College 1 Bouwkunde A
Volgens Van Dale is een gebouw een bouwwerk van duurzame materialen dat dient voor huisvesting, samenkomst, opslag of andere
maatschappelijke functies. Een gebouw schept een beschermde ruimte voor mensen, dieren of goederen.
Beschouwen we het gebouw als een ‘technisch product’, dan kunnen er vier invloedsfactoren
worden onderscheiden:
• Functie – doel en gebruik van het bouwwerk.
• Vorm – de verschijningsvorm en ruimtelijke opzet.
• Constructie – de materiële en draagtechnische opbouw.
• Economie – verhouding kosten-baten (bouwkosten én exploitatiekosten).
Randvoorwaarden: van buitenaf opgelegde beperkingen die onafwendbaar zijn:
1. Natuurlijke omstandigheden (klimaat, bodem, terrein).
2. Wettelijke eisen (BBL, bouwbesluit, bestemmingsplan, vergunningen).
3. Beschikbaarheid van materialen, technieken en arbeid.
Externe en interne invloeden op een bouwwerk:
• Externe: natuurlijke omstandigheden, wet- en regelgeving.
• Interne: gebruikseisen, constructieve belasting.
• BBL stelt eisen: veiligheid, gezondheid, duurzaamheid, bruikbaarheid, toegankelijkheid.
Vijf functies van een bouwwerk
1. Ruimtelijke functie
Deze functie draait om het vormgeven van ruimten die geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Een gebouw moet niet alleen stevig
zijn, maar ook logisch en praktisch ingedeeld voor de mensen die het gebruiken.
Wat houdt dit in?
• PvE (Programma van Eisen): dit document beschrijft precies welke ruimten nodig zijn, inclusief afmetingen, hoogte, vorm en
gebruiksdoel. Denk aan hoeveel vierkante meter een klaslokaal moet zijn, of hoe hoog een sporthal moet worden.
• Horizontale schakeling: ruimten liggen naast elkaar op dezelfde verdieping.
• Verticale schakeling: ruimten zijn gestapeld boven elkaar, zoals bij verdiepingbouw.
• Flexibiliteit: gebouwen moeten vaak kunnen worden aangepast aan veranderende functies. Bijvoorbeeld: een kantoorpand
dat wordt omgebouwd tot woningen, of een school die extra ruimtes nodig heeft. Dit vraagt om slimme indeling en
constructie.
2. Scheidende functie
Het gebouw beschermt tegen ongewenste invloeden van buiten of van andere ruimten.
• Binnen een woning
• Tussen twee woningen
• Tussen binnen en buiten
Belangrijke aspecten:
• Weer- en klimaatbescherming: regen, wind, kou, hitte, zonlicht, sneeuwbelasting.
• Isolatie:
o Geluid: luchtgeluid (stemmen, muziek) en contactgeluid (voetstappen, installaties).
o Warmte: warmte-isolatie, warmte-accumulatie (warmte binnenhouden), kierdichting.
o Vocht: waterdichtheid, dampdichtheid, luchtdichtheid, voorkomen van optrekkend vocht en schimmel. -> ventileren.
• Veiligheid: brandveiligheid (brandoverslag, branddoorslag, weerstand tegen bezwijken –aantal minuten voordat brand
doorslaat), bliksembeveiliging, indringers weren.
• Privacy en hygiëne: voorkomen van inkijk, geur en stof weren.
• Ondergrondse bouw: weerstand tegen grond- en waterdruk.
3. Verbindende functie
Gebouwen moeten niet alleen scheiden, maar ook verbinden. Dit zorgt voor toegankelijkheid en bruikbaarheid. Dit is het bieden van
de gewenste verbindingen tussen de binnenruimten onderling en met de buiten- ruimte. Ruimten moeten bereikbaar zijn:
• Horizontaal: gangen, deuren, ramen.
• Verticaal: trappen, liften.
• Installatiefuncties: leidingschachten, kanalen, kabelgoten voor water, lucht, elektra.
→ Altijd in spanning met scheidende functie, balans zoeken: toegang ↔ beveiliging, daglicht ↔ warmteverlies, ventilatie ↔
geluidsoverlast.
→ Oplossingen zijn vaak compromissen of functie-integraties (bijv. isolerende beglazing: licht + scheiding).
