaken............................................................2
H5: Selectie van analyse-eenheden...........................................................................................10
H6: Bestaande gegevensbronnen..............................................................................................13
1
,H2: onderzoek naar criminaliteit en aanverwante zaken
Inleiding
Meer dan in ander onderzoek hebben we bij criminologisch onderzoek namelijk van doen met
privacygevoelige gegevens of met gegevens die door anderen verzameld zijn. Dat betekent
dat vaak speciale toestemmingsprocedures doorlopen dienen te worden.
Operationaliseren en meten
We zijn alleen geïnteresseerd in empirisch onderzoek, wat betekent dat we waarnemingen aan
de werkelijkheid zullen moeten verrichten, en zo aan gegevens komen die ons kunnen
vertellen in hoeverre een bepaalde theorie houdbaar is, of wat het antwoord is op een vraag.
Meetniveaus
Meten is het toekennen van getallen aan waarnemingen. Dat toekennen van getallen kan op
verschillende manieren gebeuren. De vraag in hoeverre en op welke manier te rekenen valt
met de getallen die we aan waarnemingen hebben toegekend, hangt af van het niveau waarop
gemeten is.
1. Nominaal meetniveau. Op het nominale meetniveau kunnen getallen worden toegekend
aan waarnemingen, maar hebben die geen andere functie dan de waarnemingen een label
te geven.
2. Ordinaal meetniveau. Bij het ordinale meetniveau zit er een ordening, een rangorde in de
getallen die aan de metingen zijn toegekend. Dat wil zeggen dat als de ene waarneming
een grotere waarde heeft gekregen dan een andere, die eerste waarde meer van de gemeten
eigenschap reflecteert dan de tweede. Bij ordinale variabelen mogen we de getallen ook
veranderen, of transformeren, zolang we maar zorgen dat de oorspronkelijke ordening
gehandhaafd blijft.
3. Interval meetniveau. Bij het interval meetniveau is nog meer informatie besloten in de
metingen: niet alleen is het zo dat de metingen laten zien hoe de waarnemingen geordend
zijn, nu is het ook zo dat de verhouding van verschillen tussen metingen een vaste
betekenis heeft. Intervalmetingen hebben geen vast nulpunt. Veel schalen die we
gebruiken in onderzoek zijn op intervalschaalniveau gemeten
4. Ratio meetniveau. Bij metingen op ratioschaalniveau ligt er nog meer informatie in de
metingen besloten. Nu is het niet alleen zo dat de verhouding van de verschillen tussen
metingen vastligt, maar dat zelfs de verhouding zelf van de metingen vastligt. Een
ratiometing heeft ook een vast nulpunt.
5. Absoluut meetniveau. Bij het absolute meetniveau ligt eigenlijk alle informatie vast.
Samenvattend is het dus zo dat hoe lager het meetniveau, hoe meer vrijheid de onderzoeker
heeft om de metingen te transformeren. Maar hoe lager het meetniveau, des te minder
informatie ligt er ook in de metingen besloten. Hoe hoger het meetniveau, des te geringer de
mogelijkheden om de scores in andere getallen om te zetten. Het meetniveau is van belang
voor de keuze van de analysetechniek.
Operationalisatie
Constructen, ook wel variabelen of factoren genoemd, hebben gemeenschappelijk dat zij een
belangrijke rol spelen in theorieën die criminaliteit proberen te verklaren. Tegelijkertijd zijn
het aspecten van personen of grotere conglomeraten die niet direct meetbaar of met een
metertje afleesbaar zijn. Met een hypothetisch construct bedoelt men en abstracte term
waarmee naar een niet-uitwendig waarneembaar kenmerk van personen wordt verwezen, dat
verondersteld wordt aanwezig te zijn. Aangezien die trekken niet uiterlijk waarneembaar zijn,
betekent dat dat zij afgeleid zullen moeten worden uit andere wel waarneembare kenmerken.
Voordat je dat kunt doen, zul je eerst precies moeten definiëren wat je onder de constructen
verstaat, dit heet een conceptuele definitie.
2
, Na de eerste stap waarin de conceptuele definitie van een construct gegeven wordt,
komt de tweede stap waar het in deze paragraaf om gaat: hoe gaan we vervolgens, als we
weten wat onder het construct verstaan wordt, het construct meten? We hebben een zogeheten
operationele definitie van het construct nodig. We moeten vastleggen welke handelingen we
moeten verrichten, welke vragen we moeten stellen, welk gedrag we moeten meten, welke
indicatoren we moeten gebruiken om een meting van het construct te krijgen. Hierna is
duidelijk wat we moeten doen om het construct vast te stellen.
Vaak evolueren de betekenissen en de operationele definities mee met de evolutie van
theorieën.
Validiteit en betrouwbaarheid
Validiteit en betrouwbaarheid zijn kernbegrippen als het gaat om de kwaliteit van de
resultaten in ieder onderzoek. Bij validiteit gaat het kort gezegd om de vraag of ik gemeten
heb wat ik beoogde te meten. Bij betrouwbaarheid gaat het om de vraag of ik dat ook
nauwkeurig heb gemeten. Deze twee begrippen zijn niet onafhankelijk, ze staan in een
bepaalde relatie tot elkaar.
