Samenvatting verbintenissenrecht week 1
Onderwerp 1: Precontractuele fase
Wat is een rechtshandeling?
Een rechtshandeling is gericht op het tot stand brengen van een rechtsgevolg. Van een
rechtsgevolg is sprake indien er een verandering optreedt in bestaande rechten, verplichtingen of
de bevoegdheid van één of meer rechtssubjecten. Men spreekt van een rechtshandeling wanneer
een rechtsgevolg intreedt, doordat het rechtsgevolg door de handelende persoon was beoogd.
1. Meerzijdige rechtshandelingen: die tot stand komen door ten minste 2 personen. Voorbeeld:
een overeenkomst.
2. Eenzijdige rechtshandeling: wordt door één persoon tot stand gebracht.
a. Eenzijdige ongerichte rechtshandelingen: zijn niet gericht tot een bepaalde persoon
(of tot meer bepaalde personen).
b. Eenzijdige gerichte rechtshandelingen: wel tot een of meer bepaalde personen zijn
gericht. Voorbeelden: aanbod, aanvaarding, de opzegging van een overeenkomst.
Klassiek model: aanbod & aanvaarding contract. Als er iets mis is: tekortkoming,
schadevergoeding, ontbinding.
Art. 3:33 BW
Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft
geopenbaard. Art. 3:33 BW bepaalt dat er twee vereisten zijn voor een rechtshandeling:
Een op rechtsgevolg gerichte wil: de wil van de handelende persoon dient gericht te zijn op
het intreden van één of meer bepaalde rechtsgevolgen.
Geopenbaard in een verklaring: de wil van de handelende persoon moet zijn neergelegd in
een verklaring die overeenkomt met zijn wil. Deze verklaring kan uitdrukkelijk zijn of
stilzwijgend wilsverklaring.
Art. 3:37 lid 3 BW stelt: ‘Een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring moet, om haar werking
te hebben, die persoon hebben bereikt’. Als de verklaring de wederpartij niet of niet tijdig bereikt,
heeft hij geen werking. Het moment van bereiken is beslissend voor het tijdstip waarop de
verklaring haar werking krijgt en waarop de rechtshandeling tot stand komt. Echter, een verklaring
die de wederpartij niet of niet tijdig bereikte, heeft toch haar werking, indien het niet of niet tijdig
bereiken het gevolg is ‘van zijn eigen handeling, van de handeling van personen voor wie hij
aansprakelijk is, of van andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij
het nadeel draagt’ (risicocorrectie). Bij een risicocorrectie geldt het tijdstip waarop de aanvaarding
zonder de storende omstandigheid zou zijn ontvangen (art. 6:224 BW).
Wat is een overeenkomst?
1. Art. 6:213 lid 1 BW: een meerzijdige rechtshandeling, waarbij 1 of meer partijen jegens 1 of
meer andere een verbintenis aangaan.
2. Art. 6:217 lid 1 BW: Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding
daarvan. Met andere woorden: een overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling en
komt tot stand door aanbod en aanvaarding.
Wat is een aanbod?
Van een aanbod is pas sprake wanneer de verklaring de belangrijkste elementen van de
inhoud voor een te sluiten overeenkomst bevat, zodat een eenvoudig ‘ja’ van de wederpartij
voldoende is om de overeenkomst tot stand te doen komen. Niet ieder aanbod is een aanbod in de
zin van art. 6:217 lid 1 BW. Of een verklaring opgevat dient te worden als een aanbod of dat er
sprake is van een uitnodiging om in onderhandeling te treden, is een interpretatiekwestie. In dat
geval is bepalend wat de verklarende persoon precies heeft verklaard en wat zijn wederpartij in de
gegeven omstandigheden uit die verklaring heeft mogen afleiden.
Wat is aanvaarding?
De verklaring van de wederpartij dat zij het aan haar gedane aanbod aanvaardt. De aanvaarding is
de ‘ja’ op het aanbod. Er worden enkele vereisten genoemd van een aanvaarding:
Kan in beginsel in iedere vorm geschieden, tenzij anders is bepaald (art. 3:37 lid 1 BW).
De aanvaarding moet worden gericht tot de aanbieder.