,4. Conditionerende functie
Een gebouw moet een gezond en comfortabel binnenklimaat bieden. Dit gaat verder dan passieve bescherming; vaak zijn actieve
installaties nodig voor temperatuur (verwarming, koeling, isolatie), luchtvochtigheid en ventilatie, licht (daglicht en kunstlicht), en
geluidsniveau/akoestiek. Het doel is altijd: gezondheid en comfort.
5. Dragende functie
Een gebouw moet alle belastingen kunnen weerstaan. Denk aan vloeren, wanden en daken die samen de constructie dragen.
Belastingen zijn onderverdeeld in:
• Permanente: eigen gewicht, constructies, vaste installaties.
• Veranderlijke: gebruiksbelasting, sneeuw, wind, verkeer, water, meubilair,
• Interne: krimp/uitzetting door temperatuur, zettingen van de ondergrond.
Daarom gelden eisen voor:
• Sterkte: voldoende weerstand tegen bezwijken, doorbuigen en scheuren.
• Stabiliteit: voorkomen van kantelen, instorten of bezwijken door wind of aardbevingen.
Typen draagstructuren zijn:
• Massief: dragende wanden (wandenskelet, vaak woningbouw).
• Schijven: vloeren en wanden die samen een stabiel geheel vormen.
• Kolommen (skeletbouw): kolommenskelet met vloeren (veel in utiliteitsbouw).
Historie van de woningbouw en regelgeving
Vroege woningen: van hout, leem en riet → vanaf de Middeleeuwen verstening en eerste regels/wetten voor gebouwen.
• Industriële revolutie (1850): massale trek naar steden, slechte arbeidershuisvesting.
• 1851: eerste woningbouwvereniging (Amsterdam) → betere, betaalbare woningen.
• 1901 Woningwet: verbod op plaggenhutten, ontstaan woningcorporaties. Begin overheidsbemoeienis met de bouw.
• 1992 herziening Woningwet:
o Bouwbesluit (2012): veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid.
o Bestemmingsplan, Bouwverordening, Welstand, Bouwvergunning.
• 2024: Omgevingswet ingevoerd → vervangt eerdere wetgeving.
Nu: omgevingswet, omgevingsplan & omgevingsvergunning, besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)
Omgevingswet: gaat over de ruimte waarin mensen wonen, werken en ontspannen. Deze wet voegt oude wetten samen en bevat
regels voor wat erbuiten te zien, horen en ruiken is.
Omgevingsplan: gemeentelijk plan waarin bouwplannen moeten passen. Vergunningscheck in loket geeft aan: vergunning nodig of
melding voldoende.
Omgevingsvergunning: de toestemming van een overheidsinstantie om activiteiten in de leefomgeving te mogen uitvoeren die
impact kunnen hebben op mens en milieu. Deze worden getoetst aan:
• Vigerende bestemmingsplan (omgevingsplan) -> Plan van de gemeente waarin staat wat je op een locatie mag bouwen en hoe
je de grond mag gebruiken
• Gemeentelijke bouwverordening -> Aanvullende gemeentelijke regels voor bouwen, sloop, bereikbaarheid, parkeren of milieu.
• Redelijke eisen van welstand (welstandsnota – beeldkwaliteitsplan) -> Toets of een gebouw past bij de uitstraling en kwaliteit
van de omgeving. Denk aan vorm, kleur en materialen.
• Besluit Bouwwerken Leefomgeving (voorheen Bouwbesluit) -> Landelijke technische regels waaraan gebouwen moeten
voldoen: veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, duurzaamheid, toegankelijkheid.
Er zijn drie manieren om een omgevingsvergunning aan te vragen:
• Één aanvraag: alle activiteiten (bouwen, slopen, kappen) worden tegelijk ingediend. Voordeel: de gemeente beoordeelt het hele
plan in samenhang.
• Gefaseerde aanvraag: de vergunning wordt in stappen aangevraagd, bijvoorbeeld eerst het bouwplan en later de technische
uitwerking. Dit is handig als nog niet alle stukken beschikbaar zijn.
• Deelvergunningen: per activiteit een aparte vergunning, zoals apart aanvragen voor slopen, bouwen en kappen. Dit geeft
flexibiliteit, maar betekent wel meerdere procedures.
