Thema 1 - Basisconcepten
1.1 Wetenschappelijk onderzoek
Na het bestuderen van deze studietaak kun je
beschrijven waarom wetenschap wordt beoefend
Wetenschap wordt beoefend om op een betrouwbare, systematische manier kennis te
vergaren over de werkelijkheid en om subjectieve indrukken en vooroordelen te overstijgen.
De wetenschappelijke methode gebruikt gestandaardiseerde stappen om onderzoeksvragen
te formuleren, studies te ontwerpen, data te verzamelen en analyseren, en de resultaten te
rapporteren. Door dit proces wordt kennis objectiever en kunnen uitspraken gedaan worden
die verder gaan dan persoonlijke waarnemingen. Dit leidt tot adviezen en inzichten die in
allerlei domeinen, zoals gezondheid en onderwijs, bruikbaar zijn. Een belangrijk doel van
wetenschap is waarheidsvinding, waarbij onderzoek niet gestuurd mag worden door
gewenste uitkomsten, zoals vaak voorkomt bij dubieuze onderzoekspraktijken.
Wetenschappelijk onderzoek vergt daarom transparantie en zorgvuldige methoden, zoals
preregistratie en replicatiestudies, om valide, betrouwbare kennis te waarborgen.
beschrijven wat de empirische onderzoekscyclus is en uit welke fasen deze bestaat
In het systematische proces van wetenschappelijk onderzoek zijn vijf fasen te
onderscheiden, die samen de empirische onderzoekscyclus vormen. Empirisch onderzoek
is onderzoek waarbij data worden verzameld. In de praktijk is bijna al het onderzoek te
beschouwen als empirisch onderzoek.
De empirische onderzoekscyclus omvat vijf fasen.
onderzoeksvraag formuleren
studie ontwerpen
data verzamelen
data analyseren
rapporteren
beschrijven wat dubieuze onderzoekspraktijken zijn.
Dubieuze onderzoekspraktijken zijn handelingen in wetenschappelijk onderzoek die het doel van
objectieve waarheidsvinding ondermijnen door te sturen op gewenste resultaten. Voorbeelden zijn:
Selectief rapporteren van variabelen: Alleen die resultaten rapporteren die een gewenst
effect laten zien.
Flexibele data-analyse: Achteraf aanpassen van analysemethoden, zoals het toevoegen of
uitsluiten van variabelen op basis van de analyse-uitkomsten.
Hypothese achteraf aanpassen: Hypotheses veranderen om beter aan te sluiten bij de
gevonden resultaten.
Flexibiliteit bij dataverzameling: Extra data verzamelen als voorlopige resultaten geen
gewenst effect tonen of juist vroegtijdig stoppen als er wel een gewenst effect is.
Om de betrouwbaarheid van onderzoek te verhogen, wordt steeds meer nadruk gelegd op
preregistratie (het vooraf vastleggen van onderzoeksopzet en analysemethoden) en full disclosure
(volledige transparantie over het onderzoeksproces). Deze maatregelen helpen om publication bias
en de impact van dubieuze praktijken te verminderen, waardoor de wetenschappelijke kennis
zuiverder en betrouwbaarder wordt.
Publication bias verwijst naar het fenomeen dat het gemakkelijker is om onderzoek te publiceren
dat wel een effect laat zien dan onderzoek dat geen effect laat zien. Dit komt
omdat journals onderzoek dat effecten aantoont interessanter vinden om te publiceren dan
onderzoek dat geen effecten laat zien. Onderzoekers zijn zich hiervan bewust en zijn vervolgens
geneigd om artikelen die geen effecten laten zien niet eens op te sturen naar een tijdschrift ter
1
,publicatie. Publication bias wordt ook wel het file-drawer-probleem genoemd omdat onderzoek
dat geen effecten laat zien in de kast blijft liggen.
