Inhoudsopgave
Hoofdstuk 8, Vormen van bewustzijn ................................................................................. 2
8.1 ........................................................................................................................................... 2
8.2 ........................................................................................................................................... 4
8.3 ........................................................................................................................................... 5
Hoofdstuk 9, Motivatie en emotie ..................................................................................... 7
9.1 ........................................................................................................................................... 7
9.2 ........................................................................................................................................... 8
9.3 ......................................................................................................................................... 10
9.4 ......................................................................................................................................... 11
9.5 ......................................................................................................................................... 12
Hoofdstuk 10, Persoonlijkheid: theorieën van de gehele persoon ..................................... 14
10.1 ....................................................................................................................................... 14
10.2 ....................................................................................................................................... 15
10.3 ....................................................................................................................................... 16
10.4 ....................................................................................................................................... 20
Hoofdstuk 11, Sociale psychologie ................................................................................... 21
11.1 ....................................................................................................................................... 21
11.2 ....................................................................................................................................... 23
11.3 ....................................................................................................................................... 26
Hoofdstuk 12, Psychische stoornissen .............................................................................. 26
12.1 ....................................................................................................................................... 27
12.2 ....................................................................................................................................... 29
Hoofdstuk 13, Therapieën voor psychische stoornissen .................................................... 32
13.1 ....................................................................................................................................... 32
13.2 ....................................................................................................................................... 33
13.3 ....................................................................................................................................... 36
Hoofdstuk 14, Stress, Gezondheid en Welzijn ................................................................... 37
14.1 ....................................................................................................................................... 38
14.2 ....................................................................................................................................... 41
14.3 ....................................................................................................................................... 42
14.4 ....................................................................................................................................... 44
,Hoofdstuk 8, Vormen van bewustzijn
8.1
Kernconcept: De hersenen werken op vele niveaus tegelijk, zowel bewuste als onbewuste.
Het bewustzijn is subjectief en ongrijpbaar.
Structuralisten (Wundt (H1)) probeerden het bewustzijn al te analyseren door middel van
introspectie.
Cognitieve neurowetenschap: Een interdisciplinair wetenschapsgebied waar cognitief
psychologen, neurowetenschappers, computerwetenschappers en onderzoekers uit andere
vakgebieden onderzoek doen naar het verband tussen mentale processen en de hersenen.
→ Ontstaan door een combinatie van nieuwe hulpmiddelen (technologie) en problemen.
Bewuste geest concentreert zich steeds op 1 ding tegelijkertijd: eerst op het ene dan op het
andere.
Onbewust proces: Proces in de hersenen dat buiten het bewustzijn om gaat, bijvoorbeeld de
regulering van de hartslag, de ademhaling en de controle over de interne organen en klieren.
→ Kunnen tegelijkertijd verschillende activiteiten aansturen.
Bewustzijn moet informatie serieel (na elkaar) verwerken, terwijl onbewuste hersencircuits in
staat zijn tot parallelle verwerking van vele informatiestromen.
Bewustzijn: Het proces waarmee de hersenen een mentaal model creëren van onze
ervaringen.
Alles wat in ons bewustzijn verschijnt, gaat door ons werkgeheugen. Bewustzijn is ook
gekoppeld aan leren (H4)
Aandacht: Een proces waarbij het bewustzijn zich concentreert op één item of ‘chunk’ in het
werkgeheugen.
→ Hangt nauw samen met sensatie en perceptie. (H3)
→ Bijvoorbeeld het volgen van een gesprek terwijl er veel geluid is op de achtergrond (=
selectieve aandacht)
Visuele beelden worden in ons brein bewust gemanipuleerd, dit gebeurt op vrijwel dezelfde
wijze als bij de manipulatie van fysieke voorwerpen in de buitenwereld.
Freud gebruikt metafoor van een ijsberg: het menselijk bewustzijn is slechts het topje van de
ijsberg, de belangrijkste motieven en drijfveren doen zich onbewust gelden.
Voorbewuste: Het idee dat de geest een speciale onbewuste opslagruimte heeft voor
informatie waarvan we ons momenteel niet bewust zijn, maar die wel in het bewustzijn
beschikbaar is.
→ Herinneringen aan gebeurtenissen en feiten. Deze informatie is gemakkelijk terug te halen
op het moment dat dit nodig is.
,Seriële verwerking: Werkwijze waarbij slechts één ding tegelijkertijd en achtereenvolgens
verwerkt kan worden.
Parallelle verwerking: Bij parallelle verwerking vinden twee of meer activiteiten tegelijkertijd
plaats.