Er zijn twee soorten procedures voor de omgevingsvergunning:
• Reguliere procedure: duurt 8 weken en kan één keer met 6 weken worden verlengd. De gemeente moet binnen deze termijn
beslissen, anders wordt de vergunning automatisch verleend. Dit geldt voor de meeste bouwplannen.
• Uitgebreide procedure: duurt 26 weken en kan met 6 weken worden verlengd. Er is geen fatale termijn, dus geen
automatische goedkeuring. Deze procedure geldt voor grote of complexe projecten, zoals milieubelastende activiteiten.
,Fatale termijn is een strikt afgesproken uiterste datum of tijdstip voor de nakoming van een verbintenis of een handeling.
Informeel vooroverleg: een vrijblijvend gesprek met de gemeente voordat je een omgevingsvergunning aanvraagt. Het is bedoeld
om te toetsen of een plan kans van slagen heeft en om duidelijkheid te krijgen over welke documenten en gegevens bij de aanvraag
nodig zijn.
Indieningsvereisten (documenten die je moet aanleveren)
• Situatietekening -> ligging van het bouwplan op het perceel en in de omgeving.
• Geveltekeningen, plattegronden, doorsneden -> visuele uitwerking van hoe het gebouw eruit komt te zien.
• Constructieve tekeningen en details -> o.a. fundering, vloeren, draagconstructies.
• Bodemonderzoek & sonderingsrapport -> is de bodem geschikt voor het plan? (draagkracht, vervuiling).
• Constructieve berekeningen -> sterkte en stabiliteit.
• BBL-berekeningen -> voldoen aan eisen veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid.
• BENG-berekening (Bijna EnergieNeutraal Gebouw) -> toont aan dat de nieuwbouw energiezuinig is.
• Akoestisch rapport (indien van toepassing) -> geluidbelasting en geluidsisolatie (bijv. bij woningen naast een drukke weg).
In het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) staan de algemene rijksregels over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en
bruikbaarheid van bouwwerken. Daaraan zal het bouwplan moeten voldoen.
Ieder hoofdstuk bestaat weer uit meerdere afdelingen (paragraaf) Iedere afdelingen bestaat uit een stuurartikel en meerdere
subartikelen.
Gebruiksfuncties (limitatief): per gebruiksfunctie worden andere eisen gesteld want het gebruik, de bezetting of bijvoorbeeld de
doelgroep verschilt per functie nogal eens.
Subgebruiksfuncties: deze onderverdeling wordt niet bij alle afdelingen gemaakt. In dat geval gelden de voorwaarden voor de
gebruiksfunctie
Bouwfysica is de toegepaste wetenschap die zich bezighoudt met het binnenklimaat van gebouwen met als doel goede
bouwkundige oplossingen. Veel berekeningen worden door een bouwfysicus gedaan
In het kader van het BBL wordt er niet meer naar de traditionele kamerindeling gekeken, maar naar de functie van de ruimte:
verblijven van mensen, opslag, verkeer, techniek, of sanitaire doeleinden.
-Functiegebied: een deel van een gebouw dat een bepaalde activiteit huisvest, niet bedoeld voor verblijf van personen.
Voorbeeld: een opslagruimte voor goederen.
-Functieruimte: een specifieke ruimte binnen een functiegebied.
Voorbeeld: een aparte opslagkast in een magazijn.
-Verblijfsgebied: een deel van het gebouw waar mensen kunnen verblijven.
Voorbeeld: woonkamer, slaapkamer.
-Verblijfsruimte: een specifieke ruimte binnen een verblijfsgebied.
Voorbeeld: een aparte slaapkamer binnen een woonhuis.
Andere soorten ruimtes
• Verkeersruimte: bedoeld om van de ene ruimte naar de andere te gaan. Voorbeeld: gang, hal, trappenhuis.
• Onbenoemde ruimte: bijvoorbeeld een berging op zolder of vliering, waar geen specifieke functie aan is toegewezen.
• Technische ruimte: ruimte voor installaties, zoals cv-ketel, meterkast of ventilatie.
In het BBL staan de minimale eisen vastgelegd waaraan je tijdens het maken van een gebouw moet voldoen.
Dee minimale doorgang van een deur: 85 cm.
Gebruiksgebied: een deel van een gebouw dat bedoeld is voor een specifieke functie, en het idee is dat het zo vrij mogelijk kan
worden ingedeeld.
