HOORCOLLEGE 1 – Klassieke & Moderne theorieën
Leerdoelen college 1:
Overzicht vergaren van de diverse (klassieke en recente) theoretische stromingen
en begrippen.
Begrip van (1) inhoud/invloed/kritiekpunten per stroming en (2)
overlap/overeenkomst tussen stromingen.
Wat is een goede en wetenschappelijke theorie?
- Biedt raamwerk waarbinnen feiten en informatie geïnterpreteerd kunnen
worden en geïntegreerd met bestaande kennis
- Heeft assumpties die duidelijk zijn geformuleerd en empirisch getoetst
kunnen worden
- Stimuleert nieuw onderzoek
- Leidt tot nieuwe kennis in een bepaald domein
Psychoanalytische visie
Tabel 2.1 hoef je niet te leren, wel globaal theorie en instinct, id (aangeboren,
alles is fijn, ik ik ik) ego (rationele, proberen een balans te krijgen tussen de 2
uitersten),
superego (engel boven je hoofd, alleen maar wat hoort) morele) constructen die
persoonlijkheid vormen.
H2 Psychoseksuele theorie
Freud’s theorie dat groei van de seks instincten onderliggend zijn aan de stadia
van persoonlijkheidsontwikkeling en dat hoe ouders omgaan met deze seksuele
impulsen de trekken die kinderen vertonen bepalen.
H2 Onbewuste motieven
Volgens Freud term voor gevoelens, ervaringen en conflicten die het denken en
gedrag van een persoon beïnvloeden, maar die buiten het bewustzijn van een
persoon blijven.
Kritiek theorie: Theorie is te vaag; niet falsifieerbaar (en de seksuele stadia ook)
Belang theorie:
- Onbewuste motieven en conflicten
- Vroege ervaringen en emoties
Erikson meer een continuüm
Ego Pschologen (ook Anna Freud): omgaan met sociale realiteit
Verschil met Freud: actiever (freud ziet het als een passief iets die alleen maar
wordt beïnvloedt), focus socioculturele i.p.v. seksuele invloeden, theorie loopt
door in volwassenheid
Psychosociale theorie
Erikson’s revisie van Freud’s theorie welke de socioculturele (i.p.v. seksuele)
determinanten van ontwikkeling benadrukt en welke veronderstelt dat er acht
conflicten zijn die mensen moeten oplossen om te komen tot een gezonde
psychische aanpassing
,Kritiek: descriptief; lastig falsifieerbaar; stadia = te beperkt
Autonomie versus schaamte/twijfel (2-3 jarigen)
Behavioristische visie (anti-reactie)
Watson Behaviorisme
Een school van denken binnen de psychologie die ervan uitgaat dat conclusies
over de menselijke ontwikkeling gebaseerd zouden moeten zijn op
gecontroleerde observaties van openlijk gedrag in plaats van speculatie over
onbewuste motieven of andere fenomenen; het filosofische fundament voor
sociaal-leer theorieën.
Tabula rasa = een onbeschreven blad, je kan elk kind vormen zoals je wilt
Ontwikkeling = continu proces van gedragsmatige verandering
Verbindingen externe stimuli en observeerbare reacties (‘habits’)
Klassieke conditionering
Gewoonten (habits)
Volgens behavioristisch standpunt zijn dit aangeleerde associaties tussen
stimuli en reacties (responses) die de stabiele aspecten van persoonlijkheid
representeren.
Pavlov
Klassieke conditionering = Een methode van leren
die als eerste onderzocht werd door de Russische
fysioloog Ivan Pavlov begin 20e eeuw. In deze
passieve vorm van conditionering
kunnen bepaalde gedragingen worden ontlokt door
middel van een neutrale stimulus (normaal niet-
stimulerend) omdat deze stimulus een aangeleerde
associatie heeft met een meer krachtige stimulus.
Skinner – actief proces; vorming nieuwe
gedragingen door consequenties
Operante conditionering
Een vorm van leren waarbij vrijwillige
handelingen (‘operants’) meer of
minder vaak gaan optreden afhankelijk
van de consequentie (straf versus
beloning) die ze teweeg brengen.
Bekrachtiger
(reinforcer)
Elk gevolg van een
handeling die ervoor zorgt
dat de handeling opnieuw
,zal optreden.
