1. CARDIOVASCULAIR SYSTEEM
Het CVS bestaat uit het hart dat het bloed pompt doorheen een gesloten systeem van bloedvezels.
1.1 OVERZICHT
TRANSPORT IN HET CARDIOVASCULAIR SYSTEEM
Primaire functie vh CVS: transport v nutriënten, water, gassen, afvalproducten, chemische signalen van en naar
alle delen vh lichaam.
• Binnenkomende materialen
o O2 vd longen → alle cellen
o Nutriënten & water vh darmkanaal → alle cellen
• Materialen verplaatst van cel naar cel (binnen in ons lichaam)
o Afvalstoffen van specifieke cellen vb spiercellen → lever
o Immuuncellen, AL & stollingseiwitten in het bloed → cellen in nood
o Hormonen van endocriene cellen → doelcellen
o Opgeslagen voedingsstoffen in de lever & vetweefsel → alle cellen
• Uitgaande materialen
o Metabolische afvalstoffen van alle cellen → nieren
o Warmte van alle cellen → huid
o Koolstofdioxide van alle cellen → longen
Wat gebeurt er wanneer je een inspanning doet in een warme omgeving? Je zweet heel veel, MAAR door de warme
omgeving zal het niet verdampen DUS het zweet rolt van je lichaam, hierdoor kan je niet afkoelen. Het zal moeilijker
zijn om een fysieke inspanning te doen → °nefast effect
COMPONENTEN
1. Hart
o Septum: centrale wand die zorgt voor verdeling in linker- en rechterhelft vh hart
▪ Rechts: ontvangt O2-armbloed uit weefsels en stuurt het naar de longen
▪ Links: ontvangt nieuw O2-rijkbloed uit de longen en pompt dit naar weefsels
o 4 kleppen: zorgen voor scheiding tss atria en ventrikels & voorkomen dat bloed terugstroomt
in de verkeerde richting
▪ Mitralis- & tricuspidalisklep: de atrioventriculaire kleppen
▪ Aorta- & pulmonalisklep: de semilunaire kleppen
▪ Atrium: bovenste kamer die bloed ontvangt
• Linkeratrium: ontvangt bloed vanuit de longen via de longaders
• Rechteratrium: ontvangt bloed vanuit het lichaam via de sup. & inf. vena cava
▪ Ventrikel: onderste kamer die verantwoordelijk zijn voor het pompen van zuurstofarm
& -rijkbloed uit het hart naar de longen en het lichaam
2. Bloedvaten (Pulmonaire/longcirculatie EN systematische circulatie)
o Arteries (slagaders): bloedvezels die bloed wegbrengen vh hart
o Capillairen: haarvaten → zorgen voor uitwisseling tussen O2rijk (rood) & O2arm (blauw)
o Vena (aders): bloedvezels die bloed terugbrengen naar het hart
o Gesloten systeem: kleppen in hart & vena zorgen dat bloed in één richting beweegt
3. Bloed
o = bloedcellen & bloedplasma
1
,KLEINE & GROTE CIRCULATIE VH HART
Schema’s:
• Blauw bloed: bloed waaraan weefsels O2 hebben onttrokken = O2-armbloed ➔ realiteit = donkerrood
o Cyanosis: aandoening die onder bepaalde omstandigheden bepaalde delen van de huid, zoals
rond de mond en onder de vingernagels, een blauwachtige kleur geeft aan O2-armbloed
• Rood bloed: bloed waaraan de longen O2 hebben toegevoegd = O2-rijkbloed ➔ realiteit = helderrood
Pulmonaire/longcirculatie (kleine circulatie): v R vh hart naar de longen en terug naar het hart
- O2-armbloed vanuit Ratrium naar Rventrikel en dan via de longslagaders naar de longen → O2-
opname → O2-rijkbloed keert terug naar hart: via de longaders naar het Latrium
Systematische circulatie: v L vh hart naar de weefsels en terug naar het hart
- O2-rijkbloed vanuit longen naar Latrium → naar Lventrikel → via de aorta (vertakt in een netwerk van
capillairen) naar lichaam gepompt → O2-afgave aan weefsels → O2-armbloed terug naar het hart: via
de superieure en inferieure vena cava naar het Ratrium
Opm: Coronaire arteries = bevoorrading vd hartspier zelf
Bloedcirculatie:
→ Superieure/inferieure vena cava
→ R atrium
→ R ventrikel
→ Longslagaders
→ Longen (O2 opname)
→ Longslagaders
→ L atrium
→ L ventrikel
→ Aorta
→ Capillairen (verspreid over lichaam)
→ Weefsels (O2 afgave aan weefsels)
→ Capillairen
→ Superieure/inferieure vena cava
2
,1.2 DRUK, VOLUME, FLOW EN WEERSTAND
Bloed stroomt v hoge druk naar lage druk, en druk daalt over de afstand waarin de vloeistof stroomt. De
weerstand tegen stroom neemt toe met de lengte en viscositeit van de buis, terwijl deze afneemt met een
grotere straal. Het CVS handhaaft een optimale balans tussen druk, volume, flow en weerstand om een efficiënte
circulatie van bloed door het lichaam te behouden.