Een voorbeeld kan verduidelijken hoe dit ertoe kan leiden dat onderzoek niet goed repliceerbaar
is. Stel: een onderzoek laat zien dat het eten van cacaobonen op dagelijkse basis ervoor zorgt dat
je je beter voelt. Dit is een aansprekend onderzoek wat aantrekkelijk is om te publiceren. Stel dat
daarna een replicatieonderzoek wordt uitgevoerd dat geen effecten van het eten van cacaobonen
laat zien. Als er sprake is van publication bias, dan is het veel lastiger om dit replicatieonderzoek,
dat geen effecten laat zien, te publiceren dan het oorspronkelijke onderzoek, dat wel effecten laat
zien. Het gevolg hiervan is dat het effect van het eten van cacaobonen robuuster lijkt dan het in
werkelijkheid is. Dit heeft de replicatiecrisis in de hand gewerkt omdat – toen er meer aandacht
kwam voor replicatieonderzoek – bleek dat effecten in de psychologische wetenschap toch niet zo
robuust waren als aanvankelijk gedacht.
Bij dubieuze onderzoekspraktijken beïnvloeden de gewenste uitkomsten van het onderzoek, al dan
niet bewust, de methode, analyse en rapportage van het onderzoek. Door deze flexibiliteit en/of
selectiviteit zal het onderzoek vaker in een effect (van het een of ander) resulteren. Bij
replicatieonderzoek, waarbij voorafgaand aan de replicatiepoging duidelijk wordt vastgelegd hoe
het onderzoek zal worden opgezet en hoe dit zal worden geanalyseerd, wordt deze flexibiliteit en
selectiviteit in methode, analyse en rapportage van het onderzoek tegengegaan. Regelmatig zal
dan blijken dat het originele onderzoek niet gerepliceerd kan worden.
1.2 Operationalisaties
Na het bestuderen van deze studietaak kun je
beschrijven wat variabelen zijn en welke functies ze kunnen hebben
Variabelen in onderzoek vertegenwoordigen meetbare aspecten die kunnen variëren en zijn
fundamenteel voor het begrijpen en voorspellen van gedrag. Ze kunnen direct
waarneembaar zijn, zoals het aantal cacaobonen dat iemand eet, of complexer, zoals
psychologische constructen (bijv. extraversie of intelligentie) die indirect worden gemeten
omdat ze niet direct observeerbaar zijn. Variabelen in de psychologie hebben vaak geen
harde, eenduidige definitie of vaste eenheid. Dit maakt het meten van deze constructen
complex.
Psychologische constructen, zoals extraversie, worden gedefinieerd op basis van theorie en
zijn belangrijk omdat ze voorspellend kunnen zijn voor ander observeerbaar gedrag of
prestaties.
Operationalisaties vertalen deze constructen naar meetbare gegevens door middel van
meetinstrumenten (bijv. vragenlijsten zoals de Need for Cognition Scale) of manipulaties
(stimuli om een verandering teweeg te brengen).
Meetinstrumenten zijn ontworpen om variabelen te kwantificeren zonder deze te
beïnvloeden, terwijl manipulaties juist een construct willen beïnvloeden, zoals het
veranderen van stemming door een verdrietig filmpje. Beide vormen van operationalisatie
resulteren uiteindelijk in datapunten die per variabele geanalyseerd kunnen worden, zolang
de meetmodellen goed zijn afgestemd en consistent zijn.
beschrijven wat constructen zijn
Een construct in de psychologie is een theoretische variabele die gedrag of eigenschappen
beschrijft die niet direct observeerbaar zijn, zoals extraversie, intelligentie of depressie. Deze
constructen zijn afgeleid uit theorieën en hebben vaak geen objectieve meeteenheid. In
tegenstelling tot fysieke variabelen, zoals lengte of leeftijd, hebben psychologische
constructen geen eenduidige, concrete definitie. Ze worden gemeten door middel van
operationalisaties, die theoretische beschrijvingen van een construct vertalen naar
meetinstrumenten (zoals vragenlijsten) of manipulaties (bijvoorbeeld visuele of auditieve
stimuli om een bepaalde gemoedstoestand op te roepen). Een construct is waardevol in
onderzoek omdat het kan helpen andere variabelen te voorspellen of te beïnvloeden,
ondanks dat het zelf niet tastbaar of direct zichtbaar is.
