Sociale Psychologie: I
Introduction to Social Psychology
Juliet Scales
1
, Inhoudstafel
Sociale Psychologie: I 1
Inhoudstafel 2
1. Inleiding tot de sociale psychologie 5
1.1. Wat is sociale psychologie? 6
1.1.1. Sociale psychologie, wetenschap en gezond verstand 6
1.1.2. Sociale psychologie en het verband met verwante disciplines 8
1.2. De macht van de situatie 9
1.2.1. Fundamentele attributiefout 9
1.2.2. onderzoek naar de fundamentele attributiefout 9
1.3. De macht van sociale interpretatie 10
1.3.1. Behaviorisme 10
1.3.2. Gestaltpsychologie 10
1.4. De oorsprong van constructen: fundamentele menselijke motieven 11
1.4.1. Het zelfverheffingsmotief; de behoefte aan een positieve zelfwaardering 11
1.4.2. Het accuraatheidsmotief; de behoefte om accuraat waar te nemen 11
1.5. Het nut en de toepassing van sociale psychologie 12
1.6. Rol van de sociale situatie: Bystander effect 12
1.7. Rol van de sociale situatie: gehoorzaamheid 13
2. H2: Methodologie: Hoe doen sociale psychologen onderzoek? 15
2.1. Sociale psychologie: een empirische wetenschap 15
2.1.1. Inspiratie uit eerdere theorieën onderzoek 15
2.1.2. Onderzoeksmethoden 16
2.2. De observationele methode: sociaal gedrag beschrijven 16
2.2.1. Analyse van archieven 17
2.2.2. Limieten van de observationele methode 17
2.3. De correlationele methode: sociaal gedrag voorspellen 17
2.3.1. Onderzoek door middel van vragenlijsten 18
2.3.2. Limieten van de correlationele methode: correlatie is niet gelijk aan
oorzakelijk verband 19
2.4. De experimentele methode: causale vragen beantwoorden 19
2.4.1. Afhankelijke en onafhankelijke variabelen (!! examen) 19
2.4.2. Interne validiteit in experimenten 20
2.4.3. Externe validiteit in experimenten 21
2.4.4. Fundamenteel vs toegepast onderzoek 22
2.5. Nieuwe ontwikkelingen in het sociaalpsychologisch onderzoek 23
2
, 2.5.1. Cultuur en sociale psychologie 23
2.5.2. Evolutietheorie 23
2.5.3. Sociale neurowetenschappen 24
2.6. Ethische thema’s in de sociale psychologie 25
2.6.1. Fraude in de sociale psychologie 26
3. H3: Sociale cognitie: hoe we denken over de sociale wereld 27
3.1. De sociale denker: twee soorten sociaal denken 27
3.2. Mensen als alledaagse theoretici: automatisch denken met schema’s 27
3.2.1. Welke schema’s gebruiken we? Toegankelijkheid en priming 28
3.2.2. De hardnekkigheid van weerlegde schema’s: het perseveratie-effect 29
3.2.3. Zorgen dat onze schema’s uitkomen: selffulfilling prophecy 29
3.3. Soorten automatisch denken 30
3.3.1. Automatisch doelen nastreven en beslissen 30
3.3.2. Automatisch denken en metaforen over lichaam en geest 31
3.3.3. Mentale strategieën en shortcuts: beoordelingsheuristieken 31
3.4. De invloed van cultuur op automatisch sociaal denken: holistisch vs analytisch
denken 34
3.5. Gecontroleerde sociale cognitie: bewust denken 34
3.5.1. Gecontroleerd denken en vrije wil 35
3.5.2. Het verleden mentaal ongedaan maken: tegenfeitelijk denken 35
3.5.3. Gedachteonderdrukking 36
3.5.4. Beter leren denken 37
4. H4: Sociale perceptie: hoe we andere mensen begrijpen 38
4.1. Non-verbale communicatie 38
4.1.1. Gezichtsuitdrukkingen van emoties 39
4.1.2. Cultuur en de vormen van non-verbale communicatie 40
4.2. Eerste indrukken: snel en hardnekkig 41
4.2.1. De aanhoudende invloed van de eerste indrukken 41
4.3. Causale attributie: het beantwoorden van het waarom 42
4.3.1. De aard van de attributieproces 42
4.3.2. Covariatiemodel: interne vs externe attributies 43
4.3.3. De fundamentele attributiefout: de mens als persoonlijkheidspsycholoog 44
4.3.4. Zelfdienende attributies 45
4.3.5. De ‘blinde vlek’-bias 46
4.4. Cultuur en sociale perceptie 46
4.4.1. Holistisch vs analytisch denken 46
