Samenvatting KP1A
Studietaak 2: Trait theorie of Personality: Allport, Eysenck and Cattell
Persoonlijkheidstrek: consistente stijl van gedrag, gevoelens of gedachten.
Consistent: de persoon gedraagt zich doorgaans op een manier dat
correspondeert met de trait.
Distinctiveness: de persoon onderscheid zich van anderen in deze trait.
Functie:
beschrijven
Voorspellen
Verklaren
Welke theorieën wijken af van de persoonlijkheidstheorieën:
Psychoanalyse: Psychodynamische structuren worden zichtbaar door
variërend gedrag, niet door consistent gedrag.
Behaviorisme: aanname dat gedrag varieert per situatie met verschillende
reïncarneren contingencies.
Personal construct theorie en sociaal cognitieve theorie: cognitieve structuren
verklaren verschillen in gedrag bij variërende sociale rollen.
Evolutionaire psychologie: mentale modules zijn verbonden aan domeinen.
Persoonlijkheidstheoristen erkennen dat gedrag varieert per situatie, maar neemt
aan dat er ‘kernvariabelen’ zijn. Mensen beschikken over psychologische
eigenschappen die door tijd en plaats heen blijven bestaan.
Basisprincipes van persoonlijkheidstheorieën:
Mensen hebben een brede aanleg, traits, om te reageren en handelen op een
bepaalde manier. Deze neigingen, om op een bepaalde manier te reageren,
zijn de bouwstenen van persoonlijkheid.
Er is een directe link tussen een persoons trait-gerelateerde actie en het
beschikken over die trait.
Menselijk gedrag en persoonlijkheid kan hiërarchisch benaderd worden.
Specifieke reacties staan onderaan de hiërarchische ladder. Het hoogste
niveau van traits kunnen gelinkt worden aan de superfactors van Eysenck.
Gordon W. Allport (1897-1967)
Hij staat niet zo zeer bekend om zijn theorie, maar wel het aankaarten van dit
onderwerp.
traits zijn de basis van persoonlijkheid, en zijn gelokaliseerd in het
zenuwstelsel. Ze zijn te beschrijven in frequentie, intensiteit en range of
situations.
Allport heeft idiografisch onderzoek gedaan (onderzoek naar een individu),
wat aan het licht bracht hoe verschillende traits zich ín iemand tot elkaar
verhouden, in plaats van hoe een persoon met traits zich verhoudt tot een
andere persoon.
Classificatie van persoonlijkheid:
Traits: algemene persoonlijke neigingen - consistente en stabiele manieren
van een individu om met zijn omgeving om te gaan. Ze komen niet in iedere
situatie tot uiting. Ze worden op verschillende manieren of momenten
getriggerd.
o Cardinal trait: aanleg dat zo overheersend is dat ieder gedrag te
herleiden is naar zijn invloed (machiavellistisch, sadistisch).
o Central trait: algemenere aanleg (eerlijkheid, vriendelijkheid).
o Secondary dispositions: variërende mate van relevantie en
generaliteit.
States
1
, Activities
Functional autonomy: Naast traits zijn er ook motivational processes. De
motivaties van een volwassene komen voort uit spanningsverlagende motivaties van
een kind, zoals Freud suggereerde, en in het volwassen leven worden deze
onafhankelijk van, of autonoom van, de vroege spanningsverlagende driften. Dit
komt omdat de ooit instrumentele, en extrinsieke gedragingen in het proces van
opgroeien veranderen naar intrinsieke waarden.
Kritiek op Allport
Weinig empirische ondersteuning voor zijn bevindingen: Hij beschreef het
concept van traits, maar heeft weinig onderzoek gedaan om de bruikbaarheid
vast te stellen.
Het zou anitwetenschappelijk zijn: De idiografische onderzoeken zijn in strijd
met de algemene wetten.
Raymond B. Cattell (1905-1998)
Cattell heeft de belangrijkste aspecten van persoonlijkheidsheorie vormgegeven en
heeft daarbij een basis gelegd voor andere traitbased onderzoekers.
Surface traits: Observeerbare en zichtbare persoonlijkheidstrekken.
Source traits: Interne psychologische structuren die de oorsprong zijn van surface
traits.
Factor Analyse: Statistisch, complex en wiskundig hulpmiddel, bestaande uit een
set verschillende technieken om een groot aantal variabelen te clusteren. Deze
methode identificeert patronen. Het verklaart geen hoe en waarom! (Denk aan; lang
persoon – die heeft (vanzelfsprekend) een lang linkerarm, lang linkerbeen,)
rechterbeen etc.
De factoren die de samenhang zijn tussen surface traits, zijn volgens Cattell
de source traits, waarvan hij er 16 wist te identificeren d.m.v. factor analyse.
