Samenvatting overeenkomstenrecht
Leereenheid 1 - inleiding in het overeenkomstenrecht
Van het begrip rechtshandeling is geen omschrijving opgenomen in de wet. Art 3:33 BW geeft aan
wat voor een rechtshandeling nodig is: een rechtshandeling vereist een op rechtsgevolg gerichte
wil, die zich door een verklaring heeft geopenbaard. Een rechtshandeling wordt omschreven als
een handeling die op een rechtsgevolg is gericht. Het gegeven dat zij op het intreden van een
rechtsgevolg moet zijn gericht, onderscheidt de rechtshandeling van gewone handelingen.
Rechtshandelingen zijn uitsluitend de handeling die naar hun aard, gericht zijn op een of meer
bepaalde rechtsgevolgen( bv: onrechtmatige daad is geen rechtshandeling). De houding van het
recht t.a.v. rechtshandeling is positief: zolang geen zwaarwegende redenen zijn voor het
tegendeel, zal het recht zich achter de handelende en zijn rechtshandelingen opstellen. De
mensenlijk autonomie komt tot uitdrukking: de bevoegdheid van elk individu om de eigen
rechtspositie te bepalen. Een rechtsfeit kan worden omschreven als een feit waaraan rechtsgevolg
is verbonden. Ten eerste behoren rechtshandelingen daartoe. Ten tweede kunnen ook
andersoortige menselijke handelingen tot rechtsgevolgen leiden bv. OD. Ten slotte kunnen er
blote feiten zijn waaraan het recht rechtsgevolg verbind bv geboorte. Op alle rechtshandelingen
is afdeling 3.2 art 3:32 -59 BW van toepassing. Gezien de plaatsing zijn de erin vervatte
bepalingen geschreven voor rechtshandeling van vermogensrechtelijke aard. Het vermogensrecht
is echter niet het enige terrein waarop rechtshandelingen worden verricht. Art 3:59 BW bepaalt dat
de regels buiten het vermogensrecht overeenkomstig toepassing vinden voor voer de aard van de
rechtshandeling of van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
Rechtshandeling zijn onder te verdelen in eenzijdige en meerzijdige rechtshandelingen. Bij een
eenzijdige rechtshandeling treedt het rechtsgevolg in door de wilsverklaring van een persoon.
Eenzijdige rechtshandeling worden onderverdeeld in ongerichte bv testament opmaken en
gerichte rechtsgevolg, bv. Aanbod doen. Gerichte vereisen een geadresseerde om rechtsgevolg te
hebben. Voor ongerichte is enkel een wilsverklaring van een persoon voldoende. Uit diverse
bepalingen blijkt dat de wetgever op het terrein van nulliteiten geneigd is de eenzijdige
rechtshandelingen conform de meerzijdige te behandelen en alleen voor de eenzijde niet-gerichte
rechtshandelingen een aparte plaats in te ruimen bv 3:32 BW lid 2. Bij een meerzijdige
rechtshandeling zijn twee of meer personen nodig bv sluiten van een overeenkomst. Meerzijdige
rechtshandeling zijn te onderscheiden in overeenkomsten en andere meerzijdige
rechtshandelingen.
De obligatoire overeenkomst staat centraal: meerzijdige rechtshandelingen waarbij een of meer
partijen jegens een of meer andere partijen een verbintenis aangaan art 6:213 lid 1 BW. Omdat de
overeenkomst gekenmerkt wordt door het verbintenisscheppende karakter, wordt gesproken van
een obligatoire overeenkomst. De overeenkomst wordt vaak contract genomen. Een tweede
bijzonderheid is dat de begrippen overeenkomst en contract niet alleen wordt gebruikt om de
verbintenisscheppende handeling zelf aan te geven, maar ook ter aanduiding van de door die
handeling in het leven geroepen rechtsverhouding. Er is sprake van een genus-speciesrelatie.
De gelaagde structuur van het BW zorg ervoor dat op een leerstuk meerdere onderdelen van het
BW van toepassing zijn. Vb: op de obligatoire overeenkomst zijn zowel de regeles voor alle
rechtshandeling als de regeles voor de obligatoire overeenkomsten van toepassing.