2
, beschrijven wat het verschil is tussen variabelen en constructen
Variabelen zijn elementen in een onderzoek die meetbaar en veranderlijk zijn, zoals de hoeveelheid
cacaobonen die iemand dagelijks eet. Constructen, daarentegen, zijn theoretische begrippen die vaak
abstract en niet direct observeerbaar zijn, zoals extraversie of leervaardigheid. Constructen worden
gedefinieerd vanuit een theorie en zijn complexer te meten, aangezien ze geen vaste eenheden of
objectieve waarden hebben. Om constructen meetbaar te maken, worden operationalisaties
gebruikt, zoals vragenlijsten, die het theoretische begrip omzetten in specifieke meetinstrumenten.
Hiermee kan een construct, zoals ‘extraversie’, kwantitatief in een onderzoek worden vastgelegd.
beschrijven wat operationalisaties zijn
Operationalisaties zijn manieren om abstracte psychologische constructen, zoals extraversie of
leervaardigheid, meetbaar en observeerbaar te maken. Dit gebeurt door theoretische definities van
constructen om te zetten naar meetinstrumenten (bijvoorbeeld vragenlijsten) of manipulaties. Een
meetinstrument zoals een vragenlijst kwantificeert het construct door reacties van deelnemers op
vragen of taken te registreren, zonder het construct zelf te beïnvloeden. Manipulaties hebben echter
als doel om een variabele actief te beïnvloeden, zodat onderzoek kan toetsen of er een causaal
verband bestaat. Operationalisaties vertalen dus theoretische variabelen naar concrete meetbare
eenheden. Er zijn twee soorten operationalisaties: meetinstrumenten en manipulaties.
- beschrijven wat meetinstrumenten zijn
Meetinstrumenten zijn tools die worden gebruikt om variabelen in onderzoek op een consistente en
objectieve manier vast te leggen. Variabelen zijn kenmerken die kunnen variëren, zoals extraversie of
intelligentie, en kunnen bestaan uit concrete (zoals leeftijd) of abstracte, niet-direct observeerbare
psychologische constructen.
Psychologische constructen, zoals extraversie of leervaardigheid, hebben geen vaste, concrete
eenheid en worden vaak geoperationaliseerd door meetinstrumenten zoals vragenlijsten of
observatietaken. Deze operationalisaties maken een abstract concept meetbaar door het om te
zetten in specifieke items of taken, die vervolgens getalsmatig worden vastgelegd.
Meetinstrumenten hebben hierbij als doel om objectieve datapunten te verzamelen zonder invloed
op het gemeten construct. Manipulaties daarentegen zijn bedoeld om een variabele te beïnvloeden
en worden vaak gebruikt in experimenteel onderzoek om causale verbanden te onderzoeken.
Daarnaast is het belangrijk om een goed ontworpen meetmodel te gebruiken, dat laat zien hoe
variabelen via items worden gemeten. Dit kan helpen bij het begrijpen van de resultaten en bij de
betrouwbaarheid en validiteit van de metingen.
beschrijven wat manipulaties zijn
Manipulaties zijn een type operationalisatie dat bedoeld is om een construct daadwerkelijk te
beïnvloeden, in tegenstelling tot meetinstrumenten, die variabelen alleen kwantificeren zonder ze te
verstoren. In experimenteel onderzoek worden manipulaties gebruikt om te onderzoeken of er een
causaal verband bestaat tussen twee variabelen. Dit betekent dat door het manipuleren van een
variabele, de onderzoeker probeert te ontdekken of een verandering in deze variabele een
verandering in een andere variabele veroorzaakt.
Manipulaties worden vaak uitgevoerd door stimuli aan deelnemers te presenteren, zoals beelden,
geluiden, of instructies, die een bepaalde emotie of gedrag uitlokken. Voorbeelden van manipulaties
zijn deelnemers een beloning aanbieden voor goede prestaties of hen een verdrietig filmpje laten
zien. Hierbij wordt voor elke conditie consistent een getal toegekend (bijvoorbeeld 0 of 1), zodat
variabelen nauwkeurig worden geregistreerd. Manipulaties worden vaak met één stimulus
uitgevoerd, waardoor het meetmodel eenvoudig is en de pijl van de stimulus naar het construct
loopt om de beïnvloeding aan te geven.
beschrijven wat datapunten en -reeksen zijn
3
, Een variabele is een kenmerk dat kan variëren en meetbaar is, zoals het aantal gegeten cacaobonen.