Kenmerken:
• Alleen de voor die functie kenmerkende activiteiten mogen er plaatsvinden.
Voorbeeld: in een opslaggebied mag je goederen opslaan, maar er mag geen woonkamerfunctie plaatsvinden.
• Het gebied kan niet over meerdere verdiepingen lopen.
• Binnen dit gebied zijn geen scheidingen toegestaan die dragend of brandwerend zijn.
Dus geen muren die structureel zijn of brandwerend moeten zijn.
Uitzonderingen – wat niet in een gebruiksgebied mag liggen: toiletruimte, badruimte, technische ruimte en verkeersruimte (maar
een verkeersroute door het gebied kan wel)
Simpel gezegd: een gebruiksgebied is een “grote, open ruimte” voor de functie waarvoor het is bedoeld, zonder muren, badkamers
of installatieruimtes erin.
, Gebruiksoppervlakte (GO): de oppervlakte van het gebruiksgebied die wordt gebruikt om te voldoen aan de BBL-eisen.
Veel voorschriften in het BBL, zoals minimale grootte van verblijfsruimtes of aantal personen dat een ruimte mag bevatten, zijn
gebaseerd op de gebruiksoppervlakte.
Verblijfsgebieden (VG) en verblijfsruimten (VR)
Deze termen zijn gekoppeld aan het gebruik van een
ruimte voor verblijf van mensen. Het BBL stelt eisen
aan:
1. Minimale aanwezigheid: elke woning of
gebouw moet een bepaald aantal
verblijfsruimten hebben.
2. Minimale omvang: hoe groot een
verblijfsruimte minimaal moet zijn.
3. Minimale afmetingen: bijvoorbeeld minimale
breedte of hoogte van een verblijfsruimte.
Met andere woorden: het BBL regelt dat mensen veilig
en comfortabel kunnen verblijven in een gebouw, en
dat de ruimtes voldoende groot en geschikt zijn.
Gebruiksfuncties:
• Woonfunctie: alle ruimten met woonbestemming, zoals vrijstaande woningen, eengezinswoningen, flats, portiekwoningen en
woonwagens.
• Bijeenkomstfunctie: ruimten waar zich per definitie veel mensen bevinden, zoals zalen van congrescentra, kerken, theaterfoyers,
speelzalen van casino’s, kinderdagverblijven en tribuneruimten in sportgebouwen.
• Celfunctie: ruimten voor gedwongen verblijf, zoals gevangeniscellen, politiecellen of kamers in een instelling voor dwangmatige
verpleging.
• Gezondheidszorgfunctie: ruimten voor medische zorg en behandeling, zoals behandel- en verpleegafdelingen van ziekenhuizen,
verzorgingstehuizen, psychiatrische instellingen, en huisarts- of tandartspraktijken.
• Industriefunctie: ruimten voor productie, montage, opslag of landbouw, zoals montagehallen, werkplaatsen, magazijnen,
pakhuisruimten en boerderijstallen.
• Kantoorfunctie: ruimten voor administratieve of professionele werkzaamheden, zoals administratiekantoor, accountantskantoor,
advocatenkantoor, bankgebouw of gemeentehuis.
• Logiesfunctie: ruimten voor tijdelijk verblijf van gasten, zoals zomerhuisjes, hotelkamers, jeugdherbergen, pensions of
trekkershutten.
• Onderwijsfunctie: ruimten voor onderwijs en colleges, zoals klaslokalen en collegezalen.
• Sportfunctie: ruimten voor sport en beweging, zoals zwembaden, sporthallen, fitnesszalen of gymnastieklokalen.
• Winkelfunctie: ruimten voor verkoop van goederen of diensten, zoals winkels in winkelcentra, warenhuizen, supermarkten,
reisbureaus, stationsloketten en verkooppunten bij tankstations.
• Overige functies: alle gebruiksfuncties die niet primair voor verblijf van mensen zijn en niet in bovenstaande categorieën vallen,
zoals buitenbergingen, bushokjes of parkeergarages.