Schakelbepalingen kunnen bepaalde regels van overeenkomstige toepassing verklaren op
gevallen die zij op grond van hun plaatsing in het BW niet bestrijken art 3:59, 78, 6:261 lid 2 en
216 BW.
Bepaalde overeenkomsten worden in de wet uitdrukkelijk geregeld omdat zij zo vaak voorkomen
dat een afzonderlijke regeling gewenst is of ter bescherming van een van beide partijen. Voor
deze benoemde of bijzondere overeenkomsten moet ook boek 7 of 7a geraadpleegd worden. De
belangrijkste benoemde overeenkomst is de koopovereenkomst. Hierbinnen is de
consumentenkoop belangrijk. De consumentenkoop is de koop met betrekking tot een roerende
zaak, die wordt gesloten door een verkoper die handelt in de uitoefening van een beroep of
bedrijf. Boek 7 is van dwingend rechts. Een onbenoemde overeenkomst is een overeenkomst die
niet uitdrukkelijk in de wet is geregeld. Zo’n overeenkomst wordt alleen beheerst door de
algemene regels. Gemengde overeenkomsten vertonen kenmerken van twee of meer benoemde
overeenkomsten. Vb. Pensioen overeenkomst. Welke regels zijn dan van toepassing? De
,wetgever kerst voor de cumulatieleer art 6:215 BW. In beginsel moeten de regels van de
benoemde contracten naast elkaar worden toegepast. Er wordt een uitzondering gemaakt voor
zover:
- de bepalingen niet verenigbaar zijn of
- De strekking van die belang i.vm. de aard van de overeenkomst zich tegen toepassing verder.
De keuze wordt dan aan de rechter gelaten.
Als een overeenkomst wordt gesloten tussen meer dan twee partijen noemt met dit
meerpartijenovereenkomst bv driehoeksruil of derdenbeding. Art 6:213 BW lid 2 bepaalt dat de
bedoelde bepalingen niet op de meerpartijenovereenkomst van toepassing zijn, voor zover de
strekking van de betrokken bepalingen verband met de aard van de overeenkomst zich daartegen
verzet. Beziet met art 6:213 BW in onderling verband, dan ontstaat het beeld dat de regels van
het overeenkomstenrecht ook voor de meerpartijenovereenkomsten gelden maar dat er
uitzondering zijn in lid 2.
Obligatoire overeenkomsten kunnen aan e hand van diverse criteria worden onderscheiden:
- tweepartijen tegenover meerpartijenovereenkomsten
- Bijzonder overeenkomsten tegenover niet-bijzondere overeenkomsten
- Wederkerige overeenkomsten tegenover eenzijdige overeenkomsten . Een overeenkomst is
wederkerig indien elk van beide partijen een verbintenis op zich neemt ter verkrijging van de
prestatie waartoe de wederpartij zich daartegenover jegens haar verbind. Overeenkomsten die
hieraan niet voldoen, zijn eenzijdige overeenkomsten bijv. Schenking.
- Overeenkomsten onder bezwarende titel tegenover overeenkomsten om niet. Een contractpartij
gaat een overeenkomst aan onder bezwarende titel als de door haar toegezegde prestatie in
verband staat met een bepaalde prestatie van de wederpartij. Overeenkomsten di hieronder
niet vallen zijn overeenkomsten om niet. Het onderscheid valt grotendeels samen met dat
tussen wederkerige en eenzijdige overeenkomsten. Maar: bij een wederkerige overeenkomst
meoten prestatie en tegenprestatie in hetzelfde contract tegenover elkaar zijn gesteld, wat voor
een overeenkomst onder bezwarende titel niet nodig is. Het speelt op diverse terreinen een rol:
dierenbescherming , aanbod en aanvaarding.
- Consensuele overeenkomsten tegenover formele overeenkomsten. De hoofdregel is dat
overeenkomsten vormvrij zijn. Soms geldt toch een vormvereisten, dit zijn formele
overeenkomsten.
- Kortstondige overeenkomsten tegenvoer deurovereenkomsten. Diverse overeenkom vestigen
kortstondige relatie. Andere overeenkomsten zijn erop gericht een rechtsverhouding te doen
ontstaand ie zich over een periode uitstrekt bv een arbeidsovereenkomst.