De aanvaarding moet inhoudelijk overeenstemmen met het aanbod. Of hiervan sprake is,
hangt af van wat partijen hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, die
zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid
, De aanvaarding moet gericht zijn op een geldig aanbod. Indien het aanbod al is vervallen
(door bijv. tijdsverloop), is aanvaarding in beginsel niet meer mogelijk.
De wilsvertrouwensleer; is er een overeenkomst tot stand gekomen?
Stap 1: Wil en verklaring lopen uiteen (geen wilsovereenstemming)
Het kan gebeuren dat een wilsverklaring niet aansluit op de wil van een partij. In zo’n geval grijp je
terug naar het uitgangspunt van art. 3:33 BW: ‘Een rechtshandeling vereist een op een
rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard.’ Dit impliceert dat het
geval wanneer wil en verklaring niet overeenstemmen, er geen sprake is van een rechtshandeling.
De verklaring is namelijk niet gericht op het beoogde rechtsgevolg. Omdat er geen rechtshandeling
is ontstaan, is er geen overeenkomst ontstaan.
Stap 1.1: is er sprake van een geestelijke stoornis?
Als iemand een verklaring aflegt onder invloed van een geestelijke stoornis, wordt op basis van art.
3:34 BW geacht dat de wil ontbreekt. Een geestelijke stoornis hoeft niet permanent te zijn, maar
kan ook tijdelijk. Art. 3:35 BW blijft van toepassing op de verklaring die iemand aflegt onder de
invloed van een geestelijke stoornis, waardoor de wederpartij beschermd kan worden in het geval
zij gerechtvaardigd had vertrouwd op de verklaring van de (tijdelijk) gestoorde.
Stap 2: Kan de wederpartij worden beschermd o.g.v. art. 3:35 BW?
Art. 3:35 BW beschermt de wederpartij die het vertrouwen had dat de ene partij door haar
verklaring of gedraging daadwerkelijk hetgeen wilde wat zij verklaarde. Het gerechtvaardigd
vertrouwen vereist ‘goede trouw’ in de zin van art. 3:11 BW en vormt de maatstaf voor de
beoordeling of iemand die is afgegaan op de schijnbare wil, die hij afleidde uit een aan hem
gerichte verklaring, ook inderdaad voor werkelijkheid had mogen houden. Het kan zo zijn dat er een
onderzoeksplicht bestaat. Een vuistregel is: hoe nadeliger het uitpakt voor degene die de verklaring
heeft gedaan en hoe voordeliger het is voor de wederpartij, hoe minder snel er sprake is van
gerechtvaardigd vertrouwen. Indien er sprake is van art. 3:35 BW en de wederpartij
gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de verklaring van de handelende persoon, is de
rechtshandeling alsnog tot stand gekomen. De handelende persoon wordt gebonden aan de
rechtshandeling alsof er een wil aanwezig was.
Stap 3: Uitzonderingsgevallen: correctie door redelijkheid en billijkheid
Hoewel aan alle eisen van art. 3:35 BW voldaan kan zijn, kan een beroep op art. 3:35 BW in strijd
zijn met de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 2 en art. 6:2 lid 2 BW). Dat is slechts het geval
indien naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid een beroep op art. 3:35
BW onaanvaardbaar is. Dit beroep zal zelden slagen. Dit komt doordat deze correctie kan worden
toegekend in situaties waarin de gebonden partij – de partij die een verklaring had gedaan – een
ernstig nadeel ondervindt en de wederpartij er flink op vooruit gaat.
Afgebroken onderhandelingen
Wat gebeurt er wanneer er onderhandelingen worden afgebroken in het geval er nog geen sprake is
van een rompovereenkomst (over de belangrijkste gedeelten is onderhandeld en akkoord
is gegaan)? De HR heeft in het arrest HR Plas/Valburg aangegeven wat de eisen van de redelijkheid
en billijkheid meebrengen, kijkend naar het stadium waarin de onderhandelingen verkeren. Hieruit
volgde dat er een stadium was waarin de onderhandelingen niet kunnen worden afgebroken. Dit
arrest leidde tot een ruimere aansprakelijkheid in de precontractuele fase en verkleining van de
contractsvrijheid. De HR heeft in het arrest HR CBB/JPO nuanceringen aangebracht op de
Plas/Valburg-doctrine. De Hoge Raad heeft hierin een maatstaf ontwikkeld voor de
schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen strenge en tot terughoudendheid
nopende maatstaf.
