Dit is een uitgebreide samenvatting van hoofdstuk 1 t/m 12 (zonder H11) uit het boek 'Mediapsychologie'. In deze samenvatting wordt alle stof die je moet weten voor het tentamen behandeld, én zit stof uit de lessen en sheets verwerkt. De samenvatting is uitstekend te gebruiken voor het gelijknamig...
Hoofdstuk 1 – Wat is mediapsychologie?
Psychologie = Bestudeert op wetenschappelijke wijze het menselijke gedrag dat vertoond wordt in een
bepaalde sociale omgeving en in een bepaalde context
- Tot dit gedrag rekenen we niet alleen activiteiten die met het blote oog zijn waar te nemen (lopen,
fietsen, huilen, lachen, etc.), maar ook zaken die niet direct waarneembaar zijn (denken, leren, zien,
gevoelens, etc.)
De volgende basisvakken worden hierbij onderscheiden:
- Functieleer -> Onderzoek naar de ‘menselijke mogelijkheden’ in de zin van waarnemen, leren,
geheugen en gevoelens
- Ontwikkelingsleer -> Beschrijft de levensloop van mensen in fasen van jonggeborene tot oudere
- Persoonlijkheidsleer (differentiële psychologie) -> Onderzoek naar verschillen in kenmerken tussen
mensen
- Sociale psychologie -> Onderzoek naar de invloed van de sociale context op individuen, bijv. de
invloed van groepen (familie, vrienden, etc.) of de gehele samenleving
Belangstelling voor psychologie in de media:
- 1950 -> Film en TV in het onderwijs (onderzoek naar educatieve rol film en TV)
- 1957 -> Reclame (onderzoek naar werking van reclame)
- 1960 -> Geweld op TV (onderzoek naar schadelijke effecten van televisie)
- 1970 -> TV nieuws (onderzoek naar formules van nieuwsprogramma’s)
- 1980 -> Soapseries en entertainment (onderzoek naar effecten van soapseries/entertainment)
- 1990 -> Nieuwe media (mediapsychologisch onderzoek naar effecten/vormgeving nieuwe media)
Mediapsychologie = De studie van de cognitieve, affectieve en automatische verwerking van media-informatie
en mediaconsumptie. Mediapsychologie is een vorm van toegepaste psychologie
- In de mediapsychologie gaat het dus om psychologische effecten van mediagebruik en
mediaboodschappen op gebruikers van die media
Hoofdstuk 2 – De psychologische benadering van media-effecten
Het psychologisch perspectief heeft als uitgangspunt dat het individu als basis dient voor het denken: media-
effecten zijn allereerst bij mensen waarneembaar, pas daarna bij sociale systemen. Het belangrijkste object van
onderzoek binnen de mediapsychologie is dus het individu en zijn relatie met media en media-inhouden
- Bij de mediapsychologie ligt de focus op het effect van bepaalde media-inhouden op de
totstandkoming van individuele opvattingen en attitudes
- Bij de mediapsychologie richten we ons op het systematisch meten van de effecten van media op hoe
mensen denken (cognities), wat ze voelen (emoties) en wat ze doen (gedragingen)
Mediapsychologie is een wetenschap: de werkelijkheid wordt systematisch in kaart gebracht. In de wetenschap
gaat het om verbanden tussen verschijnselen, oftewel over relaties tussen variabelen. Er zijn twee soorten
verbanden:
1. Correlatie (correlatieve verbanden) = Een verandering in de ene variabele gaat gepaard met een
verandering in de andere variabele. Correlaties zijn belangrijk als we een verschijnsel willen
voorspellen op basis van andere verschijnselen. Bijvoorbeeld correlatie tussen geweld in
muziekteksten en agressieve gedachten bij de luisteraars
Positieve correlatie -> Een toename van de gewelddadigheid in muziekteksten gaat gepaard
met een toename van het aantal agressieve gedachten, en omgekeerd gaat een afname
gepaard met een afname
Negatieve correlatie -> Een toename van de gewelddadigheid van muziekteksten gaat
gepaard met een afname van het aantal agressieve gedachten, en omgekeerd
Geen correlatie -> Er bestaat geen systematisch verband tussen beide variabelen
2. Causaliteit (causale verbanden) = Oorzakelijk verband (oorzaak en gevolg), het een komt specifiek
door iets anders. Er is sprake van een causaliteit als:
Er tussen twee variabelen A en B een correlatie bestaat
Variabele A invloed heeft op variabele B maar niet omgekeerd (A heeft dan een effect op B en
geldt als een oorzaak van B)
, Er mogen geen alternatieve verklaringen bestaan voor de relatie tussen A en B (de
verandering in B mag niet worden veroorzaakt door een andere variabele dan A)
Een variabele is een verschijnsel, een fenomeen. Elk verschijnsel dat de wetenschapper wenst te bestuderen
kan worden beschouwd als een variabele. Maar het verschijnsel moet voldoen aan een belangrijke kwalificatie:
het moet kunnen variëren. Er zijn twee typen variabelen:
1. Afhankelijke variabelen = Deze variabelen worden afhankelijk genoemd omdat hun hoedanigheid
afhangt van de invloed van andere factoren, ook wel gevolgvariabelen genoemd. De afhankelijke
variabelen bestaan uit drie klassen (responsen):
Cognitieve responsen -> Opvattingen, meningen, gedachten, attitudes, voorkeuren en
intenties met betrekking tot datgene wat we zien en horen van de media (Hoe mensen
denken)
Affectieve responsen -> Gevoelens en emoties die ontstaan naar aanleiding van
mediagebruik (Wat mensen voelen)
Gedragsmatige responsen -> Omvatten alle vormen van gedrag die kunnen voortkomen uit
mediagebruik, bijv. televisiekijkgedrag, aankoopgedrag, etc. (Wat mensen doen)
2. Onafhankelijke variabelen = Deze variabelen zijn niet afhankelijk van de invloed van andere factoren,
ook wel oorzakelijke variabelen genoemd. Er zijn drie soorten onafhankelijke variabelen:
Persoonsvariabelen -> Alle eigenschappen en kenmerken waarop mensen van elkaar kunnen
verschillen (bijv. intelligentie, geslacht, hobby’s, voorkeuren, etc.)
Situationele variabelen -> Alle kenmerken die niet als (intrinsieke) eigenschap van mensen
moeten worden beschouwd, maar die onderdeel uitmaken van de externe omgeving waarin
individuen zich bevinden (bijv. programmering op televisie, bedieningsgemak van
zoekmachines, etc.)
Hoofdstuk 3 (en 11.1) – Een model van media-informatieverwerking
Een vereenvoudigd model van media-informatieverwerking:
Boodschap Medium Ontvanger Effect
Dit model heeft staat in verband met elkaar: een boodschap (bijv. een bericht/advertentie) wordt verpakt in
een medium (bijv. een krant/televisie) en die boodschap heeft een zekere invloed op een ontvanger
(lezer/luisteraar) die van dat medium gebruikmaakt, met als gevolg een bepaald effect bij die ontvanger. Zo
eenvoudig is het in werkelijkheid toch niet. Onderstaand een beter model van media-informatieverwerking, in
dit model staat de ontvanger centraal:
Boodschapkenmerken
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller liisaschmidt. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.06. You're not tied to anything after your purchase.