DRUK
Hydrostatische druk: de druk die vloeistof uitoefent op de wanden ve container
- ANDERS in CVS!! → ons bloed is in beweging DUS naarmate we verder weg gaan vd hoogste
druk °door hart, vermindert de druk WANT onderweg is er wrijving = kost E!
DUS °drukverval vanaf aorta tt aan de vena cavae
→ hoe verder vh hart, hoe lager de druk in CVS
Gemiddelde arteriële druk: de Cte druk in de arteries in ons lichaam, °dr de cardiac output en de perifere
weerstand
- Hartcontractie (systole): °drijvende druk dr ventrikels → arteries vangen deze druk vanuit ons hart op
WANT arteries = drukreservoirs: arteries zetten uit
MAAR als druk stopt = hartrelaxatie (diastole) DUS arteries krimpen weer beetje
Conclusie: in onze arteries is er dus ALTIJD druk VS in hart is het ‘veel druk’, ‘geen druk’
o Cardiac output X perifere weerstand
▪ Cardiac output = hvlheid bloed/min: hsf X slagvolume
• Hsf = aantal keer/min
• Slagvolume = volume bloed/keer)
▪ Perifere weerstand = weerstand dat ons bloed krijgt doorheen zijn traject in het
bloedvatensysteem
Invloed op BP:
- Drijvende druk: °door ventrikels
- Verandering in diameter vd bloedvezels: vasodilatatie = BP daalt, vasoconstrictie = BP stijgt
- Verandering in bloedvolume: meer bloed in zelfde gesloten systeem: BP stijgt en omgekeerd
- Spiercontractie: 2 spieren in contractie DUS bloed in bep venen verder nr boven duwen DUS BP in die
venen stijgt
BLOEDSTROOM
Bloedstroom in ons systeem afh vd drukgradiënt (∆P), niet vd absolute druk (P)
→ zijn evenredig met elkaar DUS hoe hoger de drukgradiënt, hoe beter de vloeistofstroom
Positieve drukgradiënt nodig om bloed te laten stromen: ∆P = P1 – P2
• Bloedstroom ∼ ∆P
• Bloedstroom ∝ 1/R
Conclusie: bloedstroom ∝ ∆P/R
3
, WEERSTAND TEGEN STROOM
Vloeistofstroom in ons systeem is omgekeerd evenredig met de weerstand DUS stroming daalt wnnr R stijgt
De R v vloeistof die door een buis stroomt w beïnvloed door: lengte en straal vd buis, viscositeit vd vloeistof
→ Poiseuille’s wet: R = 8L/r4 OF R L/r4
• Weerstand ∼ L: hoe langer een systeem, hoe meer weerstand
• Weerstand ∼ viscositeit: hoe meer cellen, hoe dikker het bloed, hoe meer weerstand
• Weerstand ∝ 1/r4 (want lengte v ons systeem EN viscositeit v ons bloed blijft hetzelfde)
DUS kleine verandering in r = groot effect op R in de bloedstroom
STROOMSNELHEID
Bloedstroom ≠ stroomsnelheid
Stroomsnelheid = volume bloed dat een punt in het systeem passeert/tijdseenheid
- Cte stroomsnelheid: bloed stroomt sneller door smallere buis, en trager door bredere buis
4
Het CVS bestaat uit het hart dat het bloed pompt doorheen een gesloten systeem van bloedvezels.