In het HR Plas/Valburg arrest is beslist dat er 3 fases zijn om de onderhandelingen af te breken:
1. Fase 1: Partijen zijn verkennend met elkaar aan het praten. De onderhandelingen kunnen
worden afgebroken zonder gevolgen beginsel van contractsvrijheid
2. Fase 2: Partijen zijn intensief met elkaar aan het onderhandelen en hebben vertrouwen
gewekt. Het negatief belang moet worden vergoed bij verbreking de afkappende partij
moet de andere partij vergoeden en terugbrengen naar de situatie alsof er geen
onderhandelingen hebben plaatsgevonden.
3. Fase 3: Partijen hebben bijna een contract met elkaar gesloten en de wederpartij mag erop
vertrouwen dat het contract wordt gesloten. De onderhandelingen mogen niet worden
, afgebroken. De afkappende partij moet dan het positief contractsbelang vergoeden de
wederpartij moet in de positie worden gebracht alsof er toch een contract word gesloten.
Onderwerp 2: Vertegenwoordiging
Het is mogelijk dat iemand anders als vertegenwoordiger voor een ander handelt en
rechtsgevolgen voor die ander in het leven roept vertegenwoordiging.
- De achterman: de persoon voor wie er wordt vertegenwoordigd.
De tussenpersoon/vertegenwoordiger: de persoon die de achterman vertegenwoordigt.
De derde/wederpartij: de persoon met wie er een overeenkomst wordt gesloten.
Vormen van vertegenwoordiging
a. Directe vertegenwoordiging
Art. 3:60 lid 1 BW: Volmacht is de bevoegdheid die een volmachtgever verleent aan een ander, de
gevolmachtigde, om in zijn naam rechtshandelingen te verrichten.
Om te spreken van directe vertegenwoordiging, zijn er 2 vereisten: de gevolmachtigde
(tussenpersoon) moet bevoegd zijn en in naam handelen van de volmachtgever (achterman) (art.
3:66 BW). Wanneer de tussenpersoon heeft gehandeld in naam van de achterman, binnen de
bevoegdheid die is verleend door de volmacht, zijn er twee belangrijke rechtsgevolgen:
De volmachtgever geldt juridisch gezien als degene die de handeling heeft verricht;
De gevolmachtigde geldt niet als partij: hij valt er tussenuit als partij.
Art. 3:66 lid 1 BW: Een door de gevolmachtigde binnen de grenzen van zijn bevoegdheid in naam
van de volmachtgever verrichte rechtshandeling treft in haar gevolgen de volmachtgever.
Bevoegd
De vertegenwoordiger (tussenpersoon) dient bevoegd te zijn tot vertegenwoordiging
vertegenwoordigingsbevoegdheid. Wie niet bevoegd is de ander te vertegenwoordigen, zal hem in
beginsel niet kunnen binden. De bevoegdheid kan voortvloeien uit een volmacht (art. 3:60 lid 1 BW,
art. 3:78 en 79). Een volmacht is een verklaring (eenzijdige rechtshandeling) van de achterman dat
hij een ander (de tussenpersoon) de bevoegdheid verleent om op te treden in zijn naam. De
vertegenwoordiger dient te handelen in naam van de achterman. De wederpartij moet uit
verklaringen en gedragingen van de handelende persoon hebben kunnen afleiden dat de
tussenpersoon als ‘vertegenwoordiger’ handelde. Het kan gebeuren dat de tussenpersoon zich niet
houdt aan de afspraken met de achterman en dat hij de bevoegdheden van de volmacht
overschrijdt. In beginsel is de achterman dan niet gebonden aan de overeenkomst, omdat er niet is
voldaan aan de vereisten van art. 3:66 BW: de gevolmachtigde was niet bevoegd. De wederpartij
kan in sommige omstandigheden er op vertrouwen dat de volmacht wel toereikend was. Voor een
vloeiend rechtsverkeer is het essentieel dat dit vertrouwen van de wederpartij dient te worden
beschermd. Deze bescherming is vervat in art. 3:61 lid 2 BW. De wederpartij wordt zo beschermd
tegen het onbevoegd handelen van de tussenpersoon.
