GROOTSTEDELIJKE
CONTEXT
Cursusnaam Opgroeien in Grootstedelijke context
Cursuscode SWOOGC01RV
Studiebelasting (in ECTS) 5
Studiejaar, semester, (blok) 2023 2024, semester 2 (OP 3 + 4)
Opleidingsroute en leerjaar Conceptueel, leerjaar 1
Naam cursusbeheerder(s) Rosa de Jonge en Bregtien Ridderhof
Versie (maand, jaar) februari 2024
,Leerdoelen
1. De student kan de motorische, cognitieve, zintuigelijke,
seksuele, emotionele, affectieve en
sociale ontwikkeling gedurende de levensloop van de mens
beschrijven.
2. De student kan uitleggen hoe de persoonlijkheid en identiteit
gedurende de levensloop van de
mens ontwikkelen.
3. De student kan de ontwikkelingsprocessen hechting en
socialisatie beschrijven.
4. De student kan uitleggen hoe opgroeien in armoede in een
grootstedelijke omgeving van
invloed is op het sociaal functioneren
,Leerdoel 1: De student kan de motorische, cognitieve,
zintuigelijke, seksuele, emotionele, affectieve en sociale
ontwikkeling gedurende de levensloop van de mens beschrijven.
Ontwikkelingspsychologie is de studie naar patronen van groei,
verandering en stabiliteit gedurende het hele leven, van conceptie tot aan
de dood. De ontwikkeling wordt gekenmerkt door een cumulatief proces
(vaardigheden vloeien voort uit vorige fasen), een differentiatie proces
(specifieke vaardigheden ontstaan uit algemene vermogens), en kan
kwantitatief (nieuw vloeit voort uit bestaand, continu proces) of
kwalitatief (elke fase levert wezenlijk nieuw gedrag op, discontinu
proces) zijn. De ontwikkeling wordt beïnvloed door Nature (erfelijke
eigenschappen) en Nurture (ervaringen en de sociale/fysieke omgeving).
De levensfasen die worden onderscheiden zijn: Prenataal, Baby (0-1),
Dreumes (1-2), Peuter (2-4), Kleuter (4-6), Basisschoolkind (6-10),
Puberteit (10-14), Adolescentie (14-22), Jongvolwassenheid (22-35),
Middenvolwassenheid (35-55), Late volwassenheid (55-65), en Oudere
(65+).
A. Fysieke, Motorische en Zintuigelijke (Perceptuele)
Ontwikkeling
Fysieke ontwikkeling omvat fysieke groei, slaap en spieren.
Motorische ontwikkeling is het proces waarin een kind controle
krijgt over de spieren en deze leert gebruiken. Perceptuele
ontwikkeling is waarnemen middels de zintuigen (senso).
De motorische ontwikkeling volgt de Cefalocaudale
ontwikkelingslijn (van kop tot staart) en de Promixodistale
ontwikkelingslijn (van de lichaamsas naar de extremiteiten).
Babytijd (0-1 jaar): Baby's beschikken over reflexen (niet-
aangeleerde, ingebouwde responsen). Voorbeelden van reflexen zijn
de Babinski-reflex, Grijpreflex, Knipperreflex, Kokhalsreflex, Moro-
reflex, Slikreflex, Stapreflex en Zoek- en Zuigreflex. Baby’s
doorlopen vier stadia van motorische ontwikkeling: Kijkstadium (0-
3 maanden, oog- en halsspieren), Grijpstadium (3-6 maanden,
arm, elleboog en vingers), Zitstadium (6-9 maanden, romp en
heupen), en Kruipstadium (9-12 maanden). Zelfstandig zitten is
mogelijk rond de acht of negen maanden.
, Peutertijd (2-4 jaar): Peuters maken grote motorische sprongen.
Het activiteitsniveau is vaak het hoogst rond de 3-jarige leeftijd.
Er is sprake van de ontwikkeling van hand-oog-coördinatie.
Peuters krijgen controle over de sluitspieren en zijn gemotiveerd
voor zindelijkheidstraining. Overdag zijn kinderen meestal
zindelijk tussen 2 en 2.5 jaar, en in de nacht tussen 3 en 4 jaar. De
darm is vaak als eerste zindelijk. Een
coördinatieontwikkelingsstoornis wordt gekenmerkt door
onhandigheid of een trage/onnauwkeurige uitvoering van
motorische vaardigheden.
B. Cognitieve Ontwikkeling
Cognitieve ontwikkeling omvat intellectuele vermogens zoals denken,
begrijpen, leren en geheugen.
Volgens Piaget:
Sensomotorisch stadium (0-2 jaar): Kinderen ontdekken de
wereld door zintuigelijke waarneming en motorische activiteiten.
Belangrijke substadia zijn onder meer de ongecoördineerde reflexen
(0-1m), primaire circulaire reacties (1-4m), secundaire circulaire
reacties (4-8m), en intentioneel handelen (8-12m). Tegen het einde
ontstaat Objectpermanentie (het besef dat voorwerpen niet
verdwenen zijn wanneer ze uit het zicht zijn).
Preoperationeel stadium (2-7 jaar): Kinderen gaan symbolisch
denken, maar kunnen nog niet logisch denken. Dit stadium omvat
Preconceptueel denken (2-4 jaar, peuter) en Intuïtief denken
(4-6 jaar, kleuter). Kenmerkend is Egocentrisch denken (uitgaan
van eigen perspectief), Centratie (onvermogen om zich op meer
dan één aspect te richten), en onvolledig begrip van
transformatie. Mentale voorstellingen omvatten Magisch denken
(alles is mogelijk), Animisme (voorwerpen zijn levend),
Artificialisme (alles is gemaakt), en Finalisme (dingen hebben
een doel). Het Theory of Mind-vermogen, waarmee kinderen zich
in een ander kunnen inleven, is nog niet volledig ontwikkeld bij
kleuters.
Concreet-operationeel stadium (7-11 jaar): Kinderen gaan
realistisch en logisch denken. Ze ontwikkelen de vaardigheden
Conservatie (onderliggende dimensie blijft hetzelfde ondanks
oppervlakkige veranderingen) en Reversibiliteit ('ongedaan