→ Hier is sprake van bij het voorbewuste
Onbewuste: Het deel van de geest waarvan een
individu zich niet bewust is, en waar zich
onderdrukte impulsen, drijfveren en conflicten
bevinden die geen toegang hebben tot het
bewuste. (Freuds definitie)
Priming: Techniek waarmee impliciete
herinneringen worden voorzien van een label (cue)
dat het terughalen van herinneringen stimuleert,
zonder dat de (proef)persoon zich bewust is van het
verband tussen het label en de teruggehaalde
herinnering.
William James gebruikt metafoor van ‘stroom van
bewustzijn’
Twee niveaus:
Focusbewustzijn (= alles waar je aandacht op een bepaald moment op gericht is)
en Perifeer bewustzijn (= omvat de gevoelens en associaties die datgene waarop we ons
concentreren, betekenis geven en in een context plaatsen)
Cognitieve psychologie gebruikt metafoor van de computer. Computermetafoor vergelijkt het
bewustzijn met de informatie en deelden die op een computerscherm verschijnen, terwijl de
onbewuste processen zoiets zijn als de elektronische activiteiten achter de schermen, in het
binnenste van de computer.
Drie belangrijke functies van het bewustzijn.
1) Bewustzijn beperkt onze aandacht (restrictie)
→ Beschermd brein tegen een overvloed aan prikkels
2) Het bewustzijn biedt een mentale ‘ontmoetingsplaats’.
→ Sensatie wordt gecombineerd met perceptie.
3) Dankzij bewustzijn kunnen we een mentaal model van de wereld creëren dat we kunnen
manipuleren.
Coma: Een toestand van diepe bewusteloosheid waarin de patiënt geen normale slaap-
waakcyclus meer doormaakt, en die meestal slechts enkele dagen duurt.
Ernst van comateuze toestand wordt gemeten met de Glasgow Coma Scale, waarbij patiënten
op drie onderdelen beoordeeld worden: Eye opening response, Motor response en Verbal
response. (Uitslag wordt ook wel EMV-score genoemd)
, 8.2
Kernconcept: Het bewustzijn verschuift volgens vaste cycli, die normaal gesproken
overeenkomen met onze biologische ritmes en de patronen in onze omgeving.
Dagdromen: Een veelvoorkomende (en heel normale) activiteit of staat van het bewustzijn,
waarbij de aandacht verschuift van de onmiddellijke situatie naar herinneringen,
verwachtingen, verlangens of fantasieën.
Malia Mason beweert dat dagdromerij gerelateerd is aan een ‘standaardmodus’ van de
hersenen die actief blijft tijdens de rustende waaktoestand.
Dagdromen kan ons helpen om plannen te maken en problemen op te lossen.
Maar dagdromen kan de herinnering aan net aangeleerde stof uitwissen. Hoe verder de
dagdroom van de werkelijkheid af staat, hoe groter dit effect is.
Circadiaanse ritmes: Fysiologische patronen die zich ongeveer elke 24 uur herhalen, zoals de
slaap-waakcyclus.
→ Wordt gereguleerd in de hypothalamus.
REM-slaap: Periode in de slaap die ongeveer elke negentig minuten terugkeert en gekenmerkt
wordt door snelle, onrustige oogbewegingen die onder de gesloten oogleden plaatsvinden
(rapid eye movements). REM-slaap wordt geassocieerd met dromen.
Non-REM-slaap (NREM-slaap): De steeds terugkerende periodes waarin de slaper geen REM
vertoont.
Slaapverlamming: Een toestand waarin de slaper niet in staat is zijn willekeurige spieren te
gebruiken, met uitzondering van de spieren van de ogen. Slaapverlamming treedt normaliter
op tijdens de REM-slaap.
Slaapcyclus
Stadium 1: eeg laat langzamere (thèta-)activiteit zien, afgewisseld met snelle
(bèta)hersengolven die lijken op het eeg in wakende toestand.
Stadium 2: trager patroon van het eeg: gekenmerkt door slaapspoelen, korte uitbarstingen van
snelle elektrische activiteit, waarvan de eerste een teken is voor het einde van stadium 1.
Stadium 3 en 4: steeds diepere toestand van ontspannen slaap. Deltagolven verschijnen.
Stadium 4 is het diepste punt, begint ongeveer een half uur na het in slaap vallen.
Na stadium 4 neemt de elektrische activiteit weer toe en doorloop je de stadia in omgekeerd
volgorde. Bij stadium 1 teruggekomen, laat het eeg weer (bèta)golven zien en begint je REM
weer en blijft de cyclus zich herhalen, waarbij elke volgende periode van REM-slaap steeds
langer wordt.
Normale slaap herken je aan drie punten
1) De cycli van 90 minuten
2) De diepste slaap treedt op aan het begin van de nacht
3) De REM-slaap wordt steeds langer naarmate de nacht vordert.