Uitgangspunt: art. 3:66 lid 1 geen bevoegdheid = geen overeenkomst
Tenzij (1): Bekrachtiging door achterman (art. 3:69 BW)
Tenzij (2): art. 3:61 lid 2 (+ speciale regeling in at. 3:76)
Art. 3:61 lid 2 BW
Is een rechtshandeling in naam van een ander verricht, dan kan tegen de wederpartij, indien zij op
grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen en onder de gegeven
omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend, op
de onjuistheid van deze veronderstelling geen beroep worden gedaan. Uit art. 3:61 lid 2 BW blijkt
dat de wederpartij wordt beschermd, indien:
1. De wederpartij die met de vertegenwoordiger heeft gehandeld, mocht aannemen dat er een
toereikende volmacht was (gerechtvaardigd vertrouwen);
2. De wederpartij dit mocht aannemen o.g.v. verklaringen of gedragingen van de achterman
(toedoenbeginsel).
1. Gerechtvaardigd vertrouwen: Uit de gegeven omstandigheden kan voortvloeien dat er een
onderzoeksplicht was van de wederpartij. De wederpartij had moeten nagaan of degene met wie hij
handelde bevoegd was. Als de wederpartij ten onrechte heeft nagelaten onderzoek te doen,
verdient de wederpartij geen bescherming.
, 2. Toedoenbeginsel: Het vertrouwen van de wederpartij moet gegrond zijn op een verklaring of
gedraging van de achterman. De ratio hierachter is dat de achterman wordt gebonden wanneer hij
zelf het vertrouwen aan de wederpartij heeft gegeven dat er een toereikende volmacht aanwezig is.
Als het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij niet is ontstaan uit verklaringen of
gedragingen van de achterman, dan is de achterman (in beginsel) niet gebonden. Er is wel een
uitzondering: het toedoen kan bestaan uit een verklaring of gedraging, maar ook uit een niet-doen.
De HR heeft in ING/Bera bepaald dat voor toerekening van schijn van volmachtverlening ook plaats
kan zijn ingeval de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening op grond
van feiten en omstandigheden die voor risico van de achterman komen en waaruit naar
verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid.
Wanneer er een succesvol beroep gedaan kan worden op art. 3:61 lid 2 BW, dan wordt de
onbevoegdheid van de tussenpersoon geheeld. Ondanks dat de tussenpersoon niet bevoegd was ex
art. 3:66 BW, ontstaat er dan toch een rechtshandeling tussen de achterman en de wederpartij.
Aansprakelijkheid tussenpersoon in geval van onbevoegdheid (Art. 3:70 BW jo. 6:74 BW)
Art. 3:70 BW zegt dat degene die als gevolmachtigde handelt, in beginsel jegens de wederpartij
instaat voor het bestaan en de omvang van de volmacht. Uit dit ‘instaan’ vloeit een verplichting tot
schadevergoeding voort en wel een verplichting tot vergoeding van het positief belang dat de
wederpartij moet worden gebracht in een toestand die er zou zijn geweest, als de
pseudogevolmachtigde wel bevoegd zou zijn geweest en de rechtshandeling dus wel rechtsgeldig
tot stand zou zijn gekomen. Als de gevolmachtigde heeft gehandeld buiten zijn bevoegdheid en
daarmee de achterman niet bindt, is hij tegenover de wederpartij gehouden tot schadevergoeding.
Hij moet de schade vergoeden die uit de niet-totstandkoming van de rechtshandeling voor de
wederpartij voortvloeit. Een gevolmachtigde die buiten zijn volmacht optreedt, is dus aansprakelijk
voor de schade die daaruit voortvloeit (art. 3:70 BW).
Einde volmacht
Art. 3:72 BW t/m art. 3:76 BW gaan over het einde van volmacht. Art. 3:72 BW geeft vier gevallen
waarop een volmacht kan eindigen. Art. 3:76 BW geeft aan wanneer het einde van de volmacht aan
de wederpartij kan worden tegengeworpen. Dat kan als zij het einde van de volmacht kende of de
oorzaak, of als zich een van de in lid 1 genoemde situaties voordoet.
b. Middellijke vertegenwoordiging
In dit geval handelt de tussenpersoon in eigen naam, maar voor rekening van de achterman.