Het recht van de obligatoire overeenkomst wordt beheerst door een drietal grondbeginselen: de
contractvrijheid, de vormvrijheid en de verbindende kracht van de overeenkomst. Samen leiden ze
tot het uitgangspunt dat iedere overeenkomst rechters als verbindend zal worden aangemerkt.
Het grondbeginsel van contractvrijheid houdt in dat het partijen vrijstaat een overeenkomst te
sluiten met wie zij wensen, met de inhoud die zij wensen en op het moment dat zij wensen. Maar:
de contractvrijheid vindt haar grens, waar de uitoefening ervan in een concrete situatie in conflict
komt met een belang van hogere orde art 3:40 BW. Er is overigens weinig dwingende wetgeving.
Dwingend recht komt met name voor als de wetgever een van e partijen bescherming wil bieden
of de belangen van derden in het geding zijn. Het grondbeginsel van vormvrijheid is neergelegd in
art 3:37 BW lid 1: tenzij ander is bepaald, kunnen verklaring in iedere vorm gescheiden en kunnen
zij in een of meer gedraging besloten liggen. Er gelden uitzondering bijv geschrift bij koop
woningen. Het grondbeginsel van de verbindende kracht van de overeenkomst wordt vaak
omschreven als pasta kunt servanda. Ook hier gelden uitzondering, nietigheid, vernietigbaarheid,
onaanvaardbaar vanwege redelijkheid en billijkheid en wettelijke bedenktijd.
De wet geeft een regeling van het rechtshandelingen en overeenkomstenrecht die van toepassing
is op alle soorten contractpartijen. Dit neemt niet weg dat uitzonderingen mogelijk zijn v.
Algemene voorwaarden extra bescherming consument, persoonlijke omstandigheden bij
wilsgebrek misbruik van omstandigheden.het betekent niet dat de diverse denkbare contracten bij
de toepassing van de wet ook steeds in alle opzichten gelijk zullen worden behandeld. Er is een
tendens ontwikkeld om naar de hoedanigheid van partijen te deffrentieren. Ten eerste de uitleg
van de overeenkomst. In diverse arresten bepaalde de HR dat als een door een professionele
, contractant opgesteld beding onduidelijkheden bevat, het voor de hand ligt het beding in het
voordeel van diens wederpartij uit te leggen. In het haveltex-arrest overwoog de HR r.a.v. de
contractuitleg in het algemeen dat daarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kring
partijen behoren en welke rechtskennis zodanige partijen mag worden verwacht. Ten tweede het
gewicht dat bij een beroep op dwaling leeft te worden toegekend aan de over en weer aanwezig
gebleken deskundigheid. Ten derde de resultaten waartoe de toetsing aan redelijkheid en
billijkheid aanleiding kan geven. Bij de vraag of redelijkheid en billijkheid als dan niet aan een
bepaalde contractuele afspraak derogeren/ afwijken., komt mede belang toe aan de onderling
verhouding en de maatschappelijke positie van partijen. Wat voor professionals en deskundigen
geldt, zal vaak a fortiori ook gelden voor overheidslichamen.
Als geen specifieke wettelijke regeling aanwijsbaar zijn, worden andersoortige overeenkomsten
alleen door titel 3.2 BW beheerst. Zij vallen niet onder de omschrijving van rt 6:213 BQ. Het gat
wordt verkleind door de schakelbepaling van art 6:216 BW.
Leereenheid 2 wil, verklaring, vertrouwen en totstandkoming van overeenkomsten.
Totstandkoming van rechtshandelingen
Aanbod en aanvaarding zijn gerichte eenzijdige rechtshandelingen. De verklaring moet aan
degene tot wie de verklaring gericht is de wil van de declarant duidelijk maken. Het uitgangspunt
is dat verklaringen niet aan een bepaalde vorm zijn gebonden art 3:37 lid 1 BW(mondeling en
schriftelijk en uitdrukkelijk als stilzwijgend worden afgeleid).
Ontvangsttheorie met risicocorrectie= een rechtshandeling heeft in beginsel eerst rechtsgevolg op
het moment dat het aanbod degene tot wie het is gericht heeft bereikt. Het niet bereiken van de
verklaring komt voor risico van de geadresseerde indien dit het gevolg is van art 3:37 lid 1 BW:
- zijn eigen handeling
- De handeling van persoenen voor wie hij aansprakelijk is
- Andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt.