Deze zijn in drie categorieën te verdelen:
o Ability traits, vaardigheden die de individu helpen effectief te
functioneren, bijvoorbeeld intelligentie;
o Temperament traits, emotionele en kwaliteit van gedrag, bijvoorbeeld
kalm vs emotioneel;
o Dynamic traits, de drijfveer en motivationele beleving van de individu,
zoals de mate van motivatie.
(1) Cattell baseerde zijn kennis op drie verschillende data-bases:
o L-data: Life-record data
o Q-data: self-report questionnaire data
o OT-data: objective-test data
(2) Hij heeft de resultaten van de L-data door de factor analyse gehaald,
waaruit 15 source traits kwamen.
(3) Het resultaat gebaseerd op onderzoek: de Sixteen Personality Factor (16
P.F.) Questionnaire.
(4) De resultaten van de Q-data en de L-data kwamen overeen, uiteindelijk,
500 tests over de hypothetische persoonlijkheidsdimensies leidde uiteindelijk
tot 21 source traits.
State: emotie en bui op een specifiek moment
Role: sommig gedrag komt eerder voort uit een sociale rol die iemand aanneemt,
dan uit een trait die iemand bezit.
Kritiek op Cattell
De 16 traits zijn te veel traits vinden sommige onderzoekers.
De 16 traits capture niet de life events en belangrijke elementen in iemands
leven, die iemand ook vormen.
2
, Hans J. Eysenck (1916-1997)
Geboren in Duitsland, gevlucht voor de nazi’s. Geïnspireerd door het werk van
Jung, Kretschmer en Pavlov.
Heeft het tijdschrift Personality and Individual Differences opgericht en drie
boeken geschreven.
Zijn rol wordt omschreven als constructief en kritisch: Psychoanalyse faalde
om precieze en zekere metingen van de psychische constructen te leveren, hij
zocht manieren om deze metingen wel te kunnen vinden.
Trait uitleg gaat circulair: wanneer je beschrijft dat iemand sociaal gedrag laat
zien, en je dat verklaart omdat iemand de trait ‘sociable’ heeft.
Secondary factor analysis van de 16 traits van Cattell, leidde tot drie
superfactors.
o Extraversion (E) sociability, activity, liveliness en excitability
o Neuroticism (N) anxious, depressed, moody
o Later voegde Eysenck een derde dimensie toe: Psychoticism (P)
Bovenstaande hebben overlap met de persoonlijkheidstypen van Hippocrates
en Galen. Melancholic, phlegmatic, choleric en sanguine
Het resultaat: de Eysenck Personality Questionnaire, met een toegevoegde ‘lie
scale’ om individuen te herkennen die liegen om goed over te komen.
Biologische hypothesen
Lemon drop test: Eysenck suggereerde dat introverts meer saliva produceerde
dan extraverts, omdat introverts meer arousable zijn dan extraverts. Dit zit
hem in de cortex en thus zou dit een manier zijn om te onderzoeken of de
hypothese juist is.
Eysenck heeft onderzoeken d.m.v. fMRI ingezet om breinactiviteit te
onderzoeken en E en N te leren begrijpen.
Erfelijkheid van E is onderzocht en bevestigd middels twinstudies.
Wat betreft N zou het limbisch systeem een rol spelen in emotional arousal en
het autonomische zenuwstelsel een rol in bodily arousal (door sneller te
reageren). Dit is door onderzoek niet bevestigd.
P zou affected zijn bij de testosteronniveaus en dopamineniveaus. Uit
onderzoek is gebleken dat dopamine inderdaad een rol speelt in P, wat
interessant is omdat dopamineniveau ook een rol speelt bij schizofrenie.
Introverts Extraverts
Beter in school, vooral in meer advanced Haken sneller af in school
vakken.
Wanneer zij afhaken in school, zal dat vaker Graag onder de mensen
door psychische redenen zijn.
Humor: puns en subtle jokes, meer Graag afwisseling in werk(routine)
intellectuele vorm van humor.
Nemen minder pauze tijdens studeren. Humor: seksueel en agressieve grapjes.
Verkiezen rustige ruimtes bij studeren boven Seksueel meer actief en meer verschillende
ruimtes met meer externe prikkels. partners.
Meer voorkeur voor geluid en socializing
mogelijkheden tijdens studeren.
Psychopathologie
neurotische patiënten ^N vE
criminelen en antisocialen ^N ^E ^P slechte aanpassing en leerskills
Gedragstherapie is mogelijk om bepaalde reacties te ontleren en gedrag aan
te leren conform sociale normen.
Kritiek op Eysenck
Zijn tijdschrift zal alleen gelezen worden door zijn ‘aanhangers’, waardoor het
geisoleerd wordt van de rest van het wetenschappelijke veld.
