HOOFDSTUK 5: PLASTICITEIT, HERSTEL EN
NEUROPSYCHOLOGISCHE REVALIDATIE
Herstel = vooruitgang in functioneren in vergelijking met functioneren direct na hersenletsel.
Twee vormen:
- Injury-induced changes= spontaan herstel, ofwel neuroplasticiteit
o Synaptogenese= aanleggen van nieuwe synaptische verbindingen
o Meeste in eerste 12 tot 14 weken
o Diffuse connectiviteit= signalen vinden een andere route om aangedane breingebied
heen om zo de juiste plek te bereiken
o Corticale reorganisatie / remapping= een hersengebied past zijn functie aan om zo
functies van andere gebieden ‘’over te nemen’’.
- Experience dependent changes= stimulatie en behandeling plasticiteit door leren
o ‘’Cells that fire together, wire together’’ door leren komen veranderingen in het
CNS waardoor verbindingen gelegd worden tussen gelijkvurende neuronen
o Trombolyose= bloedverdunnende medicatie om stolsel op te lossen
Daarnaast zijn breinreserve en cognitieve reserve ook van belang in herstel.
Breinreserve neuro-anatomische verschillen tussen mensen die leiden tot unieke kenmerken van
het brein waardoor cognitieve functies behouden kunnen worden ondanks schade, bijv dikke cortex.
Cognitieve reserve cognitieve capaciteit en vaardigheden die iemand heeft verworven voor de
hersenschade kunnen als buffer dienen voor schade. De gevolgen kunnen als het ware worden
opgevangen.
International classification of functioning, disability and healt model (ICF) wordt gebruikt om inzicht
te krijgen in gevolgen van hersenletsel. 3 niveau’s kijken naar menselijk functioneren:
1. Functies en anatomische eigenschappen
2. Menselijk handelen (dagelijks leven)
3. Deelnemer aan maatschappelijk leven
Cognitieve revalidatie:
Restauratieve model / cognitieve functietraining gaat ervan uit dat letsel hersteld kan worden
door training.
- Herhaald oefenen: patiënt heel vaak zelfde taak laten doen om functie sterker te maken
- Beperkte generalisatie naar dagelijks leven
- Lange termijn effecten onbekend
- Foutloos leren = aanleren van specifieke handelingen zonder fouten te maken.
Compensatoire model aanleren van strategieën om te compenseren voor beperkingen
- Goal management training= algoritme aanleren:
1. Stoppen – mentale voorbereiding
2. Definieren van nieuw doel
3. Verdelen van de taak in stappen
4. Leren van de stappen
5. Monitoren van de uitvoering
- Niet altijd gebruikt, want niet iedereen heeft de leercapaciteiten
, HOOFDSTUK 9: AANDACHT EN EXECUTIEF FUNCTIONEREN
Aandacht dient als poortwachter: het filtert informatie om alleen relevante informatie door te laten.
Aandacht kan daarbij:
- Getrokken worden: bijv. door fysiologische veranderingen in lichaam
- Gericht worden: bijv. in het selecteren van relevante informatie
Verdelen van aandacht gaat over het bewaken van meerdere relevante informatiebronnen en het
(snel) kunnen schakelen tussen deze. Je kan je aandacht niet verdelen, alleen snel schakelen.
Alertheid wordt gezien als intensiteit van aandacht, het zorgt ervoor dat het centrale zenuwstelsel
open staat voor stimulatie en fluctuatie. Fasische alertheid wordt bepaald of opgeroepen door
stimuli uit de omgeving, bijv een verkeersbord dat waarschuwt voor een gevaarlijk kruispunt.
Tonische alertheid wordt meer bepaald vanuit het organisme zelf, maar men heeft hier niet altijd
controle op, bijv. minder aandacht na paar uur studeren of after-dinner dip.
Volgehouden aandacht= richten of verdelen van aandacht over langere tijdsperioden, wat
weerstand van biologische alertheidstoestand oproept. Bijv. ’s nachts op snelweg rijden.