Constructvaliditeit
De constructvaliditeit heeft betrekking op de vraag of we onze constructen wel goed gemeten
hebben. Een eerste criterium waarmee we dat beoordelen, is de betrouwbaarheid. Daarmee
stellen we expliciet dat als we niet nauwkeurig gemeten hebben, we vinden dat we het
construct niet goed gemeten hebben. Het tweede criterium is de zogenoemde validiteit van de
operationalisatie. Dit verwijst naar de vraag of we wel meten wat we beogen te meten. Het
gaat hierbij om de wezensvraag bij operationaliseren: hoe ‘vang’ ik in mijn uitwendige
metingen de theoretisch veronderstelde trek?
De validiteit van de operationalisatie valt in drie delen uiteen: de inhoudsvaliditeit, de
criteriumvaliditeit en de
constructvaliditeit in engere zin.
De gedachte achter de
inhoudsvaliditeit is dat een meting alleen
constructvalide kan zijn als zij het
construct in zijn volle breedte dekt, over
het hele spectrum van het construct meet,
anders gezegd: het construct op alle
relevante onderdelen ‘vangt’. Het idee
achter de criteriumvaliditeit is dat als
mijn metingen het construct op de goede
manier meten, die metingen moeten
samenhangen met een bepaald gedrag dat
het construct moet voorspellen. De
constructvaliditeit in engere zin heeft
betrekking op de vraag of de
meetinstrumenten wel echt het bedoelde
concept meten.
Om samen te vatten: we spreken
van een constructvalide meting als een
bepaald concept zo is gemeten dat de
meting ook precies het concept op de
veronderstelde manier weerspiegelt –
waarbij we onderscheiden of de metingen het begrip in zijn volle omvang meten, of de
metingen een bepaald extern criterium voorspellen en of de metingen ook echt het bedoelde
construct zelf – en als de meting de ‘hoeveelheid’ van dat concept ook nauwkeurig weergeeft.
3
, Statistische validiteit
Er zijn nog drie soorten validiteit. De eerste is de statistische validiteit. Wanneer een verband
statistisch significant is, spreken we van statistische validiteit, ook wel genoemd statistische
conclusie validiteit.
Interne validiteit
Bij de interne validiteit is er sprake van een empirisch verband tussen twee variabelen en is er
ook een oorzakelijk verband. Als dit oorzakelijke verband er niet is maar er is wel een
empirisch verband, dan is het een spurieus verband of schijnverband. Wanneer dit zo is, is de
interne validiteit gebrekkig.
Externe validiteit
Met de externe validiteit wordt bedoeld dat, als het zo is dat in stap 1 geconcludeerd is dat er
constructvalide gemeten is, en in stap 2 gevonden is dat de gevonden relaties niet toevallig
zijn, en dat in stap 3 geconcludeerd is dat de relaties berusten op een ‘echt’ verband, men zich
tot slot dient af te vragen of de bevindingen die in de onderzochte groep gelden, ook gelden
buiten die groep.
Samenvattend stellen we ons bij de vraag of we betrouwbaar en valide hebben
gemeten, de volgende vragen: heb ik zonder conceptuele fouten en precies gemeten wat ik wil
meten, mag ik dat resultaat als een niet-toevallig resultaat beschouwen, is dat resultaat niet het
gevolg van een spurieus verband, en heeft het resultaat betrekking op een bredere groep dan
alleen de onderzochte groep?
Bepaling van de constructvaliditeit
Na dit alles op abstracte wijze uiteengezet te hebben, is vervolgens de vraag hoe dan in de
praktijk vast te stellen is of de betrouwbaarheid en validiteit van de operationalisatie goed
zijn.
Betrouwbaarheidsanalyse
Bij de betrouwbaarheid gaat het om de vraag of er nauwkeurig gemeten is.
1. Test-hertestbetrouwbaarheid. Na een eerste meting van het construct meet de onderzoeker
het construct nog een keer. De metingen worden vervolgens vergeleken. Idealiter zou men
willen dat er 100% overeenstemming tussen de twee metingen was.
2. Interbeoordelaarbetrouwbaarheid. Hierbij verzamelt men ook twee metingen van
hetzelfde fenomeen, maar nu worden twee beoordelaars ingezet, die onafhankelijk van
elkaar scoren. Het idee is hier weer dat als er betrouwbaar gemeten is, en allebei de
beoordelaars op dezelfde manier meten, de beoordeling van de eerste beoordelaar gelijk
zou moeten zijn aan die van de tweede. Er zijn vier maten die veel gebruikt worden om de
interbeoordelaarbetrouwbaarheid uit te drukken: de gewone (Pearson-product-
moment-)correlatiecoëfficiënt, de intraclass correlatiecoëfficiënt, het percentsage
overeenstemming en Cohens (‘kappa’).
- Als er twee beoordelaars zijn, en de variabele die zij allebei gescoord hebben minimaal
interval niveau is, dan is de mate van overeenstemming eenvoudig uit te drukken in de
gewone Pearson-product-moment-correlatiecoëfficiënt.
- De intraclass correlatiecoëfficiënt verschilt met die van Pearson in dat het gemiddelde en
de standaarddeviatie die nodig zijn voor het berekenen van de waarde van de
correlatiecoëfficiënt, hier berekend worden op grond van alle metingen samen. Hierdoor
kan deze geïnterpreteerd worden als de proportie variantie van de scores die is toe te
wijzen aan het feit dat we hier dezelfde maat meten.
- Als de variabele categorisch is, kunnen we ook eenvoudig de proportie
overeenstemmende scores berekenen. We kijken dan naar het totaal aantal beoordelingen
en bezien welke proportie de overeenstemmende scoringen daarvan uitmaken:
∑ f diagonaal ,
N
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller frderikedrijfhout. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.16. You're not tied to anything after your purchase.