3
Studietaak 2: Trait theorie of Personality: Allport, Eysenck and Cattell
Persoonlijkheidstrek: consistente stijl van gedrag, gevoelens of gedachten.
Consistent: de persoon gedraagt zich doorgaans op een manier dat
correspondeert met de trait.
Distinctiveness: de persoon onderscheid zich van anderen in deze trait.
Functie:
beschrijven
Voorspellen
Verklaren
Welke theorieën wijken af van de persoonlijkheidstheorieën:
Psychoanalyse: Psychodynamische structuren worden zichtbaar door
variërend gedrag, niet door consistent gedrag.
Behaviorisme: aanname dat gedrag varieert per situatie met verschillende
reïncarneren contingencies.
Personal construct theorie en sociaal cognitieve theorie: cognitieve structuren
verklaren verschillen in gedrag bij variërende sociale rollen.
Evolutionaire psychologie: mentale modules zijn verbonden aan domeinen.
Persoonlijkheidstheoristen erkennen dat gedrag varieert per situatie, maar neemt
aan dat er ‘kernvariabelen’ zijn. Mensen beschikken over psychologische
eigenschappen die door tijd en plaats heen blijven bestaan.
Basisprincipes van persoonlijkheidstheorieën:
Mensen hebben een brede aanleg, traits, om te reageren en handelen op een
bepaalde manier. Deze neigingen, om op een bepaalde manier te reageren,
zijn de bouwstenen van persoonlijkheid.
Er is een directe link tussen een persoons trait-gerelateerde actie en het
beschikken over die trait.
Menselijk gedrag en persoonlijkheid kan hiërarchisch benaderd worden.
Specifieke reacties staan onderaan de hiërarchische ladder. Het hoogste
niveau van traits kunnen gelinkt worden aan de superfactors van Eysenck.
Gordon W. Allport (1897-1967)
Hij staat niet zo zeer bekend om zijn theorie, maar wel het aankaarten van dit
onderwerp.
traits zijn de basis van persoonlijkheid, en zijn gelokaliseerd in het
zenuwstelsel. Ze zijn te beschrijven in frequentie, intensiteit en range of
situations.
Allport heeft idiografisch onderzoek gedaan (onderzoek naar een individu),
wat aan het licht bracht hoe verschillende traits zich ín iemand tot elkaar
verhouden, in plaats van hoe een persoon met traits zich verhoudt tot een
andere persoon.
Classificatie van persoonlijkheid:
Traits: algemene persoonlijke neigingen - consistente en stabiele manieren
van een individu om met zijn omgeving om te gaan. Ze komen niet in iedere
situatie tot uiting. Ze worden op verschillende manieren of momenten
getriggerd.
o Cardinal trait: aanleg dat zo overheersend is dat ieder gedrag te
herleiden is naar zijn invloed (machiavellistisch, sadistisch).
o Central trait: algemenere aanleg (eerlijkheid, vriendelijkheid).
o Secondary dispositions: variërende mate van relevantie en
generaliteit.
States
1
, Activities
Functional autonomy: Naast traits zijn er ook motivational processes. De
motivaties van een volwassene komen voort uit spanningsverlagende motivaties van
een kind, zoals Freud suggereerde, en in het volwassen leven worden deze
onafhankelijk van, of autonoom van, de vroege spanningsverlagende driften. Dit
komt omdat de ooit instrumentele, en extrinsieke gedragingen in het proces van
opgroeien veranderen naar intrinsieke waarden.
Kritiek op Allport
Weinig empirische ondersteuning voor zijn bevindingen: Hij beschreef het
concept van traits, maar heeft weinig onderzoek gedaan om de bruikbaarheid
vast te stellen.
Het zou anitwetenschappelijk zijn: De idiografische onderzoeken zijn in strijd
met de algemene wetten.
Raymond B. Cattell (1905-1998)
Cattell heeft de belangrijkste aspecten van persoonlijkheidsheorie vormgegeven en
heeft daarbij een basis gelegd voor andere traitbased onderzoekers.
Surface traits: Observeerbare en zichtbare persoonlijkheidstrekken.
Source traits: Interne psychologische structuren die de oorsprong zijn van surface
traits.
Factor Analyse: Statistisch, complex en wiskundig hulpmiddel, bestaande uit een
set verschillende technieken om een groot aantal variabelen te clusteren. Deze
methode identificeert patronen. Het verklaart geen hoe en waarom! (Denk aan; lang
persoon – die heeft (vanzelfsprekend) een lang linkerarm, lang linkerbeen,)
rechterbeen etc.
De factoren die de samenhang zijn tussen surface traits, zijn volgens Cattell
de source traits, waarvan hij er 16 wist te identificeren d.m.v. factor analyse.