Positieve bekrachtigers, negatieve bekrachtigers, positieve straf, negatieve straf
Cognitieve Sociaal-leren theorie
Bandura:
Leren is meer dan operationele conditionering
Mensen zijn cognitieve wezens (denken over gedrag en consequenties)
Observationeel leren (‘no-trial’) = centraal ontwikkelingsproces
Observationeel leren = Leren dat het gevolg is van de observatie van het gedrag
van anderen.
Imitatie:
• Beschikbaarheid
• Aandacht
• Onthouden
• Motorische reproductie
• Motivatie
Deferred imitatie = Reproductie van
een activiteit van een model dat
eerder (in het verleden) is
geobserveerd.
Emulatie (groene balken): Reproductie van de uitkomst van een model op een
andere manier dan zoals door het model tentoongespreid werd.
Conditie 1: handen gebonden, de kinderen deden aan emulatie deden (andere
manier, met de handen) waarschijnlijk omdat ze dachten dat de cognitie al
ontwikkeld was, ik heb wel handen dus ik doe het met mijn handen.
Conditie 2: handen op tafel, veel meer kinderen deden het ook met hun hoofd
Waarschijnlijk het gevolg van letterlijke imitatie bedenken wat het gedrag
betekend (het gebruiken van het hoofd om de knop in te drukken, daarom hun
imiteren)
(Moderne) evolutionaire perspectieven
Imprinting
Natuurlijke selectie
Een evolutionair proces verondersteld door Darwin dat ervan uitgaat dat
individuen die aan de omgeving aangepaste eigenschappen bezitten overleven,
terwijl individuen die deze adaptieve eigenschappen niet hebben uitsterven.
Ethologie
Het onderzoek naar de bio-evolutionaire basis van gedrag en ontwikkeling.
Zie ook verschil met moderne evolutie theorie! staat in shaffer, wordt niet
verteld
, Sensitieve periode
Bepaalde periode die optimaal is voor de ontwikkeling van bepaalde
capaciteiten of gedragingen en tijdens welke het individu specifiek sensitief is
voor omgevingsinvloeden die deze capaciteiten of gedragingen stimuleren.
(kunnen iets beter/sneller aanleren)
Verschil met kritieke periode op een kritieke periode kun je het alleen dan
leren en anders niet meer, geldt wel alleen specifiek (wolfskinderen)
Prosociaal gedrag = gedragingen of acties met als oogmerk het welzijn van
anderen, dit kun je wel meten
Empathie = Het vermogen om dezelfde emoties te ervaren die iemand anders
ervaart (meevoelen)
Altruïsme (misschien ook adaptief?)= Onzelfzuchtig rekening houden met het
welzijn van anderen (=intentie; weten we nooit zeker, dus ook onbewuste acties)
dat geuit wordt via prosociale gedragingen zoals delen, samenwerken, helpen en
anderen troosten (‘survival of the fittest’ – predispositie altruïsme)
Empathische bezorgdheid = De mate waarin iemand de behoeften van een ander
herkent en bezorgd is over welbevinden van de ander (emotie ‘sympathie’ of
‘cognitieve empathie’).
‘social baseline theory’ we hebben mensen nodig en ons brein verwacht
sociale bronnen en steun, dit is de default – schending hiervan (steun krijgen we
niet, dan ontstaat er stress)
Intimate touch deprivatie eenzaamheid, angst
Kritiekpunten: Voor jullie samengevat uit reader (zie p. 72-73). Denk zelf ook
goed
na over kritiekpunten die bijvoorbeeld overlappen tussen diverse theorieën.
Lastig falsifieerbaar (verwerpen, bijv. ‘social baseline is default’ of ‘empathie is
aanwezig bij geboorte’)
Retrospectief (post-hoc verklaringen)
Genetica ‘overruled’ door leerervaringen (zelfs prenataal: eend embryo – kip
geluid voorkeur als daaraan blootgesteld)
Gedragsgenetica:
Tweelingonderzoek = Onderzoek waarin paren van monozygote en dizygote
tweelingen worden vergeleken om de erfelijkheid van een bepaalde eigenschap
te meten
Verwantschap = De mate waarin twee individuen dezelfde genen vertonen.
Erfelijkheid (van trek) = De hoeveelheid variatie in een trek die toe te kennen valt
aan erfelijke factoren
Adoptieonderzoek = Type onderzoek waarin geadopteerde mensen worden
vergeleken met biologische en niet biologische familieleden om de erfelijkheid
van een bepaalde eigenschap te meten.