Hoofdstuk 8, Vormen van bewustzijn ................................................................................. 2
8.1 ........................................................................................................................................... 2
8.2 ........................................................................................................................................... 4
8.3 ........................................................................................................................................... 5
Hoofdstuk 9, Motivatie en emotie ..................................................................................... 7
9.1 ........................................................................................................................................... 7
9.2 ........................................................................................................................................... 8
9.3 ......................................................................................................................................... 10
9.4 ......................................................................................................................................... 11
9.5 ......................................................................................................................................... 12
Hoofdstuk 10, Persoonlijkheid: theorieën van de gehele persoon ..................................... 14
10.1 ....................................................................................................................................... 14
10.2 ....................................................................................................................................... 15
10.3 ....................................................................................................................................... 16
10.4 ....................................................................................................................................... 20
Hoofdstuk 11, Sociale psychologie ................................................................................... 21
11.1 ....................................................................................................................................... 21
11.2 ....................................................................................................................................... 23
11.3 ....................................................................................................................................... 26
Hoofdstuk 12, Psychische stoornissen .............................................................................. 26
12.1 ....................................................................................................................................... 27
12.2 ....................................................................................................................................... 29
Hoofdstuk 13, Therapieën voor psychische stoornissen .................................................... 32
13.1 ....................................................................................................................................... 32
13.2 ....................................................................................................................................... 33
13.3 ....................................................................................................................................... 36
Hoofdstuk 14, Stress, Gezondheid en Welzijn ................................................................... 37
14.1 ....................................................................................................................................... 38
14.2 ....................................................................................................................................... 41
14.3 ....................................................................................................................................... 42
14.4 ....................................................................................................................................... 44
,Hoofdstuk 8, Vormen van bewustzijn
8.1
Kernconcept: De hersenen werken op vele niveaus tegelijk, zowel bewuste als onbewuste.
Het bewustzijn is subjectief en ongrijpbaar.
Structuralisten (Wundt (H1)) probeerden het bewustzijn al te analyseren door middel van
introspectie.
Cognitieve neurowetenschap: Een interdisciplinair wetenschapsgebied waar cognitief
psychologen, neurowetenschappers, computerwetenschappers en onderzoekers uit andere
vakgebieden onderzoek doen naar het verband tussen mentale processen en de hersenen.
→ Ontstaan door een combinatie van nieuwe hulpmiddelen (technologie) en problemen.
Bewuste geest concentreert zich steeds op 1 ding tegelijkertijd: eerst op het ene dan op het
andere.
Onbewust proces: Proces in de hersenen dat buiten het bewustzijn om gaat, bijvoorbeeld de
regulering van de hartslag, de ademhaling en de controle over de interne organen en klieren.
→ Kunnen tegelijkertijd verschillende activiteiten aansturen.
Bewustzijn moet informatie serieel (na elkaar) verwerken, terwijl onbewuste hersencircuits in
staat zijn tot parallelle verwerking van vele informatiestromen.
Bewustzijn: Het proces waarmee de hersenen een mentaal model creëren van onze
ervaringen.
Alles wat in ons bewustzijn verschijnt, gaat door ons werkgeheugen. Bewustzijn is ook
gekoppeld aan leren (H4)
Aandacht: Een proces waarbij het bewustzijn zich concentreert op één item of ‘chunk’ in het
werkgeheugen.
→ Hangt nauw samen met sensatie en perceptie. (H3)
→ Bijvoorbeeld het volgen van een gesprek terwijl er veel geluid is op de achtergrond (=
selectieve aandacht)
Visuele beelden worden in ons brein bewust gemanipuleerd, dit gebeurt op vrijwel dezelfde
wijze als bij de manipulatie van fysieke voorwerpen in de buitenwereld.
Freud gebruikt metafoor van een ijsberg: het menselijk bewustzijn is slechts het topje van de
ijsberg, de belangrijkste motieven en drijfveren doen zich onbewust gelden.
Voorbewuste: Het idee dat de geest een speciale onbewuste opslagruimte heeft voor
informatie waarvan we ons momenteel niet bewust zijn, maar die wel in het bewustzijn
beschikbaar is.
→ Herinneringen aan gebeurtenissen en feiten. Deze informatie is gemakkelijk terug te halen
op het moment dat dit nodig is.
,Seriële verwerking: Werkwijze waarbij slechts één ding tegelijkertijd en achtereenvolgens
verwerkt kan worden.
Parallelle verwerking: Bij parallelle verwerking vinden twee of meer activiteiten tegelijkertijd
plaats.
