SAMENVATTING H3 Leren
1. Inleiding: situaties uit de werkvloer
De PPT start met realistische situaties waarin leerprocessen centraal
staan. Ze illustreren klassieke conditionering, operante
conditionering, cognitief leren, modelleren, beloning, straf,
extinctie, generalisatie, contraconditionering …
Voorbeelden en bijhorende leerconcepten:
Ben (2 jaar) bang voor witte jas → klassieke conditionering (witte
jas = CS → angst).
Mevrouw Peeters panisch bij MRI → geconditioneerde angst door
eerdere ervaring (CS = MRI).
Saartje en injectienaald → positieve bekrachtiging + modeling +
angstvermindering door exposure.
Sofie en stickerbeloning → operante conditionering (token system
/ secundaire bekrachtiger).
Jan gespannen in gespreksruimte → klassieke conditionering
(ruimte → angst).
Inge met tegenstrijdige instructies → cognitieve dissonantie,
frustratie → stress → faalangst.
Dhr. Dewilde in ziekenhuisgeluiden → habituatie.
Pol + Antabuse + alcohol → aversieve conditionering.
Ruben buitengezet worden → positieve bekrachtiging (aandacht
= beloning).
‘Zondebokstimulus’ bij chemo → geconditioneerde
voedselaversie.
Collega met andere stijl → modelleren → sociaal/cognitief leren
voor professionele groei.
2. Overzicht kernvragen
1. Hoe verklaart klassieke conditionering leren?
2. Hoe leren we nieuw gedrag via operante conditionering?
3. Hoe verklaart cognitieve psychologie leren?
3. Wat is leren? Fundamenten
Voorbeelden uit de PPT
Wel geleerd: schoenen knopen, tanden poetsen, fietsen, schrikken
bij naald, bang zijn om te vliegen, cursus studeren.
Niet geleerd: hand wegtrekken van hete plaat (reflex).
, Definitie van leren
‘Proces waarbij ervaringen een blijvende verandering veroorzaken
in gedrag en/of mentale processen.’
Kernpunten:
Blijvend (niet reflexmatig).
Niet aangeboren (niet instinctief).
Resultaat van leren is niet altijd observeerbaar.
Leren = essentieel voor aanpassing → bijna alles wat we doen is
geleerd.
4. Soorten leren
1. Habituatie
o Niet meer reageren op herhaalde, ongevaarlijke stimulus.
2. Mere exposure-effect
o Voorkeur voor stimuli die je vaak ziet.
3. Stimulus-respons leren
o Klassieke conditionering
o Operante conditionering
4. Cognitief leren
o Probleemoplossend, inzicht, mentale kaarten, sociaal leren.
5. KERNVRAAG 1 — Klassieke conditionering
5.1 Pavlov
Associatie tussen neutrale stimulus (NS) en
ongeconditioneerde stimulus (UCS).
NS → CS die dezelfde respons kan uitlokken als de UCS.
‘Signaalleren’: leren welke stimuli gevaar of veiligheid voorspellen.
5.2 Belangrijkste concepten
A) Verwerving – extinctie – spontaan herstel
Verwerving: CS + UCS worden herhaald samen aangeboden.
Extinctie: CS wordt zonder UCS aangeboden → CR vermindert.
Spontaan herstel: CR verschijnt spontaan na pauze.
B) Stimulusgeneralisatie
1. Inleiding: situaties uit de werkvloer
De PPT start met realistische situaties waarin leerprocessen centraal
staan. Ze illustreren klassieke conditionering, operante
conditionering, cognitief leren, modelleren, beloning, straf,
extinctie, generalisatie, contraconditionering …
Voorbeelden en bijhorende leerconcepten:
Ben (2 jaar) bang voor witte jas → klassieke conditionering (witte
jas = CS → angst).
Mevrouw Peeters panisch bij MRI → geconditioneerde angst door
eerdere ervaring (CS = MRI).
Saartje en injectienaald → positieve bekrachtiging + modeling +
angstvermindering door exposure.
Sofie en stickerbeloning → operante conditionering (token system
/ secundaire bekrachtiger).
Jan gespannen in gespreksruimte → klassieke conditionering
(ruimte → angst).
Inge met tegenstrijdige instructies → cognitieve dissonantie,
frustratie → stress → faalangst.
Dhr. Dewilde in ziekenhuisgeluiden → habituatie.
Pol + Antabuse + alcohol → aversieve conditionering.
Ruben buitengezet worden → positieve bekrachtiging (aandacht
= beloning).
‘Zondebokstimulus’ bij chemo → geconditioneerde
voedselaversie.
Collega met andere stijl → modelleren → sociaal/cognitief leren
voor professionele groei.
2. Overzicht kernvragen
1. Hoe verklaart klassieke conditionering leren?
2. Hoe leren we nieuw gedrag via operante conditionering?
3. Hoe verklaart cognitieve psychologie leren?
3. Wat is leren? Fundamenten
Voorbeelden uit de PPT
Wel geleerd: schoenen knopen, tanden poetsen, fietsen, schrikken
bij naald, bang zijn om te vliegen, cursus studeren.
Niet geleerd: hand wegtrekken van hete plaat (reflex).
, Definitie van leren
‘Proces waarbij ervaringen een blijvende verandering veroorzaken
in gedrag en/of mentale processen.’
Kernpunten:
Blijvend (niet reflexmatig).
Niet aangeboren (niet instinctief).
Resultaat van leren is niet altijd observeerbaar.
Leren = essentieel voor aanpassing → bijna alles wat we doen is
geleerd.
4. Soorten leren
1. Habituatie
o Niet meer reageren op herhaalde, ongevaarlijke stimulus.
2. Mere exposure-effect
o Voorkeur voor stimuli die je vaak ziet.
3. Stimulus-respons leren
o Klassieke conditionering
o Operante conditionering
4. Cognitief leren
o Probleemoplossend, inzicht, mentale kaarten, sociaal leren.
5. KERNVRAAG 1 — Klassieke conditionering
5.1 Pavlov
Associatie tussen neutrale stimulus (NS) en
ongeconditioneerde stimulus (UCS).
NS → CS die dezelfde respons kan uitlokken als de UCS.
‘Signaalleren’: leren welke stimuli gevaar of veiligheid voorspellen.
5.2 Belangrijkste concepten
A) Verwerving – extinctie – spontaan herstel
Verwerving: CS + UCS worden herhaald samen aangeboden.
Extinctie: CS wordt zonder UCS aangeboden → CR vermindert.
Spontaan herstel: CR verschijnt spontaan na pauze.
B) Stimulusgeneralisatie