Hiermee wordt bedoeld dat de tussenpersoon partij is bij de overeenkomst, maar dat de baten en
lasten van de rechtshandeling voor rekening en risico komen van de achterman. Wie als
tussenpersoon in eigen naam een overeenkomst met een derde sluit, is uitsluitend partij bij de
overeenkomst met de wederpartij. Of iemand in eigen naam heeft gehandeld, wordt beoordeeld
aan de hand van het Kribbebijter-criterium. Beslissend is hetgeen de handelende persoon en de
wederpartij jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en
gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.
Onderwerp 3: Inhoud en gelding overeenkomst; grenzen aan de contractsvrijheid
In beginsel geldt contractvrijheid: MAAR:
- Art. 3:40 BW
- Beperkende werking r&b in art. 6:248 lid 2 jo. 6:258 BW
De wetgever is bij het opstellen van art. 3:40 BW uitgegaan van een systeem waarin ten aanzien
van overeenkomsten die in strijd zijn met de wet, een onderscheid wordt gemaakt tussen:
Gevallen waarin het sluiten van de overeenkomst in strijd is met de wet (lid 2 en lid 3)
gevolg: nietig, vernietigbaar of geldig;
Gevallen waarin de inhoud of de strekking van de overeenkomst in strijd is met de
openbare orde of de goede zeden (lid 1) gevolg: nietig.
1. Het sluiten van de overeenkomst is bij wet verboden (art. 3:40 lid 2/lid 3 BW)
Overeenkomsten die worden aangegaan in strijd met een dwingende wetsbepaling zijn nietig.
Wanneer de wetsbepaling uitsluitend strekt ter bescherming van één van de partijen bij de
overeenkomst, is de overeenkomst niet nietig maar vernietigbaar. Voorbeeld: een wifz verbiedt het
sluiten van een koopovereenkomst met betrekking tot vuurwerk, anders dan op 29, 30 en 31
december. Als er toch zo’n koopovereenkomst wordt gesloten, zal de overeenkomst nietig zijn.
Onderwerp 1: Precontractuele fase
Wat is een rechtshandeling?
Een rechtshandeling is gericht op het tot stand brengen van een rechtsgevolg. Van een
rechtsgevolg is sprake indien er een verandering optreedt in bestaande rechten, verplichtingen of
de bevoegdheid van één of meer rechtssubjecten. Men spreekt van een rechtshandeling wanneer
een rechtsgevolg intreedt, doordat het rechtsgevolg door de handelende persoon was beoogd.
1. Meerzijdige rechtshandelingen: die tot stand komen door ten minste 2 personen. Voorbeeld:
een overeenkomst.
2. Eenzijdige rechtshandeling: wordt door één persoon tot stand gebracht.
a. Eenzijdige ongerichte rechtshandelingen: zijn niet gericht tot een bepaalde persoon
(of tot meer bepaalde personen).
b. Eenzijdige gerichte rechtshandelingen: wel tot een of meer bepaalde personen zijn
gericht. Voorbeelden: aanbod, aanvaarding, de opzegging van een overeenkomst.
Klassiek model: aanbod & aanvaarding contract. Als er iets mis is: tekortkoming,
schadevergoeding, ontbinding.
Art. 3:33 BW
Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft
geopenbaard. Art. 3:33 BW bepaalt dat er twee vereisten zijn voor een rechtshandeling:
Een op rechtsgevolg gerichte wil: de wil van de handelende persoon dient gericht te zijn op
het intreden van één of meer bepaalde rechtsgevolgen.
Geopenbaard in een verklaring: de wil van de handelende persoon moet zijn neergelegd in
een verklaring die overeenkomt met zijn wil. Deze verklaring kan uitdrukkelijk zijn of
stilzwijgend wilsverklaring.
