Schoudergewricht
Diagnostiek schouder acuut hypothesen:
1. Traumatisch letsel: fractuur, luxatie of contusie
2. Subacromiaal/ rotator cuff gerelateerd: ruptuur, SAPS, tendinopathie,
bursitis
3. Atrogene pathologie: glenohumeraal/ AC/ SC: artrose, frozen
shoulder, labrumletsel, instabiliteit na luxatie, verminderde mobiliteit
4. Referred pain: uitstraling rotatorcuff, hartproblemen, nekpijn
5. Cervicogene oorzaak: radiculopathie, facetpijn
- Verminderde mobiliteit van de schoudergordel: ROM, HAT, stenvers
testen, SAT
- Schade in het gewrichtskapsel (eventueel door subluxatie): horizontale
retroflexie test, horizontale abductie test en de Jerk test
- Rotator cuff ruptuur letsel: lift off test, bear hup, empty can, full can,
drop sign
- Impingment
- Subluxatie AC-gewricht: palpatie gewrichtsspeet, pianotoets-fenomeen,
translatie en compressie.
- TOS: test van Roos, depressietest
Inspectie art. glenohumeraal -
1. Zwelling
2. Verkleuring
3. Temperatuur
4. Palpatie
Performance analyse = de patiënt de beweging laten uitvoeren waarbij die klachten ervaart.
Vraag op welk moment de pijnklachten ontstaan. Kijk vervolgens of de beweging op
verschillende manieren uitgevoerd kan worden waardoor de klachten mogelijk verminderen
of juist verergeren. Vraag om de arm eens wat hoger te houden in dezelfde beweging. Vraag
om de beweging meer uit de rug te halen, dus de rug wat meer te strekken. Vraag hierbij
wat deze houdingsaanpassing doet met de klachten. Vraag de arm wat meer naar buiten te
bewegen en dan de beweging te maken.
Fracturen/ luxaties
Kenmerken: acuut, hevige pijn, onvermogen tot bewegen
beeldvorming noodzakelijk
ROM art. glenohumeraal
, Start met AROM: laat patiënt bewegingen zelf maken.
Dan PROM:
- Anteflexie
De patiënt zit rechtop. Je plaatst je hand plat over de schouder heen waardoor je vingers
de clavicula fixeren en je duim, je pols en onderarm fixeert de scapula. Pak de bovenarm
zo distaal mogelijk en beweeg de arm naar anteflexie. Je kan tot ongeveer 80 á 90
graden, voordat de clavicula mee gaat draaien. Laat nu je hand op de schouder los, zodat
de clavicula en scapula mee kan draaien. Nu kun je tot ongeveer 180 graden bewegen.
- Retroflexie
De patiënt zit rechtop. Je plaatst je hand plat over de schouder heen waardoor je vingers
de clavicula fixeren en je duim, je pols en onderarm fixeert de scapula. Pak de bovenarm
zo distaal mogelijk en beweeg de arm naar retroflexie. Dit kan tot ongeveer 60 graden.
- Exorotatie
De patiënt zit rechtop. Plaats je zij tegen de rug van de patiënt tegen de scapula, leg je
oksel op de schouder van de patiënt je bovenarm klemt zo tegen de borst van de patiënt,
hou met diezelfde arm de elleboog van de patiënt beet. Pak met je andere de pols van de
patiënt beet en beweeg de arm naar buiten toe voor een exorotatie in de schouder. De
bovenarm van de patiënt blijft hierbij tegen zijn lijf aan. Je kan ongeveer 60 graden
exorotatie maken.
- Endorotatie
De patiënt zit rechtop. Laat de patiënt zijn hand achter zijn rug doen. Ga voor de patiënt
staan. Met je zij tegen de borst van de patiënt, je oksel op de schouder en je bovenarm
fixeert de scapula. Houd met dezelfde hand de onderarm van de patiënt beet en met je
vrije arm houd je de elleboog beet. Beweeg de onderarm van de rug af.
- Abductie
De patiënt zit rechtop. Je plaatst je hand plat over de schouder heen waardoor je vingers
de clavicula fixeren en je duim, je pols en onderarm fixeert de scapula. Pak de bovenarm
zo distaal mogelijk. Breng de arm in zo’n 90 graden abductie. Vervolgens kun je de fixatie
op de schouder loslaten, je kan nu verder bewegen, maar uiteindelijk zal er een rotatie
moeten plaatsvinden om de arm helemaal omhoog te krijgen.
- Horizontale abductie
Rond de 15 graden. Fixeer de clavicula en scapula met je hand en zet je zij tegen de
scapula van de patiënt aan. Breng de arm naar 90 graden abductie en breng de arm naar
achteren toe, dus naar horizontale abductie.
- Adductie
De patiënt zit rechtop. Laat de patiënt zijn arm voor zich uit strekken en de elleboog in 90
graden voor zich houden. Ga met je zij tegen de rug van de patiënt staan aan de
tegenovergestelde zijde die test. Houd je hand onder de elleboog van de patiënt. Fixeer
de scapula lateralis en beweeg de arm naar adductie. Met een goede fixatie van het
scapula kan je ongeveer 20 graden naar adductie bewegen. Wanneer je de scapula
loslaat kun je verder bewegen.