Datapunten zijn individuele meetwaarden van een variabele, en een reeks van deze datapunten
vormt een datareeks, die de waarde van de variabele weergeeft. In onderzoek worden variabelen
vaak vertaald naar meetbare constructen, zoals extraversie. Omdat psychologische variabelen niet
direct meetbaar zijn, worden ze geoperationaliseerd met meetinstrumenten (zoals vragenlijsten) of
manipulaties (stimuli om het construct te beïnvloeden). Elk meetinstrument levert per variabele een
datareeks die het construct weerspiegelt, onder voorwaarde dat het meetinstrument valide en
betrouwbaar is.
uitleggen hoe variabelen, operationalisaties, meetinstrumenten en manipulaties zich tot
elkaar verhouden
Variabelen zijn kenmerken die kunnen variëren en die we willen onderzoeken. Psychologische
variabelen, zoals extraversie of intelligentie, zijn echter niet direct meetbaar. Dit vereist een
nauwkeurige definitie en vaak de inzet van theoretische concepten, ook wel constructen genoemd.
Een construct wordt niet zoals een fysieke eigenschap waargenomen, maar heeft waarde doordat
het gedrag of uitkomsten kan voorspellen, zoals prestaties of welzijn.
Om een variabele of construct meetbaar te maken, gebruiken onderzoekers operationalisaties. Dit is
de vertaling van het abstracte construct naar iets dat concreet gemeten kan worden. Er zijn twee
soorten operationalisaties:
1. Meetinstrumenten, die de bedoeling hebben om de variabele te kwantificeren zonder deze
te beïnvloeden. Voorbeelden zijn vragenlijsten (zoals de Need for Cognition Scale) en taken
waarbij reacties worden geregistreerd. Meetwaarden die hieruit voortkomen, vormen een
datareeks voor die variabele.
2. Manipulaties beïnvloeden juist het construct. In experimenteel onderzoek manipuleren
onderzoekers bijvoorbeeld stemming door deelnemers een vrolijk of verdrietig filmpje te
laten zien. Het doel is om het effect van deze manipulatie op andere variabelen vast te
stellen.
Om operationalisaties goed te gebruiken, ontwikkelen onderzoekers meetmodellen. Deze modellen
geven weer hoe stimuli of vragen de latente variabele vertegenwoordigen. In een meetmodel voor
meetinstrumenten lopen pijlen van het construct naar de indicatoren (vragen of taken). Voor
manipulaties is het juist omgekeerd: de pijl gaat van de indicator (stimulus) naar het construct,
omdat de stimulus bedoeld is om het construct te beïnvloeden.
Psychologische variabelen worden als zinvol gezien, ondanks dat ze misschien niet direct in de
hersenen ‘bestaan’. De manier waarop een variabele wordt geoperationaliseerd, bepaalt wat
gemeten of beïnvloed wordt en daarmee ook hoe het construct zich in data weerspiegelt.
uitleggen wat een meetmodel is en hoe deze eruit ziet.
meetmodellen. Deze modellen geven weer hoe stimuli of vragen de latente variabele
vertegenwoordigen. In een meetmodel voor meetinstrumenten lopen pijlen van het construct naar
de indicatoren (vragen of taken). Voor manipulaties is het juist omgekeerd: de pijl gaat van de
indicator (stimulus) naar het construct, omdat de stimulus bedoeld is om het construct te
beïnvloeden.
Een meetmodel visualiseert hoe een variabele via stimuli of items wordt geoperationaliseerd. In
zo’n meetmodel worden de variabelen of constructen weergegeven in ovalen. De stimuli of items
die het construct operationaliseren, bijvoorbeeld de vragen op een vragenlijst, vormen
de indicatoren die in rechthoeken worden weergegeven.
Er zijn verschillende soorten meetmodellen. In deze cursus gaan we uit van een reflectief
meetmodel. In een reflectief meetmodel lopen er lijnen van het construct, ook wel de latente
variabele genoemd, naar de indicatoren. De richting van de pijl is hier belangrijk. Een reflectief
meetmodel waarin de pijl van het construct naar de indicatoren loopt veronderstelt dat het
construct (bijvoorbeeld mate van neiging tot nadenken) bepaalt hoe op de indicatoren wordt
gescoord (antwoorden op de Need for Cognition Scale).
4