2 wilsvertrouwensleer
wilstheorie= de verklaarde wil die de rechtshandeling/overeenkomst tot stand doet komen. Een
verklaring die niet overeenstemt met de wil van de handelende partij doet geen rechtshandeling
ontstaan. Een bezwaar tegen deze theorie is dat het voor degene tot wie een dergelijke verklaring
is gericht, veelal niet kenbaar is dat er sprake is van een discrepantie tussen wil en verklaring en
men op de verklaring afgaat.
verklaringstheorie= gaat ervan uit dat een rechtshandeling tot stand komt door de
overeenstemmende verklaringen van partijen. Bezwaar tegen deze theorie is dat er ook een
overeenkomst tot stand kan komen wanneer de wederpartij weet dat de verklaring van de ander
niet overeenstemt met de wil.
vertrouwenstheorie= vormt een correctie op de verklaringstheorie. Niet elke verklaring bindt
degene die haar aflegt, maar alleen die verklaring die een normaal mens onder de gegeven
omstandigheden in goed vertrouwen mocht beschouwen als overeenstemmend met de wil van
degen die haar aflegde.
Het bw gaat uit van de wilsvertrouwensleer. Dit is een combinatie van de bovengenoemde
theorieën.
Het ontbreken van de wil —> nietigheid rechtshandeling art 3:33 BW. De bescherming van de
wederpartij is geregeld in art 3:35 BW (gerechtvaardigd vertrouwen) en daarin staat dus dat een
rechtshandeling tot stand komt in de betekenis die de geadresseerde daaraan toekende en
redelijkerwijs daaraan ook mocht toekenen —> moet een beroep op worden gedaan, geldt niet
van rechtswege. Dus het ontbreken van de wil levert nietigheid van een rechtshandeling op tenzij
er sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen. Er is dus geen overeenkomst tot stand gekomen.
3. Oneigenlijk dwaling en geestelijke stoornis
Er kunnen vele oorzaken ten grondslag liggen. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen 3
wilsmomenten.
Leereenheid 1 - inleiding in het overeenkomstenrecht
Van het begrip rechtshandeling is geen omschrijving opgenomen in de wet. Art 3:33 BW geeft aan
wat voor een rechtshandeling nodig is: een rechtshandeling vereist een op rechtsgevolg gerichte
wil, die zich door een verklaring heeft geopenbaard. Een rechtshandeling wordt omschreven als
een handeling die op een rechtsgevolg is gericht. Het gegeven dat zij op het intreden van een
rechtsgevolg moet zijn gericht, onderscheidt de rechtshandeling van gewone handelingen.
Rechtshandelingen zijn uitsluitend de handeling die naar hun aard, gericht zijn op een of meer
bepaalde rechtsgevolgen( bv: onrechtmatige daad is geen rechtshandeling). De houding van het
recht t.a.v. rechtshandeling is positief: zolang geen zwaarwegende redenen zijn voor het
tegendeel, zal het recht zich achter de handelende en zijn rechtshandelingen opstellen. De
mensenlijk autonomie komt tot uitdrukking: de bevoegdheid van elk individu om de eigen
rechtspositie te bepalen. Een rechtsfeit kan worden omschreven als een feit waaraan rechtsgevolg
is verbonden. Ten eerste behoren rechtshandelingen daartoe. Ten tweede kunnen ook
andersoortige menselijke handelingen tot rechtsgevolgen leiden bv. OD. Ten slotte kunnen er
blote feiten zijn waaraan het recht rechtsgevolg verbind bv geboorte. Op alle rechtshandelingen
is afdeling 3.2 art 3:32 -59 BW van toepassing. Gezien de plaatsing zijn de erin vervatte
bepalingen geschreven voor rechtshandeling van vermogensrechtelijke aard. Het vermogensrecht
is echter niet het enige terrein waarop rechtshandelingen worden verricht. Art 3:59 BW bepaalt dat
de regels buiten het vermogensrecht overeenkomstig toepassing vinden voor voer de aard van de
rechtshandeling of van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
Rechtshandeling zijn onder te verdelen in eenzijdige en meerzijdige rechtshandelingen. Bij een
eenzijdige rechtshandeling treedt het rechtsgevolg in door de wilsverklaring van een persoon.