Diagnostiek schouder acuut hypothesen:
1. Traumatisch letsel: fractuur, luxatie of contusie
2. Subacromiaal/ rotator cuff gerelateerd: ruptuur, SAPS, tendinopathie,
bursitis
3. Atrogene pathologie: glenohumeraal/ AC/ SC: artrose, frozen
shoulder, labrumletsel, instabiliteit na luxatie, verminderde mobiliteit
4. Referred pain: uitstraling rotatorcuff, hartproblemen, nekpijn
5. Cervicogene oorzaak: radiculopathie, facetpijn
- Verminderde mobiliteit van de schoudergordel: ROM, HAT, stenvers
testen, SAT
- Schade in het gewrichtskapsel (eventueel door subluxatie): horizontale
retroflexie test, horizontale abductie test en de Jerk test
- Rotator cuff ruptuur letsel: lift off test, bear hup, empty can, full can,
drop sign
- Impingment
- Subluxatie AC-gewricht: palpatie gewrichtsspeet, pianotoets-fenomeen,
translatie en compressie.
- TOS: test van Roos, depressietest
Inspectie art. glenohumeraal -
1. Zwelling
2. Verkleuring
3. Temperatuur
4. Palpatie
Performance analyse = de patiënt de beweging laten uitvoeren waarbij die klachten ervaart.
Vraag op welk moment de pijnklachten ontstaan. Kijk vervolgens of de beweging op
verschillende manieren uitgevoerd kan worden waardoor de klachten mogelijk verminderen
of juist verergeren. Vraag om de arm eens wat hoger te houden in dezelfde beweging. Vraag
om de beweging meer uit de rug te halen, dus de rug wat meer te strekken. Vraag hierbij
wat deze houdingsaanpassing doet met de klachten. Vraag de arm wat meer naar buiten te
bewegen en dan de beweging te maken.
Fracturen/ luxaties
Kenmerken: acuut, hevige pijn, onvermogen tot bewegen
beeldvorming noodzakelijk
ROM art. glenohumeraal
, Start met AROM: laat patiënt bewegingen zelf maken.
Dan PROM:
- Anteflexie
De patiënt zit rechtop. Je plaatst je hand plat over de schouder heen waardoor je vingers
de clavicula fixeren en je duim, je pols en onderarm fixeert de scapula. Pak de bovenarm
zo distaal mogelijk en beweeg de arm naar anteflexie. Je kan tot ongeveer 80 á 90
graden, voordat de clavicula mee gaat draaien. Laat nu je hand op de schouder los, zodat
de clavicula en scapula mee kan draaien. Nu kun je tot ongeveer 180 graden bewegen.
- Retroflexie
De patiënt zit rechtop. Je plaatst je hand plat over de schouder heen waardoor je vingers
de clavicula fixeren en je duim, je pols en onderarm fixeert de scapula. Pak de bovenarm
zo distaal mogelijk en beweeg de arm naar retroflexie. Dit kan tot ongeveer 60 graden.
- Exorotatie
De patiënt zit rechtop. Plaats je zij tegen de rug van de patiënt tegen de scapula, leg je
oksel op de schouder van de patiënt je bovenarm klemt zo tegen de borst van de patiënt,
hou met diezelfde arm de elleboog van de patiënt beet. Pak met je andere de pols van de
patiënt beet en beweeg de arm naar buiten toe voor een exorotatie in de schouder. De
bovenarm van de patiënt blijft hierbij tegen zijn lijf aan. Je kan ongeveer 60 graden
exorotatie maken.
- Endorotatie
De patiënt zit rechtop. Laat de patiënt zijn hand achter zijn rug doen. Ga voor de patiënt
staan. Met je zij tegen de borst van de patiënt, je oksel op de schouder en je bovenarm
fixeert de scapula. Houd met dezelfde hand de onderarm van de patiënt beet en met je
vrije arm houd je de elleboog beet. Beweeg de onderarm van de rug af.
- Abductie
De patiënt zit rechtop. Je plaatst je hand plat over de schouder heen waardoor je vingers
de clavicula fixeren en je duim, je pols en onderarm fixeert de scapula. Pak de bovenarm
zo distaal mogelijk. Breng de arm in zo’n 90 graden abductie. Vervolgens kun je de fixatie
op de schouder loslaten, je kan nu verder bewegen, maar uiteindelijk zal er een rotatie
moeten plaatsvinden om de arm helemaal omhoog te krijgen.
- Horizontale abductie
Rond de 15 graden. Fixeer de clavicula en scapula met je hand en zet je zij tegen de
scapula van de patiënt aan. Breng de arm naar 90 graden abductie en breng de arm naar
achteren toe, dus naar horizontale abductie.
- Adductie
De patiënt zit rechtop. Laat de patiënt zijn arm voor zich uit strekken en de elleboog in 90
graden voor zich houden. Ga met je zij tegen de rug van de patiënt staan aan de
tegenovergestelde zijde die test. Houd je hand onder de elleboog van de patiënt. Fixeer
de scapula lateralis en beweeg de arm naar adductie. Met een goede fixatie van het
scapula kan je ongeveer 20 graden naar adductie bewegen. Wanneer je de scapula
loslaat kun je verder bewegen.
