SAMENVATTING H4 Geheugen
1. Inleiding – Situaties uit de werkvloer
De PPT opent met praktijksituaties waarin geheugenprocessen een rol spelen:
Mevr. Van Gysegem vergeet herhaaldelijk afspraken → mogelijk problemen in
prospectief geheugen, aandacht of executieve functies.
Nieuwe complexe procedure + spanning → stress verlaagt opname → zwakke
codering.
Puntje-van-de-tong-fenomeen → blokkade door zwakke cues.
Sleutels kwijt door gehaast zijn → geen aandacht → slechte codering →
verstrooidheid.
Meneer Jansens (Alzheimer) herkent je op dag 2 niet → aantasting
geheugenstructuren (hippocampus).
Conflictherinnering verschillend → reconstructief geheugen.
Technoloog die je niet herkent op ander event → context-afhankelijke cues
ontbreken.
Doel: tijdens les begrippen koppelen aan deze situaties.
2. Overzicht kernvragen (vier hoofddomeinen)
1. Wat is het geheugen?
2. Hoe vormen we herinneringen?
3. Hoe halen we herinneringen terug?
4. Waarom laat ons geheugen ons soms in de steek?
3. Wat is het geheugen en wat doet het?
Appetizer: wanneer gebruiken we ons geheugen wél en niet?
Wél bij: schoenen knopen, studeren, bang zijn om te vliegen, tanden poetsen,
fietsen, schrikken bij injectienaald.
Niet bij: reflex (hand wegtrekken van hete plaat).
3.1 Definitie geheugen
, ‘Systeem dat op constructieve wijze informatie opneemt, bewaart en terughaalt (3
functies) en dat we gebruiken bij leren.’
Belangrijke kenmerken:
Constructief: geen kopieën van werkelijkheid → reconstructies.
Geheugen = actieve informatieverwerker, niet passief opslagvat.
Herinneringen zijn interpretaties → kunnen onnauwkeurig zijn.
4. Functie 1 – Opnemen (coderen)
Wat gebeurt er bij coderen?
Transductie van sensorische info (koppeling met waarneming).
Selectie: we nemen niet alles waar → aandacht bepaalt opname.
Identificatie van kenmerken (vorm, kleur, geluid).
Betekenis geven (labelen, categoriseren).
Elaboratie:
o nieuwe info koppelen aan bestaande geheugensporen
o zorgt voor verankering → sterkere herinneringen
Reconstructie-metafoor
Herinneren = puzzelstukken ophalen en lege delen invullen → niet exact zoals het
gebeurde.
5. Wanneer herinneren we beter?
Wanneer we aandacht geven.
Wanneer iets ons interesseert.
Wanneer het emotioneel is.
Wanneer het aansluit bij bestaande info.
Wanneer we herhalen.
Fotografisch geheugen = mythe (verder te lezen).
6. Hoe vormen we herinneringen? – De drie geheugenstadia
Let op: geheugenstadia ≠ geheugenfuncties
1. Inleiding – Situaties uit de werkvloer
De PPT opent met praktijksituaties waarin geheugenprocessen een rol spelen:
Mevr. Van Gysegem vergeet herhaaldelijk afspraken → mogelijk problemen in
prospectief geheugen, aandacht of executieve functies.
Nieuwe complexe procedure + spanning → stress verlaagt opname → zwakke
codering.
Puntje-van-de-tong-fenomeen → blokkade door zwakke cues.
Sleutels kwijt door gehaast zijn → geen aandacht → slechte codering →
verstrooidheid.
Meneer Jansens (Alzheimer) herkent je op dag 2 niet → aantasting
geheugenstructuren (hippocampus).
Conflictherinnering verschillend → reconstructief geheugen.
Technoloog die je niet herkent op ander event → context-afhankelijke cues
ontbreken.
Doel: tijdens les begrippen koppelen aan deze situaties.
2. Overzicht kernvragen (vier hoofddomeinen)
1. Wat is het geheugen?
2. Hoe vormen we herinneringen?
3. Hoe halen we herinneringen terug?
4. Waarom laat ons geheugen ons soms in de steek?
3. Wat is het geheugen en wat doet het?
Appetizer: wanneer gebruiken we ons geheugen wél en niet?
Wél bij: schoenen knopen, studeren, bang zijn om te vliegen, tanden poetsen,
fietsen, schrikken bij injectienaald.
Niet bij: reflex (hand wegtrekken van hete plaat).
3.1 Definitie geheugen
, ‘Systeem dat op constructieve wijze informatie opneemt, bewaart en terughaalt (3
functies) en dat we gebruiken bij leren.’
Belangrijke kenmerken:
Constructief: geen kopieën van werkelijkheid → reconstructies.
Geheugen = actieve informatieverwerker, niet passief opslagvat.
Herinneringen zijn interpretaties → kunnen onnauwkeurig zijn.
4. Functie 1 – Opnemen (coderen)
Wat gebeurt er bij coderen?
Transductie van sensorische info (koppeling met waarneming).
Selectie: we nemen niet alles waar → aandacht bepaalt opname.
Identificatie van kenmerken (vorm, kleur, geluid).
Betekenis geven (labelen, categoriseren).
Elaboratie:
o nieuwe info koppelen aan bestaande geheugensporen
o zorgt voor verankering → sterkere herinneringen
Reconstructie-metafoor
Herinneren = puzzelstukken ophalen en lege delen invullen → niet exact zoals het
gebeurde.
5. Wanneer herinneren we beter?
Wanneer we aandacht geven.
Wanneer iets ons interesseert.
Wanneer het emotioneel is.
Wanneer het aansluit bij bestaande info.
Wanneer we herhalen.
Fotografisch geheugen = mythe (verder te lezen).
6. Hoe vormen we herinneringen? – De drie geheugenstadia
Let op: geheugenstadia ≠ geheugenfuncties