1.1 OVERZICHT
TRANSPORT IN HET CARDIOVASCULAIR SYSTEEM
Primaire functie vh CVS: transport v nutriënten, water, gassen, afvalproducten, chemische signalen van en naar
alle delen vh lichaam.
• Binnenkomende materialen
o O2 vd longen → alle cellen
o Nutriënten & water vh darmkanaal → alle cellen
• Materialen verplaatst van cel naar cel (binnen in ons lichaam)
o Afvalstoffen van specifieke cellen vb spiercellen → lever
o Immuuncellen, AL & stollingseiwitten in het bloed → cellen in nood
o Hormonen van endocriene cellen → doelcellen
o Opgeslagen voedingsstoffen in de lever & vetweefsel → alle cellen
• Uitgaande materialen
o Metabolische afvalstoffen van alle cellen → nieren
o Warmte van alle cellen → huid
o Koolstofdioxide van alle cellen → longen
Wat gebeurt er wanneer je een inspanning doet in een warme omgeving? Je zweet heel veel, MAAR door de warme
omgeving zal het niet verdampen DUS het zweet rolt van je lichaam, hierdoor kan je niet afkoelen. Het zal moeilijker
zijn om een fysieke inspanning te doen → °nefast effect
COMPONENTEN
1. Hart
o Septum: centrale wand die zorgt voor verdeling in linker- en rechterhelft vh hart
▪ Rechts: ontvangt O2-armbloed uit weefsels en stuurt het naar de longen
▪ Links: ontvangt nieuw O2-rijkbloed uit de longen en pompt dit naar weefsels
o 4 kleppen: zorgen voor scheiding tss atria en ventrikels & voorkomen dat bloed terugstroomt
in de verkeerde richting
▪ Mitralis- & tricuspidalisklep: de atrioventriculaire kleppen
▪ Aorta- & pulmonalisklep: de semilunaire kleppen
▪ Atrium: bovenste kamer die bloed ontvangt
• Linkeratrium: ontvangt bloed vanuit de longen via de longaders
• Rechteratrium: ontvangt bloed vanuit het lichaam via de sup. & inf. vena cava
▪ Ventrikel: onderste kamer die verantwoordelijk zijn voor het pompen van zuurstofarm
& -rijkbloed uit het hart naar de longen en het lichaam
2. Bloedvaten (Pulmonaire/longcirculatie EN systematische circulatie)
o Arteries (slagaders): bloedvezels die bloed wegbrengen vh hart
o Capillairen: haarvaten → zorgen voor uitwisseling tussen O2rijk (rood) & O2arm (blauw)
o Vena (aders): bloedvezels die bloed terugbrengen naar het hart
o Gesloten systeem: kleppen in hart & vena zorgen dat bloed in één richting beweegt
3. Bloed
o = bloedcellen & bloedplasma
1
,KLEINE & GROTE CIRCULATIE VH HART
Schema’s:
• Blauw bloed: bloed waaraan weefsels O2 hebben onttrokken = O2-armbloed ➔ realiteit = donkerrood
o Cyanosis: aandoening die onder bepaalde omstandigheden bepaalde delen van de huid, zoals
rond de mond en onder de vingernagels, een blauwachtige kleur geeft aan O2-armbloed
• Rood bloed: bloed waaraan de longen O2 hebben toegevoegd = O2-rijkbloed ➔ realiteit = helderrood
Pulmonaire/longcirculatie (kleine circulatie): v R vh hart naar de longen en terug naar het hart
- O2-armbloed vanuit Ratrium naar Rventrikel en dan via de longslagaders naar de longen → O2-
opname → O2-rijkbloed keert terug naar hart: via de longaders naar het Latrium
Systematische circulatie: v L vh hart naar de weefsels en terug naar het hart
- O2-rijkbloed vanuit longen naar Latrium → naar Lventrikel → via de aorta (vertakt in een netwerk van
capillairen) naar lichaam gepompt → O2-afgave aan weefsels → O2-armbloed terug naar het hart: via
de superieure en inferieure vena cava naar het Ratrium
Opm: Coronaire arteries = bevoorrading vd hartspier zelf
Bloedcirculatie:
→ Superieure/inferieure vena cava
→ R atrium
→ R ventrikel
→ Longslagaders
→ Longen (O2 opname)
→ Longslagaders
→ L atrium
→ L ventrikel
→ Aorta
→ Capillairen (verspreid over lichaam)
→ Weefsels (O2 afgave aan weefsels)
→ Capillairen
→ Superieure/inferieure vena cava
2
,1.2 DRUK, VOLUME, FLOW EN WEERSTAND
Bloed stroomt v hoge druk naar lage druk, en druk daalt over de afstand waarin de vloeistof stroomt. De
weerstand tegen stroom neemt toe met de lengte en viscositeit van de buis, terwijl deze afneemt met een
grotere straal. Het CVS handhaaft een optimale balans tussen druk, volume, flow en weerstand om een efficiënte
circulatie van bloed door het lichaam te behouden.