4.4.2. Culturele verschillen in fundamentele attributiefout 46
3
, 4.4.3. Cultuur en andere attributionele biases 47
4.5. Hoe accuraat zijn we na onze eerste indrukken? 47
5. H5: Self-knowledge: onszelf begrijpen in een sociale context 48
5.1. de oorsprong en aard van het zelfconcept 48
5.1.1. Culturele invloed op het zelfconcept 49
5.1.2. Functies van het zelf 49
5.2. Zelfkennis 49
5.2.1. Zelfkennis dmv introspectie 49
5.2.2. Zelfkennis dmv observatie 51
5.2.3. Andere mensen gebruiken om zelfkennis op te doen 53
5.3. Zelfcontrole: de uitvoerende fct. van het zelf 53
5.4. Impressiebeheer: de hele wereld is een podium 54
5.4.1. Strategieën hiervoor: vleien en self-handicapping 54
5.5. Zelfwaardering; hoe denken we over onszelf? 55
5.5.1. Narcisme: de gevaren van te veel zelfwaardering 55
6. H6: Cognitieve dissonantie en de behoefte om ons mensbeeld te beschermen 56
6.1. Het behouden van een stabiel, positief zelfbeeld 56
6.1.1. Cognitieve dissonantietheorie (!) 56
6.1.2. Beslissingen, beslissingen, beslissingen 57
6.1.3. Dissonantie en cultuur 58
6.2. Zelfrechtvaardiging (!) 59
6.2.1. Je inspanningen rechtvaardigen 59
6.2.2. Contra-attitude gedrag 59
6.3. Waarom zou iemand een slecht zelfbeeld willen behouden? 62
6.3.1. Bevestigen van ons zelfbeeld? Of het verbeteren? 63
7. H7: Attitudes attitudeverandering: gedachten en gevoelens beïnvloeden 64
7.1. De aard en de oorsprong van attitudes 64
7.1.1. Hoe ontstaan attitudes? 64
7.1.2. Expliciete vs impliciete attitudes 65
7.2. Wanneer voorspellen attitudes gedrag? 66
7.2.1. Spontaan gedrag voorspellen 66
7.2.2. Deliberatief gedrag voorspellen 66
7.3. Hoe veranderen attitudes? 67
7.3.1. Cognitieve dissonantietheorie 67
7.3.2. Persuasieve communicatie 67
7.3.3. Emoties en attitudeverandering 69
7.3.4. Attitudeverandering en het lichaam 70
4
Introduction to Social Psychology
Juliet Scales
1
, Inhoudstafel
Sociale Psychologie: I 1
Inhoudstafel 2
1. Inleiding tot de sociale psychologie 5
1.1. Wat is sociale psychologie? 6
1.1.1. Sociale psychologie, wetenschap en gezond verstand 6
1.1.2. Sociale psychologie en het verband met verwante disciplines 8
1.2. De macht van de situatie 9
1.2.1. Fundamentele attributiefout 9
1.2.2. onderzoek naar de fundamentele attributiefout 9
1.3. De macht van sociale interpretatie 10
1.3.1. Behaviorisme 10
1.3.2. Gestaltpsychologie 10
1.4. De oorsprong van constructen: fundamentele menselijke motieven 11
1.4.1. Het zelfverheffingsmotief; de behoefte aan een positieve zelfwaardering 11
1.4.2. Het accuraatheidsmotief; de behoefte om accuraat waar te nemen 11
1.5. Het nut en de toepassing van sociale psychologie 12
1.6. Rol van de sociale situatie: Bystander effect 12
1.7. Rol van de sociale situatie: gehoorzaamheid 13
2. H2: Methodologie: Hoe doen sociale psychologen onderzoek? 15
2.1. Sociale psychologie: een empirische wetenschap 15
2.1.1. Inspiratie uit eerdere theorieën onderzoek 15
2.1.2. Onderzoeksmethoden 16
2.2. De observationele methode: sociaal gedrag beschrijven 16
2.2.1. Analyse van archieven 17
2.2.2. Limieten van de observationele methode 17
2.3. De correlationele methode: sociaal gedrag voorspellen 17
2.3.1. Onderzoek door middel van vragenlijsten 18
2.3.2. Limieten van de correlationele methode: correlatie is niet gelijk aan
oorzakelijk verband 19
2.4. De experimentele methode: causale vragen beantwoorden 19
2.4.1. Afhankelijke en onafhankelijke variabelen (!! examen) 19
2.4.2. Interne validiteit in experimenten 20
2.4.3. Externe validiteit in experimenten 21
2.4.4. Fundamenteel vs toegepast onderzoek 22
2.5. Nieuwe ontwikkelingen in het sociaalpsychologisch onderzoek 23
2