Art. 3:37 lid 3 BW stelt: ‘Een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring moet, om haar werking
te hebben, die persoon hebben bereikt’. Als de verklaring de wederpartij niet of niet tijdig bereikt,
heeft hij geen werking. Het moment van bereiken is beslissend voor het tijdstip waarop de
verklaring haar werking krijgt en waarop de rechtshandeling tot stand komt. Echter, een verklaring
die de wederpartij niet of niet tijdig bereikte, heeft toch haar werking, indien het niet of niet tijdig
bereiken het gevolg is ‘van zijn eigen handeling, van de handeling van personen voor wie hij
aansprakelijk is, of van andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij
het nadeel draagt’ (risicocorrectie). Bij een risicocorrectie geldt het tijdstip waarop de aanvaarding
zonder de storende omstandigheid zou zijn ontvangen (art. 6:224 BW).
Wat is een overeenkomst?
1. Art. 6:213 lid 1 BW: een meerzijdige rechtshandeling, waarbij 1 of meer partijen jegens 1 of
meer andere een verbintenis aangaan.
2. Art. 6:217 lid 1 BW: Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding
daarvan. Met andere woorden: een overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling en
komt tot stand door aanbod en aanvaarding.
Wat is een aanbod?
Van een aanbod is pas sprake wanneer de verklaring de belangrijkste elementen van de
inhoud voor een te sluiten overeenkomst bevat, zodat een eenvoudig ‘ja’ van de wederpartij
voldoende is om de overeenkomst tot stand te doen komen. Niet ieder aanbod is een aanbod in de
zin van art. 6:217 lid 1 BW. Of een verklaring opgevat dient te worden als een aanbod of dat er
sprake is van een uitnodiging om in onderhandeling te treden, is een interpretatiekwestie. In dat
geval is bepalend wat de verklarende persoon precies heeft verklaard en wat zijn wederpartij in de
gegeven omstandigheden uit die verklaring heeft mogen afleiden.
Wat is aanvaarding?
De verklaring van de wederpartij dat zij het aan haar gedane aanbod aanvaardt. De aanvaarding is
de ‘ja’ op het aanbod. Er worden enkele vereisten genoemd van een aanvaarding:
Kan in beginsel in iedere vorm geschieden, tenzij anders is bepaald (art. 3:37 lid 1 BW).
De aanvaarding moet worden gericht tot de aanbieder.
De aanvaarding moet inhoudelijk overeenstemmen met het aanbod. Of hiervan sprake is,
hangt af van wat partijen hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, die
zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid
, De aanvaarding moet gericht zijn op een geldig aanbod. Indien het aanbod al is vervallen
(door bijv. tijdsverloop), is aanvaarding in beginsel niet meer mogelijk.
De wilsvertrouwensleer; is er een overeenkomst tot stand gekomen?
Stap 1: Wil en verklaring lopen uiteen (geen wilsovereenstemming)
Het kan gebeuren dat een wilsverklaring niet aansluit op de wil van een partij. In zo’n geval grijp je
terug naar het uitgangspunt van art. 3:33 BW: ‘Een rechtshandeling vereist een op een
rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard.’ Dit impliceert dat het
geval wanneer wil en verklaring niet overeenstemmen, er geen sprake is van een rechtshandeling.
De verklaring is namelijk niet gericht op het beoogde rechtsgevolg. Omdat er geen rechtshandeling
is ontstaan, is er geen overeenkomst ontstaan.
Stap 1.1: is er sprake van een geestelijke stoornis?
Als iemand een verklaring aflegt onder invloed van een geestelijke stoornis, wordt op basis van art.
3:34 BW geacht dat de wil ontbreekt. Een geestelijke stoornis hoeft niet permanent te zijn, maar
kan ook tijdelijk. Art. 3:35 BW blijft van toepassing op de verklaring die iemand aflegt onder de
invloed van een geestelijke stoornis, waardoor de wederpartij beschermd kan worden in het geval
zij gerechtvaardigd had vertrouwd op de verklaring van de (tijdelijk) gestoorde.
Stap 2: Kan de wederpartij worden beschermd o.g.v. art. 3:35 BW?