Modellen over aandacht:
- Corbetta en Shulman Attention networks theorie maakt onderscheid tussen:
o Bottom-up aandacht: passief aandachtsproces vanuit externe prikkels (fasisch)
o Top-down aandacht: zelfgestuurde aandacht waarvan je van te voren weet dat je er
op moet letten, bijv. nummertje trekken in wachtrij.
- Posner en Petersen maakt onderscheid tussen:
o Vigilantienetwerk: functie = alertheid
o Posterieure aandachtsnetwerk: functie = richten van visueel-ruimtelijke aandacht in
de buitenwereld
o Anterieure aandachtsnetwerk: functie = actief en selectief detecteren van
informatie, buffer voor afleiding, flexibel bij multitasken, vooral executieve rol.
- Norman en Shallice mentale schematheorie
o Automatische processen: snel, geen bewuste aandacht, multitasken = routinematig
o niet-automatische processen: traag, aandacht nodig, 1 taak per keer = geen routine
o Stelt dat automatische processen ingesleten zijn als een recept (schema). Het
selectiemechanisme (contention scheduling CS) selecteert sterkste schema als
oplossing.
o Wanneer processen niet automatisch > supervisory attentional control (SAS). SAS
kiest een nieuw doel, plant subdoelen, gebruikt werkgeheugen en uitvoering wordt
steeds getoetst en bijgesteld.
- Baddeley en Hitch
o Phonological loop (spraakgerelateerd) en visuospatial sketchpad (ruimtelijk) houden
informatie actief voor verdere verwerking.
o Central executive (CE) is een supervisor voor de andere twee paden.
Executieve functies= zelfstructurerend en zelfsturend gedrag dat voorkomt uit eigen intenties en
motivatie van het individu: doelen stellen, plan maken, uitvoering, controleren.
Lezak: executieve functies = of en hoe iemand gebruik maakt van cognitieve functies
Shielding-shifting dilemma= balans bewaken tussen doel beschermen tegen afleiding (shielding) en
het doel aanpassen aan de situatie (shifting).
NEUROPSYCHOLOGISCHE REVALIDATIE
Herstel = vooruitgang in functioneren in vergelijking met functioneren direct na hersenletsel.
Twee vormen:
- Injury-induced changes= spontaan herstel, ofwel neuroplasticiteit
o Synaptogenese= aanleggen van nieuwe synaptische verbindingen
o Meeste in eerste 12 tot 14 weken
o Diffuse connectiviteit= signalen vinden een andere route om aangedane breingebied
heen om zo de juiste plek te bereiken
o Corticale reorganisatie / remapping= een hersengebied past zijn functie aan om zo
functies van andere gebieden ‘’over te nemen’’.
- Experience dependent changes= stimulatie en behandeling plasticiteit door leren
o ‘’Cells that fire together, wire together’’ door leren komen veranderingen in het
CNS waardoor verbindingen gelegd worden tussen gelijkvurende neuronen
o Trombolyose= bloedverdunnende medicatie om stolsel op te lossen
Daarnaast zijn breinreserve en cognitieve reserve ook van belang in herstel.
Breinreserve neuro-anatomische verschillen tussen mensen die leiden tot unieke kenmerken van
het brein waardoor cognitieve functies behouden kunnen worden ondanks schade, bijv dikke cortex.
Cognitieve reserve cognitieve capaciteit en vaardigheden die iemand heeft verworven voor de
hersenschade kunnen als buffer dienen voor schade. De gevolgen kunnen als het ware worden
opgevangen.
International classification of functioning, disability and healt model (ICF) wordt gebruikt om inzicht
te krijgen in gevolgen van hersenletsel. 3 niveau’s kijken naar menselijk functioneren:
1. Functies en anatomische eigenschappen
2. Menselijk handelen (dagelijks leven)
3. Deelnemer aan maatschappelijk leven
Cognitieve revalidatie:
Restauratieve model / cognitieve functietraining gaat ervan uit dat letsel hersteld kan worden
door training.