Leerdoelen college 1:
Overzicht vergaren van de diverse (klassieke en recente) theoretische stromingen
en begrippen.
Begrip van (1) inhoud/invloed/kritiekpunten per stroming en (2)
overlap/overeenkomst tussen stromingen.
Wat is een goede en wetenschappelijke theorie?
- Biedt raamwerk waarbinnen feiten en informatie geïnterpreteerd kunnen
worden en geïntegreerd met bestaande kennis
- Heeft assumpties die duidelijk zijn geformuleerd en empirisch getoetst
kunnen worden
- Stimuleert nieuw onderzoek
- Leidt tot nieuwe kennis in een bepaald domein
Psychoanalytische visie
Tabel 2.1 hoef je niet te leren, wel globaal theorie en instinct, id (aangeboren,
alles is fijn, ik ik ik) ego (rationele, proberen een balans te krijgen tussen de 2
uitersten),
superego (engel boven je hoofd, alleen maar wat hoort) morele) constructen die
persoonlijkheid vormen.
H2 Psychoseksuele theorie
Freud’s theorie dat groei van de seks instincten onderliggend zijn aan de stadia
van persoonlijkheidsontwikkeling en dat hoe ouders omgaan met deze seksuele
impulsen de trekken die kinderen vertonen bepalen.
H2 Onbewuste motieven
Volgens Freud term voor gevoelens, ervaringen en conflicten die het denken en
gedrag van een persoon beïnvloeden, maar die buiten het bewustzijn van een
persoon blijven.
Kritiek theorie: Theorie is te vaag; niet falsifieerbaar (en de seksuele stadia ook)
Belang theorie:
- Onbewuste motieven en conflicten
- Vroege ervaringen en emoties
Erikson meer een continuüm
Ego Pschologen (ook Anna Freud): omgaan met sociale realiteit
Verschil met Freud: actiever (freud ziet het als een passief iets die alleen maar
wordt beïnvloedt), focus socioculturele i.p.v. seksuele invloeden, theorie loopt
door in volwassenheid
Psychosociale theorie
Erikson’s revisie van Freud’s theorie welke de socioculturele (i.p.v. seksuele)
determinanten van ontwikkeling benadrukt en welke veronderstelt dat er acht
conflicten zijn die mensen moeten oplossen om te komen tot een gezonde
psychische aanpassing
,Kritiek: descriptief; lastig falsifieerbaar; stadia = te beperkt
Autonomie versus schaamte/twijfel (2-3 jarigen)
Behavioristische visie (anti-reactie)
Watson Behaviorisme
Een school van denken binnen de psychologie die ervan uitgaat dat conclusies
over de menselijke ontwikkeling gebaseerd zouden moeten zijn op
gecontroleerde observaties van openlijk gedrag in plaats van speculatie over
onbewuste motieven of andere fenomenen; het filosofische fundament voor
sociaal-leer theorieën.
Tabula rasa = een onbeschreven blad, je kan elk kind vormen zoals je wilt
Ontwikkeling = continu proces van gedragsmatige verandering
Verbindingen externe stimuli en observeerbare reacties (‘habits’)
Klassieke conditionering
Gewoonten (habits)
Volgens behavioristisch standpunt zijn dit aangeleerde associaties tussen
stimuli en reacties (responses) die de stabiele aspecten van persoonlijkheid
representeren.
Pavlov
Klassieke conditionering = Een methode van leren
die als eerste onderzocht werd door de Russische
fysioloog Ivan Pavlov begin 20e eeuw. In deze
passieve vorm van conditionering
kunnen bepaalde gedragingen worden ontlokt door
middel van een neutrale stimulus (normaal niet-
stimulerend) omdat deze stimulus een aangeleerde
associatie heeft met een meer krachtige stimulus.
Skinner – actief proces; vorming nieuwe
gedragingen door consequenties
Operante conditionering
Een vorm van leren waarbij vrijwillige
handelingen (‘operants’) meer of
minder vaak gaan optreden afhankelijk
van de consequentie (straf versus
beloning) die ze teweeg brengen.
Bekrachtiger
(reinforcer)
Elk gevolg van een
handeling die ervoor zorgt
dat de handeling opnieuw
,zal optreden.