Art. 3:35 BW beschermt de wederpartij die het vertrouwen had dat de ene partij door haar
verklaring of gedraging daadwerkelijk hetgeen wilde wat zij verklaarde. Het gerechtvaardigd
vertrouwen vereist ‘goede trouw’ in de zin van art. 3:11 BW en vormt de maatstaf voor de
beoordeling of iemand die is afgegaan op de schijnbare wil, die hij afleidde uit een aan hem
gerichte verklaring, ook inderdaad voor werkelijkheid had mogen houden. Het kan zo zijn dat er een
onderzoeksplicht bestaat. Een vuistregel is: hoe nadeliger het uitpakt voor degene die de verklaring
heeft gedaan en hoe voordeliger het is voor de wederpartij, hoe minder snel er sprake is van
gerechtvaardigd vertrouwen. Indien er sprake is van art. 3:35 BW en de wederpartij
gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de verklaring van de handelende persoon, is de
rechtshandeling alsnog tot stand gekomen. De handelende persoon wordt gebonden aan de
rechtshandeling alsof er een wil aanwezig was.
Stap 3: Uitzonderingsgevallen: correctie door redelijkheid en billijkheid
Hoewel aan alle eisen van art. 3:35 BW voldaan kan zijn, kan een beroep op art. 3:35 BW in strijd
zijn met de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 2 en art. 6:2 lid 2 BW). Dat is slechts het geval
indien naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid een beroep op art. 3:35
BW onaanvaardbaar is. Dit beroep zal zelden slagen. Dit komt doordat deze correctie kan worden
toegekend in situaties waarin de gebonden partij – de partij die een verklaring had gedaan – een
ernstig nadeel ondervindt en de wederpartij er flink op vooruit gaat.
Afgebroken onderhandelingen
Wat gebeurt er wanneer er onderhandelingen worden afgebroken in het geval er nog geen sprake is
van een rompovereenkomst (over de belangrijkste gedeelten is onderhandeld en akkoord
is gegaan)? De HR heeft in het arrest HR Plas/Valburg aangegeven wat de eisen van de redelijkheid
en billijkheid meebrengen, kijkend naar het stadium waarin de onderhandelingen verkeren. Hieruit
volgde dat er een stadium was waarin de onderhandelingen niet kunnen worden afgebroken. Dit
arrest leidde tot een ruimere aansprakelijkheid in de precontractuele fase en verkleining van de
contractsvrijheid. De HR heeft in het arrest HR CBB/JPO nuanceringen aangebracht op de
Plas/Valburg-doctrine. De Hoge Raad heeft hierin een maatstaf ontwikkeld voor de
schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen strenge en tot terughoudendheid
nopende maatstaf.
In het HR Plas/Valburg arrest is beslist dat er 3 fases zijn om de onderhandelingen af te breken:
1. Fase 1: Partijen zijn verkennend met elkaar aan het praten. De onderhandelingen kunnen
worden afgebroken zonder gevolgen beginsel van contractsvrijheid
2. Fase 2: Partijen zijn intensief met elkaar aan het onderhandelen en hebben vertrouwen
gewekt. Het negatief belang moet worden vergoed bij verbreking de afkappende partij
moet de andere partij vergoeden en terugbrengen naar de situatie alsof er geen
onderhandelingen hebben plaatsgevonden.
3. Fase 3: Partijen hebben bijna een contract met elkaar gesloten en de wederpartij mag erop
vertrouwen dat het contract wordt gesloten. De onderhandelingen mogen niet worden
, afgebroken. De afkappende partij moet dan het positief contractsbelang vergoeden de
wederpartij moet in de positie worden gebracht alsof er toch een contract word gesloten.
Onderwerp 2: Vertegenwoordiging
Het is mogelijk dat iemand anders als vertegenwoordiger voor een ander handelt en
rechtsgevolgen voor die ander in het leven roept vertegenwoordiging.
- De achterman: de persoon voor wie er wordt vertegenwoordigd.
De tussenpersoon/vertegenwoordiger: de persoon die de achterman vertegenwoordigt.
De derde/wederpartij: de persoon met wie er een overeenkomst wordt gesloten.
Vormen van vertegenwoordiging
a. Directe vertegenwoordiging
Art. 3:60 lid 1 BW: Volmacht is de bevoegdheid die een volmachtgever verleent aan een ander, de
gevolmachtigde, om in zijn naam rechtshandelingen te verrichten.