→ Hier is sprake van bij het voorbewuste
Onbewuste: Het deel van de geest waarvan een
individu zich niet bewust is, en waar zich
onderdrukte impulsen, drijfveren en conflicten
bevinden die geen toegang hebben tot het
bewuste. (Freuds definitie)
Priming: Techniek waarmee impliciete
herinneringen worden voorzien van een label (cue)
dat het terughalen van herinneringen stimuleert,
zonder dat de (proef)persoon zich bewust is van het
verband tussen het label en de teruggehaalde
herinnering.
William James gebruikt metafoor van ‘stroom van
bewustzijn’
Twee niveaus:
Focusbewustzijn (= alles waar je aandacht op een bepaald moment op gericht is)
en Perifeer bewustzijn (= omvat de gevoelens en associaties die datgene waarop we ons
concentreren, betekenis geven en in een context plaatsen)
Cognitieve psychologie gebruikt metafoor van de computer. Computermetafoor vergelijkt het
bewustzijn met de informatie en deelden die op een computerscherm verschijnen, terwijl de
onbewuste processen zoiets zijn als de elektronische activiteiten achter de schermen, in het
binnenste van de computer.
Drie belangrijke functies van het bewustzijn.
1) Bewustzijn beperkt onze aandacht (restrictie)
→ Beschermd brein tegen een overvloed aan prikkels
2) Het bewustzijn biedt een mentale ‘ontmoetingsplaats’.
→ Sensatie wordt gecombineerd met perceptie.
3) Dankzij bewustzijn kunnen we een mentaal model van de wereld creëren dat we kunnen
manipuleren.
Coma: Een toestand van diepe bewusteloosheid waarin de patiënt geen normale slaap-
waakcyclus meer doormaakt, en die meestal slechts enkele dagen duurt.
Ernst van comateuze toestand wordt gemeten met de Glasgow Coma Scale, waarbij patiënten
op drie onderdelen beoordeeld worden: Eye opening response, Motor response en Verbal
response. (Uitslag wordt ook wel EMV-score genoemd)
, 8.2
Kernconcept: Het bewustzijn verschuift volgens vaste cycli, die normaal gesproken
overeenkomen met onze biologische ritmes en de patronen in onze omgeving.
Dagdromen: Een veelvoorkomende (en heel normale) activiteit of staat van het bewustzijn,
waarbij de aandacht verschuift van de onmiddellijke situatie naar herinneringen,
verwachtingen, verlangens of fantasieën.
Malia Mason beweert dat dagdromerij gerelateerd is aan een ‘standaardmodus’ van de
hersenen die actief blijft tijdens de rustende waaktoestand.
Dagdromen kan ons helpen om plannen te maken en problemen op te lossen.
Maar dagdromen kan de herinnering aan net aangeleerde stof uitwissen. Hoe verder de
dagdroom van de werkelijkheid af staat, hoe groter dit effect is.
Circadiaanse ritmes: Fysiologische patronen die zich ongeveer elke 24 uur herhalen, zoals de
slaap-waakcyclus.
→ Wordt gereguleerd in de hypothalamus.
REM-slaap: Periode in de slaap die ongeveer elke negentig minuten terugkeert en gekenmerkt
wordt door snelle, onrustige oogbewegingen die onder de gesloten oogleden plaatsvinden
(rapid eye movements). REM-slaap wordt geassocieerd met dromen.
Non-REM-slaap (NREM-slaap): De steeds terugkerende periodes waarin de slaper geen REM
vertoont.
Slaapverlamming: Een toestand waarin de slaper niet in staat is zijn willekeurige spieren te
gebruiken, met uitzondering van de spieren van de ogen. Slaapverlamming treedt normaliter
op tijdens de REM-slaap.
Slaapcyclus
Stadium 1: eeg laat langzamere (thèta-)activiteit zien, afgewisseld met snelle
(bèta)hersengolven die lijken op het eeg in wakende toestand.
Stadium 2: trager patroon van het eeg: gekenmerkt door slaapspoelen, korte uitbarstingen van
snelle elektrische activiteit, waarvan de eerste een teken is voor het einde van stadium 1.
Stadium 3 en 4: steeds diepere toestand van ontspannen slaap. Deltagolven verschijnen.
Stadium 4 is het diepste punt, begint ongeveer een half uur na het in slaap vallen.
Na stadium 4 neemt de elektrische activiteit weer toe en doorloop je de stadia in omgekeerd
volgorde. Bij stadium 1 teruggekomen, laat het eeg weer (bèta)golven zien en begint je REM
weer en blijft de cyclus zich herhalen, waarbij elke volgende periode van REM-slaap steeds
langer wordt.
Normale slaap herken je aan drie punten
1) De cycli van 90 minuten
2) De diepste slaap treedt op aan het begin van de nacht
3) De REM-slaap wordt steeds langer naarmate de nacht vordert.