• Bouwwerken geen gebouw zijnde: bouwwerken of gedeelten daarvan die geen gebouw zijn en niet bedoeld zijn voor
permanent menselijk verblijf. (vb: windmolens of kunstwerken)
Volgens Van Dale is een gebouw een bouwwerk van duurzame materialen dat dient voor huisvesting, samenkomst, opslag of andere
maatschappelijke functies. Een gebouw schept een beschermde ruimte voor mensen, dieren of goederen.
Beschouwen we het gebouw als een ‘technisch product’, dan kunnen er vier invloedsfactoren
worden onderscheiden:
• Functie – doel en gebruik van het bouwwerk.
• Vorm – de verschijningsvorm en ruimtelijke opzet.
• Constructie – de materiële en draagtechnische opbouw.
• Economie – verhouding kosten-baten (bouwkosten én exploitatiekosten).
Randvoorwaarden: van buitenaf opgelegde beperkingen die onafwendbaar zijn:
1. Natuurlijke omstandigheden (klimaat, bodem, terrein).
2. Wettelijke eisen (BBL, bouwbesluit, bestemmingsplan, vergunningen).
3. Beschikbaarheid van materialen, technieken en arbeid.
Externe en interne invloeden op een bouwwerk:
• Externe: natuurlijke omstandigheden, wet- en regelgeving.
• Interne: gebruikseisen, constructieve belasting.
• BBL stelt eisen: veiligheid, gezondheid, duurzaamheid, bruikbaarheid, toegankelijkheid.
Vijf functies van een bouwwerk
1. Ruimtelijke functie
Deze functie draait om het vormgeven van ruimten die geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Een gebouw moet niet alleen stevig
zijn, maar ook logisch en praktisch ingedeeld voor de mensen die het gebruiken.
Wat houdt dit in?
• PvE (Programma van Eisen): dit document beschrijft precies welke ruimten nodig zijn, inclusief afmetingen, hoogte, vorm en
gebruiksdoel. Denk aan hoeveel vierkante meter een klaslokaal moet zijn, of hoe hoog een sporthal moet worden.
• Horizontale schakeling: ruimten liggen naast elkaar op dezelfde verdieping.
• Verticale schakeling: ruimten zijn gestapeld boven elkaar, zoals bij verdiepingbouw.
• Flexibiliteit: gebouwen moeten vaak kunnen worden aangepast aan veranderende functies. Bijvoorbeeld: een kantoorpand
dat wordt omgebouwd tot woningen, of een school die extra ruimtes nodig heeft. Dit vraagt om slimme indeling en
constructie.
2. Scheidende functie
Het gebouw beschermt tegen ongewenste invloeden van buiten of van andere ruimten.
• Binnen een woning
• Tussen twee woningen
• Tussen binnen en buiten
Belangrijke aspecten:
• Weer- en klimaatbescherming: regen, wind, kou, hitte, zonlicht, sneeuwbelasting.
• Isolatie:
o Geluid: luchtgeluid (stemmen, muziek) en contactgeluid (voetstappen, installaties).
o Warmte: warmte-isolatie, warmte-accumulatie (warmte binnenhouden), kierdichting.
o Vocht: waterdichtheid, dampdichtheid, luchtdichtheid, voorkomen van optrekkend vocht en schimmel. -> ventileren.
• Veiligheid: brandveiligheid (brandoverslag, branddoorslag, weerstand tegen bezwijken –aantal minuten voordat brand
doorslaat), bliksembeveiliging, indringers weren.
• Privacy en hygiëne: voorkomen van inkijk, geur en stof weren.
• Ondergrondse bouw: weerstand tegen grond- en waterdruk.
3. Verbindende functie
Gebouwen moeten niet alleen scheiden, maar ook verbinden. Dit zorgt voor toegankelijkheid en bruikbaarheid. Dit is het bieden van
de gewenste verbindingen tussen de binnenruimten onderling en met de buiten- ruimte. Ruimten moeten bereikbaar zijn:
• Horizontaal: gangen, deuren, ramen.
• Verticaal: trappen, liften.
• Installatiefuncties: leidingschachten, kanalen, kabelgoten voor water, lucht, elektra.
→ Altijd in spanning met scheidende functie, balans zoeken: toegang ↔ beveiliging, daglicht ↔ warmteverlies, ventilatie ↔
geluidsoverlast.
→ Oplossingen zijn vaak compromissen of functie-integraties (bijv. isolerende beglazing: licht + scheiding).