Eenzijdige rechtshandeling worden onderverdeeld in ongerichte bv testament opmaken en
gerichte rechtsgevolg, bv. Aanbod doen. Gerichte vereisen een geadresseerde om rechtsgevolg te
hebben. Voor ongerichte is enkel een wilsverklaring van een persoon voldoende. Uit diverse
bepalingen blijkt dat de wetgever op het terrein van nulliteiten geneigd is de eenzijdige
rechtshandelingen conform de meerzijdige te behandelen en alleen voor de eenzijde niet-gerichte
rechtshandelingen een aparte plaats in te ruimen bv 3:32 BW lid 2. Bij een meerzijdige
rechtshandeling zijn twee of meer personen nodig bv sluiten van een overeenkomst. Meerzijdige
rechtshandeling zijn te onderscheiden in overeenkomsten en andere meerzijdige
rechtshandelingen.
De obligatoire overeenkomst staat centraal: meerzijdige rechtshandelingen waarbij een of meer
partijen jegens een of meer andere partijen een verbintenis aangaan art 6:213 lid 1 BW. Omdat de
overeenkomst gekenmerkt wordt door het verbintenisscheppende karakter, wordt gesproken van
een obligatoire overeenkomst. De overeenkomst wordt vaak contract genomen. Een tweede
bijzonderheid is dat de begrippen overeenkomst en contract niet alleen wordt gebruikt om de
verbintenisscheppende handeling zelf aan te geven, maar ook ter aanduiding van de door die
handeling in het leven geroepen rechtsverhouding. Er is sprake van een genus-speciesrelatie.
De gelaagde structuur van het BW zorg ervoor dat op een leerstuk meerdere onderdelen van het
BW van toepassing zijn. Vb: op de obligatoire overeenkomst zijn zowel de regeles voor alle
rechtshandeling als de regeles voor de obligatoire overeenkomsten van toepassing.
Schakelbepalingen kunnen bepaalde regels van overeenkomstige toepassing verklaren op
gevallen die zij op grond van hun plaatsing in het BW niet bestrijken art 3:59, 78, 6:261 lid 2 en
216 BW.
Bepaalde overeenkomsten worden in de wet uitdrukkelijk geregeld omdat zij zo vaak voorkomen
dat een afzonderlijke regeling gewenst is of ter bescherming van een van beide partijen. Voor
deze benoemde of bijzondere overeenkomsten moet ook boek 7 of 7a geraadpleegd worden. De
belangrijkste benoemde overeenkomst is de koopovereenkomst. Hierbinnen is de
consumentenkoop belangrijk. De consumentenkoop is de koop met betrekking tot een roerende
zaak, die wordt gesloten door een verkoper die handelt in de uitoefening van een beroep of
bedrijf. Boek 7 is van dwingend rechts. Een onbenoemde overeenkomst is een overeenkomst die
niet uitdrukkelijk in de wet is geregeld. Zo’n overeenkomst wordt alleen beheerst door de
algemene regels. Gemengde overeenkomsten vertonen kenmerken van twee of meer benoemde
overeenkomsten. Vb. Pensioen overeenkomst. Welke regels zijn dan van toepassing? De
,wetgever kerst voor de cumulatieleer art 6:215 BW. In beginsel moeten de regels van de
benoemde contracten naast elkaar worden toegepast. Er wordt een uitzondering gemaakt voor
zover:
- de bepalingen niet verenigbaar zijn of
- De strekking van die belang i.vm. de aard van de overeenkomst zich tegen toepassing verder.
De keuze wordt dan aan de rechter gelaten.
Als een overeenkomst wordt gesloten tussen meer dan twee partijen noemt met dit
meerpartijenovereenkomst bv driehoeksruil of derdenbeding. Art 6:213 BW lid 2 bepaalt dat de
bedoelde bepalingen niet op de meerpartijenovereenkomst van toepassing zijn, voor zover de
strekking van de betrokken bepalingen verband met de aard van de overeenkomst zich daartegen
verzet. Beziet met art 6:213 BW in onderling verband, dan ontstaat het beeld dat de regels van
het overeenkomstenrecht ook voor de meerpartijenovereenkomsten gelden maar dat er
uitzondering zijn in lid 2.