DRUK
Hydrostatische druk: de druk die vloeistof uitoefent op de wanden ve container
- ANDERS in CVS!! → ons bloed is in beweging DUS naarmate we verder weg gaan vd hoogste
druk °door hart, vermindert de druk WANT onderweg is er wrijving = kost E!
DUS °drukverval vanaf aorta tt aan de vena cavae
→ hoe verder vh hart, hoe lager de druk in CVS
Gemiddelde arteriële druk: de Cte druk in de arteries in ons lichaam, °dr de cardiac output en de perifere
weerstand
- Hartcontractie (systole): °drijvende druk dr ventrikels → arteries vangen deze druk vanuit ons hart op
WANT arteries = drukreservoirs: arteries zetten uit
MAAR als druk stopt = hartrelaxatie (diastole) DUS arteries krimpen weer beetje
Conclusie: in onze arteries is er dus ALTIJD druk VS in hart is het ‘veel druk’, ‘geen druk’
o Cardiac output X perifere weerstand
▪ Cardiac output = hvlheid bloed/min: hsf X slagvolume
• Hsf = aantal keer/min
• Slagvolume = volume bloed/keer)
▪ Perifere weerstand = weerstand dat ons bloed krijgt doorheen zijn traject in het
bloedvatensysteem
Invloed op BP:
- Drijvende druk: °door ventrikels
- Verandering in diameter vd bloedvezels: vasodilatatie = BP daalt, vasoconstrictie = BP stijgt
- Verandering in bloedvolume: meer bloed in zelfde gesloten systeem: BP stijgt en omgekeerd
- Spiercontractie: 2 spieren in contractie DUS bloed in bep venen verder nr boven duwen DUS BP in die
venen stijgt
BLOEDSTROOM
Bloedstroom in ons systeem afh vd drukgradiënt (∆P), niet vd absolute druk (P)
→ zijn evenredig met elkaar DUS hoe hoger de drukgradiënt, hoe beter de vloeistofstroom
Positieve drukgradiënt nodig om bloed te laten stromen: ∆P = P1 – P2
• Bloedstroom ∼ ∆P
• Bloedstroom ∝ 1/R
Conclusie: bloedstroom ∝ ∆P/R
3
, WEERSTAND TEGEN STROOM
Vloeistofstroom in ons systeem is omgekeerd evenredig met de weerstand DUS stroming daalt wnnr R stijgt
De R v vloeistof die door een buis stroomt w beïnvloed door: lengte en straal vd buis, viscositeit vd vloeistof
→ Poiseuille’s wet: R = 8L/r4 OF R L/r4
• Weerstand ∼ L: hoe langer een systeem, hoe meer weerstand
• Weerstand ∼ viscositeit: hoe meer cellen, hoe dikker het bloed, hoe meer weerstand
• Weerstand ∝ 1/r4 (want lengte v ons systeem EN viscositeit v ons bloed blijft hetzelfde)
DUS kleine verandering in r = groot effect op R in de bloedstroom
STROOMSNELHEID
Bloedstroom ≠ stroomsnelheid
Stroomsnelheid = volume bloed dat een punt in het systeem passeert/tijdseenheid
- Cte stroomsnelheid: bloed stroomt sneller door smallere buis, en trager door bredere buis
4