,4. Conditionerende functie
Een gebouw moet een gezond en comfortabel binnenklimaat bieden. Dit gaat verder dan passieve bescherming; vaak zijn actieve
installaties nodig voor temperatuur (verwarming, koeling, isolatie), luchtvochtigheid en ventilatie, licht (daglicht en kunstlicht), en
geluidsniveau/akoestiek. Het doel is altijd: gezondheid en comfort.
5. Dragende functie
Een gebouw moet alle belastingen kunnen weerstaan. Denk aan vloeren, wanden en daken die samen de constructie dragen.
Belastingen zijn onderverdeeld in:
• Permanente: eigen gewicht, constructies, vaste installaties.
• Veranderlijke: gebruiksbelasting, sneeuw, wind, verkeer, water, meubilair,
• Interne: krimp/uitzetting door temperatuur, zettingen van de ondergrond.
Daarom gelden eisen voor:
• Sterkte: voldoende weerstand tegen bezwijken, doorbuigen en scheuren.
• Stabiliteit: voorkomen van kantelen, instorten of bezwijken door wind of aardbevingen.
Typen draagstructuren zijn:
• Massief: dragende wanden (wandenskelet, vaak woningbouw).
• Schijven: vloeren en wanden die samen een stabiel geheel vormen.
• Kolommen (skeletbouw): kolommenskelet met vloeren (veel in utiliteitsbouw).
Historie van de woningbouw en regelgeving
Vroege woningen: van hout, leem en riet → vanaf de Middeleeuwen verstening en eerste regels/wetten voor gebouwen.
• Industriële revolutie (1850): massale trek naar steden, slechte arbeidershuisvesting.
• 1851: eerste woningbouwvereniging (Amsterdam) → betere, betaalbare woningen.
• 1901 Woningwet: verbod op plaggenhutten, ontstaan woningcorporaties. Begin overheidsbemoeienis met de bouw.
• 1992 herziening Woningwet:
o Bouwbesluit (2012): veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid.
o Bestemmingsplan, Bouwverordening, Welstand, Bouwvergunning.
• 2024: Omgevingswet ingevoerd → vervangt eerdere wetgeving.
Nu: omgevingswet, omgevingsplan & omgevingsvergunning, besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)
Omgevingswet: gaat over de ruimte waarin mensen wonen, werken en ontspannen. Deze wet voegt oude wetten samen en bevat
regels voor wat erbuiten te zien, horen en ruiken is.
Omgevingsplan: gemeentelijk plan waarin bouwplannen moeten passen. Vergunningscheck in loket geeft aan: vergunning nodig of
melding voldoende.
Omgevingsvergunning: de toestemming van een overheidsinstantie om activiteiten in de leefomgeving te mogen uitvoeren die
impact kunnen hebben op mens en milieu. Deze worden getoetst aan:
• Vigerende bestemmingsplan (omgevingsplan) -> Plan van de gemeente waarin staat wat je op een locatie mag bouwen en hoe
je de grond mag gebruiken
• Gemeentelijke bouwverordening -> Aanvullende gemeentelijke regels voor bouwen, sloop, bereikbaarheid, parkeren of milieu.
• Redelijke eisen van welstand (welstandsnota – beeldkwaliteitsplan) -> Toets of een gebouw past bij de uitstraling en kwaliteit
van de omgeving. Denk aan vorm, kleur en materialen.
• Besluit Bouwwerken Leefomgeving (voorheen Bouwbesluit) -> Landelijke technische regels waaraan gebouwen moeten
voldoen: veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, duurzaamheid, toegankelijkheid.
Er zijn drie manieren om een omgevingsvergunning aan te vragen:
• Één aanvraag: alle activiteiten (bouwen, slopen, kappen) worden tegelijk ingediend. Voordeel: de gemeente beoordeelt het hele
plan in samenhang.
• Gefaseerde aanvraag: de vergunning wordt in stappen aangevraagd, bijvoorbeeld eerst het bouwplan en later de technische
uitwerking. Dit is handig als nog niet alle stukken beschikbaar zijn.
• Deelvergunningen: per activiteit een aparte vergunning, zoals apart aanvragen voor slopen, bouwen en kappen. Dit geeft
flexibiliteit, maar betekent wel meerdere procedures.