Positieve bekrachtigers, negatieve bekrachtigers, positieve straf, negatieve straf
Cognitieve Sociaal-leren theorie
Bandura:
Leren is meer dan operationele conditionering
Mensen zijn cognitieve wezens (denken over gedrag en consequenties)
Observationeel leren (‘no-trial’) = centraal ontwikkelingsproces
Observationeel leren = Leren dat het gevolg is van de observatie van het gedrag
van anderen.
Imitatie:
• Beschikbaarheid
• Aandacht
• Onthouden
• Motorische reproductie
• Motivatie
Deferred imitatie = Reproductie van
een activiteit van een model dat
eerder (in het verleden) is
geobserveerd.
Emulatie (groene balken): Reproductie van de uitkomst van een model op een
andere manier dan zoals door het model tentoongespreid werd.
Conditie 1: handen gebonden, de kinderen deden aan emulatie deden (andere
manier, met de handen) waarschijnlijk omdat ze dachten dat de cognitie al
ontwikkeld was, ik heb wel handen dus ik doe het met mijn handen.
Conditie 2: handen op tafel, veel meer kinderen deden het ook met hun hoofd
Waarschijnlijk het gevolg van letterlijke imitatie bedenken wat het gedrag
betekend (het gebruiken van het hoofd om de knop in te drukken, daarom hun
imiteren)
(Moderne) evolutionaire perspectieven
Imprinting
Natuurlijke selectie
Een evolutionair proces verondersteld door Darwin dat ervan uitgaat dat
individuen die aan de omgeving aangepaste eigenschappen bezitten overleven,
terwijl individuen die deze adaptieve eigenschappen niet hebben uitsterven.
Ethologie
Het onderzoek naar de bio-evolutionaire basis van gedrag en ontwikkeling.
Zie ook verschil met moderne evolutie theorie! staat in shaffer, wordt niet
verteld
, Sensitieve periode
Bepaalde periode die optimaal is voor de ontwikkeling van bepaalde
capaciteiten of gedragingen en tijdens welke het individu specifiek sensitief is
voor omgevingsinvloeden die deze capaciteiten of gedragingen stimuleren.
(kunnen iets beter/sneller aanleren)
Verschil met kritieke periode op een kritieke periode kun je het alleen dan
leren en anders niet meer, geldt wel alleen specifiek (wolfskinderen)
Prosociaal gedrag = gedragingen of acties met als oogmerk het welzijn van
anderen, dit kun je wel meten
Empathie = Het vermogen om dezelfde emoties te ervaren die iemand anders
ervaart (meevoelen)
Altruïsme (misschien ook adaptief?)= Onzelfzuchtig rekening houden met het
welzijn van anderen (=intentie; weten we nooit zeker, dus ook onbewuste acties)
dat geuit wordt via prosociale gedragingen zoals delen, samenwerken, helpen en
anderen troosten (‘survival of the fittest’ – predispositie altruïsme)
Empathische bezorgdheid = De mate waarin iemand de behoeften van een ander
herkent en bezorgd is over welbevinden van de ander (emotie ‘sympathie’ of
‘cognitieve empathie’).
‘social baseline theory’ we hebben mensen nodig en ons brein verwacht
sociale bronnen en steun, dit is de default – schending hiervan (steun krijgen we
niet, dan ontstaat er stress)
Intimate touch deprivatie eenzaamheid, angst
Kritiekpunten: Voor jullie samengevat uit reader (zie p. 72-73). Denk zelf ook
goed
na over kritiekpunten die bijvoorbeeld overlappen tussen diverse theorieën.
Lastig falsifieerbaar (verwerpen, bijv. ‘social baseline is default’ of ‘empathie is
aanwezig bij geboorte’)
Retrospectief (post-hoc verklaringen)
Genetica ‘overruled’ door leerervaringen (zelfs prenataal: eend embryo – kip
geluid voorkeur als daaraan blootgesteld)
Gedragsgenetica:
Tweelingonderzoek = Onderzoek waarin paren van monozygote en dizygote
tweelingen worden vergeleken om de erfelijkheid van een bepaalde eigenschap
te meten
Verwantschap = De mate waarin twee individuen dezelfde genen vertonen.
Erfelijkheid (van trek) = De hoeveelheid variatie in een trek die toe te kennen valt
aan erfelijke factoren
Adoptieonderzoek = Type onderzoek waarin geadopteerde mensen worden
vergeleken met biologische en niet biologische familieleden om de erfelijkheid
van een bepaalde eigenschap te meten.