, 2.5.1. Cultuur en sociale psychologie 23
2.5.2. Evolutietheorie 23
2.5.3. Sociale neurowetenschappen 24
2.6. Ethische thema’s in de sociale psychologie 25
2.6.1. Fraude in de sociale psychologie 26
3. H3: Sociale cognitie: hoe we denken over de sociale wereld 27
3.1. De sociale denker: twee soorten sociaal denken 27
3.2. Mensen als alledaagse theoretici: automatisch denken met schema’s 27
3.2.1. Welke schema’s gebruiken we? Toegankelijkheid en priming 28
3.2.2. De hardnekkigheid van weerlegde schema’s: het perseveratie-effect 29
3.2.3. Zorgen dat onze schema’s uitkomen: selffulfilling prophecy 29
3.3. Soorten automatisch denken 30
3.3.1. Automatisch doelen nastreven en beslissen 30
3.3.2. Automatisch denken en metaforen over lichaam en geest 31
3.3.3. Mentale strategieën en shortcuts: beoordelingsheuristieken 31
3.4. De invloed van cultuur op automatisch sociaal denken: holistisch vs analytisch
denken 34
3.5. Gecontroleerde sociale cognitie: bewust denken 34
3.5.1. Gecontroleerd denken en vrije wil 35
3.5.2. Het verleden mentaal ongedaan maken: tegenfeitelijk denken 35
3.5.3. Gedachteonderdrukking 36
3.5.4. Beter leren denken 37
4. H4: Sociale perceptie: hoe we andere mensen begrijpen 38
4.1. Non-verbale communicatie 38
4.1.1. Gezichtsuitdrukkingen van emoties 39
4.1.2. Cultuur en de vormen van non-verbale communicatie 40
4.2. Eerste indrukken: snel en hardnekkig 41
4.2.1. De aanhoudende invloed van de eerste indrukken 41
4.3. Causale attributie: het beantwoorden van het waarom 42
4.3.1. De aard van de attributieproces 42
4.3.2. Covariatiemodel: interne vs externe attributies 43
4.3.3. De fundamentele attributiefout: de mens als persoonlijkheidspsycholoog 44
4.3.4. Zelfdienende attributies 45
4.3.5. De ‘blinde vlek’-bias 46
4.4. Cultuur en sociale perceptie 46
4.4.1. Holistisch vs analytisch denken 46
4.4.2. Culturele verschillen in fundamentele attributiefout 46
3
, 4.4.3. Cultuur en andere attributionele biases 47
4.5. Hoe accuraat zijn we na onze eerste indrukken? 47
5. H5: Self-knowledge: onszelf begrijpen in een sociale context 48
5.1. de oorsprong en aard van het zelfconcept 48
5.1.1. Culturele invloed op het zelfconcept 49
5.1.2. Functies van het zelf 49
5.2. Zelfkennis 49
5.2.1. Zelfkennis dmv introspectie 49
5.2.2. Zelfkennis dmv observatie 51
5.2.3. Andere mensen gebruiken om zelfkennis op te doen 53
5.3. Zelfcontrole: de uitvoerende fct. van het zelf 53
5.4. Impressiebeheer: de hele wereld is een podium 54
5.4.1. Strategieën hiervoor: vleien en self-handicapping 54
5.5. Zelfwaardering; hoe denken we over onszelf? 55
5.5.1. Narcisme: de gevaren van te veel zelfwaardering 55
6. H6: Cognitieve dissonantie en de behoefte om ons mensbeeld te beschermen 56
6.1. Het behouden van een stabiel, positief zelfbeeld 56
6.1.1. Cognitieve dissonantietheorie (!) 56
6.1.2. Beslissingen, beslissingen, beslissingen 57
6.1.3. Dissonantie en cultuur 58
6.2. Zelfrechtvaardiging (!) 59
6.2.1. Je inspanningen rechtvaardigen 59
6.2.2. Contra-attitude gedrag 59
6.3. Waarom zou iemand een slecht zelfbeeld willen behouden? 62
6.3.1. Bevestigen van ons zelfbeeld? Of het verbeteren? 63
7. H7: Attitudes attitudeverandering: gedachten en gevoelens beïnvloeden 64
7.1. De aard en de oorsprong van attitudes 64
7.1.1. Hoe ontstaan attitudes? 64
7.1.2. Expliciete vs impliciete attitudes 65
7.2. Wanneer voorspellen attitudes gedrag? 66
7.2.1. Spontaan gedrag voorspellen 66
7.2.2. Deliberatief gedrag voorspellen 66
7.3. Hoe veranderen attitudes? 67
7.3.1. Cognitieve dissonantietheorie 67
7.3.2. Persuasieve communicatie 67
7.3.3. Emoties en attitudeverandering 69
7.3.4. Attitudeverandering en het lichaam 70
4