Er zijn twee soorten procedures voor de omgevingsvergunning:
• Reguliere procedure: duurt 8 weken en kan één keer met 6 weken worden verlengd. De gemeente moet binnen deze termijn
beslissen, anders wordt de vergunning automatisch verleend. Dit geldt voor de meeste bouwplannen.
• Uitgebreide procedure: duurt 26 weken en kan met 6 weken worden verlengd. Er is geen fatale termijn, dus geen
automatische goedkeuring. Deze procedure geldt voor grote of complexe projecten, zoals milieubelastende activiteiten.
,Fatale termijn is een strikt afgesproken uiterste datum of tijdstip voor de nakoming van een verbintenis of een handeling.
Informeel vooroverleg: een vrijblijvend gesprek met de gemeente voordat je een omgevingsvergunning aanvraagt. Het is bedoeld
om te toetsen of een plan kans van slagen heeft en om duidelijkheid te krijgen over welke documenten en gegevens bij de aanvraag
nodig zijn.
Indieningsvereisten (documenten die je moet aanleveren)
• Situatietekening -> ligging van het bouwplan op het perceel en in de omgeving.
• Geveltekeningen, plattegronden, doorsneden -> visuele uitwerking van hoe het gebouw eruit komt te zien.
• Constructieve tekeningen en details -> o.a. fundering, vloeren, draagconstructies.
• Bodemonderzoek & sonderingsrapport -> is de bodem geschikt voor het plan? (draagkracht, vervuiling).
• Constructieve berekeningen -> sterkte en stabiliteit.
• BBL-berekeningen -> voldoen aan eisen veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid.
• BENG-berekening (Bijna EnergieNeutraal Gebouw) -> toont aan dat de nieuwbouw energiezuinig is.
• Akoestisch rapport (indien van toepassing) -> geluidbelasting en geluidsisolatie (bijv. bij woningen naast een drukke weg).
In het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) staan de algemene rijksregels over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en
bruikbaarheid van bouwwerken. Daaraan zal het bouwplan moeten voldoen.
Ieder hoofdstuk bestaat weer uit meerdere afdelingen (paragraaf) Iedere afdelingen bestaat uit een stuurartikel en meerdere
subartikelen.
Gebruiksfuncties (limitatief): per gebruiksfunctie worden andere eisen gesteld want het gebruik, de bezetting of bijvoorbeeld de
doelgroep verschilt per functie nogal eens.
Subgebruiksfuncties: deze onderverdeling wordt niet bij alle afdelingen gemaakt. In dat geval gelden de voorwaarden voor de
gebruiksfunctie
Bouwfysica is de toegepaste wetenschap die zich bezighoudt met het binnenklimaat van gebouwen met als doel goede
bouwkundige oplossingen. Veel berekeningen worden door een bouwfysicus gedaan
In het kader van het BBL wordt er niet meer naar de traditionele kamerindeling gekeken, maar naar de functie van de ruimte:
verblijven van mensen, opslag, verkeer, techniek, of sanitaire doeleinden.
-Functiegebied: een deel van een gebouw dat een bepaalde activiteit huisvest, niet bedoeld voor verblijf van personen.
Voorbeeld: een opslagruimte voor goederen.
-Functieruimte: een specifieke ruimte binnen een functiegebied.
Voorbeeld: een aparte opslagkast in een magazijn.
-Verblijfsgebied: een deel van het gebouw waar mensen kunnen verblijven.
Voorbeeld: woonkamer, slaapkamer.
-Verblijfsruimte: een specifieke ruimte binnen een verblijfsgebied.
Voorbeeld: een aparte slaapkamer binnen een woonhuis.
Andere soorten ruimtes
• Verkeersruimte: bedoeld om van de ene ruimte naar de andere te gaan. Voorbeeld: gang, hal, trappenhuis.
• Onbenoemde ruimte: bijvoorbeeld een berging op zolder of vliering, waar geen specifieke functie aan is toegewezen.
• Technische ruimte: ruimte voor installaties, zoals cv-ketel, meterkast of ventilatie.
In het BBL staan de minimale eisen vastgelegd waaraan je tijdens het maken van een gebouw moet voldoen.
Dee minimale doorgang van een deur: 85 cm.
Gebruiksgebied: een deel van een gebouw dat bedoeld is voor een specifieke functie, en het idee is dat het zo vrij mogelijk kan
worden ingedeeld.