Deze zijn in drie categorieën te verdelen:
o Ability traits, vaardigheden die de individu helpen effectief te
functioneren, bijvoorbeeld intelligentie;
o Temperament traits, emotionele en kwaliteit van gedrag, bijvoorbeeld
kalm vs emotioneel;
o Dynamic traits, de drijfveer en motivationele beleving van de individu,
zoals de mate van motivatie.
(1) Cattell baseerde zijn kennis op drie verschillende data-bases:
o L-data: Life-record data
o Q-data: self-report questionnaire data
o OT-data: objective-test data
(2) Hij heeft de resultaten van de L-data door de factor analyse gehaald,
waaruit 15 source traits kwamen.
(3) Het resultaat gebaseerd op onderzoek: de Sixteen Personality Factor (16
P.F.) Questionnaire.
(4) De resultaten van de Q-data en de L-data kwamen overeen, uiteindelijk,
500 tests over de hypothetische persoonlijkheidsdimensies leidde uiteindelijk
tot 21 source traits.
State: emotie en bui op een specifiek moment
Role: sommig gedrag komt eerder voort uit een sociale rol die iemand aanneemt,
dan uit een trait die iemand bezit.
Kritiek op Cattell
De 16 traits zijn te veel traits vinden sommige onderzoekers.
De 16 traits capture niet de life events en belangrijke elementen in iemands
leven, die iemand ook vormen.
2
, Hans J. Eysenck (1916-1997)
Geboren in Duitsland, gevlucht voor de nazi’s. Geïnspireerd door het werk van
Jung, Kretschmer en Pavlov.
Heeft het tijdschrift Personality and Individual Differences opgericht en drie
boeken geschreven.
Zijn rol wordt omschreven als constructief en kritisch: Psychoanalyse faalde
om precieze en zekere metingen van de psychische constructen te leveren, hij
zocht manieren om deze metingen wel te kunnen vinden.
Trait uitleg gaat circulair: wanneer je beschrijft dat iemand sociaal gedrag laat
zien, en je dat verklaart omdat iemand de trait ‘sociable’ heeft.
Secondary factor analysis van de 16 traits van Cattell, leidde tot drie
superfactors.
o Extraversion (E) sociability, activity, liveliness en excitability
o Neuroticism (N) anxious, depressed, moody
o Later voegde Eysenck een derde dimensie toe: Psychoticism (P)
Bovenstaande hebben overlap met de persoonlijkheidstypen van Hippocrates
en Galen. Melancholic, phlegmatic, choleric en sanguine
Het resultaat: de Eysenck Personality Questionnaire, met een toegevoegde ‘lie
scale’ om individuen te herkennen die liegen om goed over te komen.
Biologische hypothesen
Lemon drop test: Eysenck suggereerde dat introverts meer saliva produceerde
dan extraverts, omdat introverts meer arousable zijn dan extraverts. Dit zit
hem in de cortex en thus zou dit een manier zijn om te onderzoeken of de
hypothese juist is.
Eysenck heeft onderzoeken d.m.v. fMRI ingezet om breinactiviteit te
onderzoeken en E en N te leren begrijpen.
Erfelijkheid van E is onderzocht en bevestigd middels twinstudies.
Wat betreft N zou het limbisch systeem een rol spelen in emotional arousal en
het autonomische zenuwstelsel een rol in bodily arousal (door sneller te
reageren). Dit is door onderzoek niet bevestigd.
P zou affected zijn bij de testosteronniveaus en dopamineniveaus. Uit
onderzoek is gebleken dat dopamine inderdaad een rol speelt in P, wat
interessant is omdat dopamineniveau ook een rol speelt bij schizofrenie.
Introverts Extraverts
Beter in school, vooral in meer advanced Haken sneller af in school
vakken.
Wanneer zij afhaken in school, zal dat vaker Graag onder de mensen
door psychische redenen zijn.
Humor: puns en subtle jokes, meer Graag afwisseling in werk(routine)
intellectuele vorm van humor.
Nemen minder pauze tijdens studeren. Humor: seksueel en agressieve grapjes.
Verkiezen rustige ruimtes bij studeren boven Seksueel meer actief en meer verschillende
ruimtes met meer externe prikkels. partners.
Meer voorkeur voor geluid en socializing
mogelijkheden tijdens studeren.
Psychopathologie
neurotische patiënten ^N vE
criminelen en antisocialen ^N ^E ^P slechte aanpassing en leerskills
Gedragstherapie is mogelijk om bepaalde reacties te ontleren en gedrag aan
te leren conform sociale normen.
Kritiek op Eysenck
Zijn tijdschrift zal alleen gelezen worden door zijn ‘aanhangers’, waardoor het
geisoleerd wordt van de rest van het wetenschappelijke veld.
3