Obligatoire overeenkomsten kunnen aan e hand van diverse criteria worden onderscheiden:
- tweepartijen tegenover meerpartijenovereenkomsten
- Bijzonder overeenkomsten tegenover niet-bijzondere overeenkomsten
- Wederkerige overeenkomsten tegenover eenzijdige overeenkomsten . Een overeenkomst is
wederkerig indien elk van beide partijen een verbintenis op zich neemt ter verkrijging van de
prestatie waartoe de wederpartij zich daartegenover jegens haar verbind. Overeenkomsten die
hieraan niet voldoen, zijn eenzijdige overeenkomsten bijv. Schenking.
- Overeenkomsten onder bezwarende titel tegenover overeenkomsten om niet. Een contractpartij
gaat een overeenkomst aan onder bezwarende titel als de door haar toegezegde prestatie in
verband staat met een bepaalde prestatie van de wederpartij. Overeenkomsten di hieronder
niet vallen zijn overeenkomsten om niet. Het onderscheid valt grotendeels samen met dat
tussen wederkerige en eenzijdige overeenkomsten. Maar: bij een wederkerige overeenkomst
meoten prestatie en tegenprestatie in hetzelfde contract tegenover elkaar zijn gesteld, wat voor
een overeenkomst onder bezwarende titel niet nodig is. Het speelt op diverse terreinen een rol:
dierenbescherming , aanbod en aanvaarding.
- Consensuele overeenkomsten tegenover formele overeenkomsten. De hoofdregel is dat
overeenkomsten vormvrij zijn. Soms geldt toch een vormvereisten, dit zijn formele
overeenkomsten.
- Kortstondige overeenkomsten tegenvoer deurovereenkomsten. Diverse overeenkom vestigen
kortstondige relatie. Andere overeenkomsten zijn erop gericht een rechtsverhouding te doen
ontstaand ie zich over een periode uitstrekt bv een arbeidsovereenkomst.
Het recht van de obligatoire overeenkomst wordt beheerst door een drietal grondbeginselen: de
contractvrijheid, de vormvrijheid en de verbindende kracht van de overeenkomst. Samen leiden ze
tot het uitgangspunt dat iedere overeenkomst rechters als verbindend zal worden aangemerkt.
Het grondbeginsel van contractvrijheid houdt in dat het partijen vrijstaat een overeenkomst te
sluiten met wie zij wensen, met de inhoud die zij wensen en op het moment dat zij wensen. Maar:
de contractvrijheid vindt haar grens, waar de uitoefening ervan in een concrete situatie in conflict
komt met een belang van hogere orde art 3:40 BW. Er is overigens weinig dwingende wetgeving.
Dwingend recht komt met name voor als de wetgever een van e partijen bescherming wil bieden
of de belangen van derden in het geding zijn. Het grondbeginsel van vormvrijheid is neergelegd in
art 3:37 BW lid 1: tenzij ander is bepaald, kunnen verklaring in iedere vorm gescheiden en kunnen
zij in een of meer gedraging besloten liggen. Er gelden uitzondering bijv geschrift bij koop
woningen. Het grondbeginsel van de verbindende kracht van de overeenkomst wordt vaak
omschreven als pasta kunt servanda. Ook hier gelden uitzondering, nietigheid, vernietigbaarheid,
onaanvaardbaar vanwege redelijkheid en billijkheid en wettelijke bedenktijd.
De wet geeft een regeling van het rechtshandelingen en overeenkomstenrecht die van toepassing
is op alle soorten contractpartijen. Dit neemt niet weg dat uitzonderingen mogelijk zijn v.