Kenmerken:
• Alleen de voor die functie kenmerkende activiteiten mogen er plaatsvinden.
Voorbeeld: in een opslaggebied mag je goederen opslaan, maar er mag geen woonkamerfunctie plaatsvinden.
• Het gebied kan niet over meerdere verdiepingen lopen.
• Binnen dit gebied zijn geen scheidingen toegestaan die dragend of brandwerend zijn.
Dus geen muren die structureel zijn of brandwerend moeten zijn.
Uitzonderingen – wat niet in een gebruiksgebied mag liggen: toiletruimte, badruimte, technische ruimte en verkeersruimte (maar
een verkeersroute door het gebied kan wel)
Simpel gezegd: een gebruiksgebied is een “grote, open ruimte” voor de functie waarvoor het is bedoeld, zonder muren, badkamers
of installatieruimtes erin.
, Gebruiksoppervlakte (GO): de oppervlakte van het gebruiksgebied die wordt gebruikt om te voldoen aan de BBL-eisen.
Veel voorschriften in het BBL, zoals minimale grootte van verblijfsruimtes of aantal personen dat een ruimte mag bevatten, zijn
gebaseerd op de gebruiksoppervlakte.
Verblijfsgebieden (VG) en verblijfsruimten (VR)
Deze termen zijn gekoppeld aan het gebruik van een
ruimte voor verblijf van mensen. Het BBL stelt eisen
aan:
1. Minimale aanwezigheid: elke woning of
gebouw moet een bepaald aantal
verblijfsruimten hebben.
2. Minimale omvang: hoe groot een
verblijfsruimte minimaal moet zijn.
3. Minimale afmetingen: bijvoorbeeld minimale
breedte of hoogte van een verblijfsruimte.
Met andere woorden: het BBL regelt dat mensen veilig
en comfortabel kunnen verblijven in een gebouw, en
dat de ruimtes voldoende groot en geschikt zijn.
Gebruiksfuncties:
• Woonfunctie: alle ruimten met woonbestemming, zoals vrijstaande woningen, eengezinswoningen, flats, portiekwoningen en
woonwagens.
• Bijeenkomstfunctie: ruimten waar zich per definitie veel mensen bevinden, zoals zalen van congrescentra, kerken, theaterfoyers,
speelzalen van casino’s, kinderdagverblijven en tribuneruimten in sportgebouwen.
• Celfunctie: ruimten voor gedwongen verblijf, zoals gevangeniscellen, politiecellen of kamers in een instelling voor dwangmatige
verpleging.
• Gezondheidszorgfunctie: ruimten voor medische zorg en behandeling, zoals behandel- en verpleegafdelingen van ziekenhuizen,
verzorgingstehuizen, psychiatrische instellingen, en huisarts- of tandartspraktijken.
• Industriefunctie: ruimten voor productie, montage, opslag of landbouw, zoals montagehallen, werkplaatsen, magazijnen,
pakhuisruimten en boerderijstallen.
• Kantoorfunctie: ruimten voor administratieve of professionele werkzaamheden, zoals administratiekantoor, accountantskantoor,
advocatenkantoor, bankgebouw of gemeentehuis.
• Logiesfunctie: ruimten voor tijdelijk verblijf van gasten, zoals zomerhuisjes, hotelkamers, jeugdherbergen, pensions of
trekkershutten.
• Onderwijsfunctie: ruimten voor onderwijs en colleges, zoals klaslokalen en collegezalen.
• Sportfunctie: ruimten voor sport en beweging, zoals zwembaden, sporthallen, fitnesszalen of gymnastieklokalen.
• Winkelfunctie: ruimten voor verkoop van goederen of diensten, zoals winkels in winkelcentra, warenhuizen, supermarkten,
reisbureaus, stationsloketten en verkooppunten bij tankstations.
• Overige functies: alle gebruiksfuncties die niet primair voor verblijf van mensen zijn en niet in bovenstaande categorieën vallen,
zoals buitenbergingen, bushokjes of parkeergarages.
• Bouwwerken geen gebouw zijnde: bouwwerken of gedeelten daarvan die geen gebouw zijn en niet bedoeld zijn voor
permanent menselijk verblijf. (vb: windmolens of kunstwerken)