- Herhaald oefenen: patiënt heel vaak zelfde taak laten doen om functie sterker te maken
- Beperkte generalisatie naar dagelijks leven
- Lange termijn effecten onbekend
- Foutloos leren = aanleren van specifieke handelingen zonder fouten te maken.
Compensatoire model aanleren van strategieën om te compenseren voor beperkingen
- Goal management training= algoritme aanleren:
1. Stoppen – mentale voorbereiding
2. Definieren van nieuw doel
3. Verdelen van de taak in stappen
4. Leren van de stappen
5. Monitoren van de uitvoering
- Niet altijd gebruikt, want niet iedereen heeft de leercapaciteiten
, HOOFDSTUK 9: AANDACHT EN EXECUTIEF FUNCTIONEREN
Aandacht dient als poortwachter: het filtert informatie om alleen relevante informatie door te laten.
Aandacht kan daarbij:
- Getrokken worden: bijv. door fysiologische veranderingen in lichaam
- Gericht worden: bijv. in het selecteren van relevante informatie
Verdelen van aandacht gaat over het bewaken van meerdere relevante informatiebronnen en het
(snel) kunnen schakelen tussen deze. Je kan je aandacht niet verdelen, alleen snel schakelen.
Alertheid wordt gezien als intensiteit van aandacht, het zorgt ervoor dat het centrale zenuwstelsel
open staat voor stimulatie en fluctuatie. Fasische alertheid wordt bepaald of opgeroepen door
stimuli uit de omgeving, bijv een verkeersbord dat waarschuwt voor een gevaarlijk kruispunt.
Tonische alertheid wordt meer bepaald vanuit het organisme zelf, maar men heeft hier niet altijd
controle op, bijv. minder aandacht na paar uur studeren of after-dinner dip.
Volgehouden aandacht= richten of verdelen van aandacht over langere tijdsperioden, wat
weerstand van biologische alertheidstoestand oproept. Bijv. ’s nachts op snelweg rijden.
Modellen over aandacht:
- Corbetta en Shulman Attention networks theorie maakt onderscheid tussen:
o Bottom-up aandacht: passief aandachtsproces vanuit externe prikkels (fasisch)
o Top-down aandacht: zelfgestuurde aandacht waarvan je van te voren weet dat je er
op moet letten, bijv. nummertje trekken in wachtrij.
- Posner en Petersen maakt onderscheid tussen:
o Vigilantienetwerk: functie = alertheid
o Posterieure aandachtsnetwerk: functie = richten van visueel-ruimtelijke aandacht in
de buitenwereld
o Anterieure aandachtsnetwerk: functie = actief en selectief detecteren van
informatie, buffer voor afleiding, flexibel bij multitasken, vooral executieve rol.
- Norman en Shallice mentale schematheorie
o Automatische processen: snel, geen bewuste aandacht, multitasken = routinematig
o niet-automatische processen: traag, aandacht nodig, 1 taak per keer = geen routine
o Stelt dat automatische processen ingesleten zijn als een recept (schema). Het
selectiemechanisme (contention scheduling CS) selecteert sterkste schema als
oplossing.
o Wanneer processen niet automatisch > supervisory attentional control (SAS). SAS
kiest een nieuw doel, plant subdoelen, gebruikt werkgeheugen en uitvoering wordt
steeds getoetst en bijgesteld.
- Baddeley en Hitch
o Phonological loop (spraakgerelateerd) en visuospatial sketchpad (ruimtelijk) houden
informatie actief voor verdere verwerking.
o Central executive (CE) is een supervisor voor de andere twee paden.
Executieve functies= zelfstructurerend en zelfsturend gedrag dat voorkomt uit eigen intenties en
motivatie van het individu: doelen stellen, plan maken, uitvoering, controleren.
Lezak: executieve functies = of en hoe iemand gebruik maakt van cognitieve functies
Shielding-shifting dilemma= balans bewaken tussen doel beschermen tegen afleiding (shielding) en
het doel aanpassen aan de situatie (shifting).