Algemene voorwaarden extra bescherming consument, persoonlijke omstandigheden bij
wilsgebrek misbruik van omstandigheden.het betekent niet dat de diverse denkbare contracten bij
de toepassing van de wet ook steeds in alle opzichten gelijk zullen worden behandeld. Er is een
tendens ontwikkeld om naar de hoedanigheid van partijen te deffrentieren. Ten eerste de uitleg
van de overeenkomst. In diverse arresten bepaalde de HR dat als een door een professionele
, contractant opgesteld beding onduidelijkheden bevat, het voor de hand ligt het beding in het
voordeel van diens wederpartij uit te leggen. In het haveltex-arrest overwoog de HR r.a.v. de
contractuitleg in het algemeen dat daarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kring
partijen behoren en welke rechtskennis zodanige partijen mag worden verwacht. Ten tweede het
gewicht dat bij een beroep op dwaling leeft te worden toegekend aan de over en weer aanwezig
gebleken deskundigheid. Ten derde de resultaten waartoe de toetsing aan redelijkheid en
billijkheid aanleiding kan geven. Bij de vraag of redelijkheid en billijkheid als dan niet aan een
bepaalde contractuele afspraak derogeren/ afwijken., komt mede belang toe aan de onderling
verhouding en de maatschappelijke positie van partijen. Wat voor professionals en deskundigen
geldt, zal vaak a fortiori ook gelden voor overheidslichamen.
Als geen specifieke wettelijke regeling aanwijsbaar zijn, worden andersoortige overeenkomsten
alleen door titel 3.2 BW beheerst. Zij vallen niet onder de omschrijving van rt 6:213 BQ. Het gat
wordt verkleind door de schakelbepaling van art 6:216 BW.
Leereenheid 2 wil, verklaring, vertrouwen en totstandkoming van overeenkomsten.
Totstandkoming van rechtshandelingen
Aanbod en aanvaarding zijn gerichte eenzijdige rechtshandelingen. De verklaring moet aan
degene tot wie de verklaring gericht is de wil van de declarant duidelijk maken. Het uitgangspunt
is dat verklaringen niet aan een bepaalde vorm zijn gebonden art 3:37 lid 1 BW(mondeling en
schriftelijk en uitdrukkelijk als stilzwijgend worden afgeleid).
Ontvangsttheorie met risicocorrectie= een rechtshandeling heeft in beginsel eerst rechtsgevolg op
het moment dat het aanbod degene tot wie het is gericht heeft bereikt. Het niet bereiken van de
verklaring komt voor risico van de geadresseerde indien dit het gevolg is van art 3:37 lid 1 BW:
- zijn eigen handeling
- De handeling van persoenen voor wie hij aansprakelijk is
- Andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt.
2 wilsvertrouwensleer
wilstheorie= de verklaarde wil die de rechtshandeling/overeenkomst tot stand doet komen. Een
verklaring die niet overeenstemt met de wil van de handelende partij doet geen rechtshandeling
ontstaan. Een bezwaar tegen deze theorie is dat het voor degene tot wie een dergelijke verklaring
is gericht, veelal niet kenbaar is dat er sprake is van een discrepantie tussen wil en verklaring en
men op de verklaring afgaat.
verklaringstheorie= gaat ervan uit dat een rechtshandeling tot stand komt door de
overeenstemmende verklaringen van partijen. Bezwaar tegen deze theorie is dat er ook een
overeenkomst tot stand kan komen wanneer de wederpartij weet dat de verklaring van de ander
niet overeenstemt met de wil.
vertrouwenstheorie= vormt een correctie op de verklaringstheorie. Niet elke verklaring bindt
degene die haar aflegt, maar alleen die verklaring die een normaal mens onder de gegeven
omstandigheden in goed vertrouwen mocht beschouwen als overeenstemmend met de wil van
degen die haar aflegde.
Het bw gaat uit van de wilsvertrouwensleer. Dit is een combinatie van de bovengenoemde
theorieën.
Het ontbreken van de wil —> nietigheid rechtshandeling art 3:33 BW. De bescherming van de
wederpartij is geregeld in art 3:35 BW (gerechtvaardigd vertrouwen) en daarin staat dus dat een
rechtshandeling tot stand komt in de betekenis die de geadresseerde daaraan toekende en
redelijkerwijs daaraan ook mocht toekenen —> moet een beroep op worden gedaan, geldt niet
van rechtswege. Dus het ontbreken van de wil levert nietigheid van een rechtshandeling op tenzij
er sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen. Er is dus geen overeenkomst tot stand gekomen.
3. Oneigenlijk dwaling en geestelijke stoornis
Er kunnen vele oorzaken ten grondslag liggen. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen 3
wilsmomenten.