Om te spreken van directe vertegenwoordiging, zijn er 2 vereisten: de gevolmachtigde
(tussenpersoon) moet bevoegd zijn en in naam handelen van de volmachtgever (achterman) (art.
3:66 BW). Wanneer de tussenpersoon heeft gehandeld in naam van de achterman, binnen de
bevoegdheid die is verleend door de volmacht, zijn er twee belangrijke rechtsgevolgen:
De volmachtgever geldt juridisch gezien als degene die de handeling heeft verricht;
De gevolmachtigde geldt niet als partij: hij valt er tussenuit als partij.
Art. 3:66 lid 1 BW: Een door de gevolmachtigde binnen de grenzen van zijn bevoegdheid in naam
van de volmachtgever verrichte rechtshandeling treft in haar gevolgen de volmachtgever.
Bevoegd
De vertegenwoordiger (tussenpersoon) dient bevoegd te zijn tot vertegenwoordiging
vertegenwoordigingsbevoegdheid. Wie niet bevoegd is de ander te vertegenwoordigen, zal hem in
beginsel niet kunnen binden. De bevoegdheid kan voortvloeien uit een volmacht (art. 3:60 lid 1 BW,
art. 3:78 en 79). Een volmacht is een verklaring (eenzijdige rechtshandeling) van de achterman dat
hij een ander (de tussenpersoon) de bevoegdheid verleent om op te treden in zijn naam. De
vertegenwoordiger dient te handelen in naam van de achterman. De wederpartij moet uit
verklaringen en gedragingen van de handelende persoon hebben kunnen afleiden dat de
tussenpersoon als ‘vertegenwoordiger’ handelde. Het kan gebeuren dat de tussenpersoon zich niet
houdt aan de afspraken met de achterman en dat hij de bevoegdheden van de volmacht
overschrijdt. In beginsel is de achterman dan niet gebonden aan de overeenkomst, omdat er niet is
voldaan aan de vereisten van art. 3:66 BW: de gevolmachtigde was niet bevoegd. De wederpartij
kan in sommige omstandigheden er op vertrouwen dat de volmacht wel toereikend was. Voor een
vloeiend rechtsverkeer is het essentieel dat dit vertrouwen van de wederpartij dient te worden
beschermd. Deze bescherming is vervat in art. 3:61 lid 2 BW. De wederpartij wordt zo beschermd
tegen het onbevoegd handelen van de tussenpersoon.
Uitgangspunt: art. 3:66 lid 1 geen bevoegdheid = geen overeenkomst
Tenzij (1): Bekrachtiging door achterman (art. 3:69 BW)
Tenzij (2): art. 3:61 lid 2 (+ speciale regeling in at. 3:76)
Art. 3:61 lid 2 BW
Is een rechtshandeling in naam van een ander verricht, dan kan tegen de wederpartij, indien zij op
grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen en onder de gegeven
omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend, op
de onjuistheid van deze veronderstelling geen beroep worden gedaan. Uit art. 3:61 lid 2 BW blijkt
dat de wederpartij wordt beschermd, indien:
1. De wederpartij die met de vertegenwoordiger heeft gehandeld, mocht aannemen dat er een
toereikende volmacht was (gerechtvaardigd vertrouwen);
2. De wederpartij dit mocht aannemen o.g.v. verklaringen of gedragingen van de achterman
(toedoenbeginsel).
1. Gerechtvaardigd vertrouwen: Uit de gegeven omstandigheden kan voortvloeien dat er een
onderzoeksplicht was van de wederpartij. De wederpartij had moeten nagaan of degene met wie hij
handelde bevoegd was. Als de wederpartij ten onrechte heeft nagelaten onderzoek te doen,
verdient de wederpartij geen bescherming.
, 2. Toedoenbeginsel: Het vertrouwen van de wederpartij moet gegrond zijn op een verklaring of
gedraging van de achterman. De ratio hierachter is dat de achterman wordt gebonden wanneer hij
zelf het vertrouwen aan de wederpartij heeft gegeven dat er een toereikende volmacht aanwezig is.
Als het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij niet is ontstaan uit verklaringen of
gedragingen van de achterman, dan is de achterman (in beginsel) niet gebonden. Er is wel een
uitzondering: het toedoen kan bestaan uit een verklaring of gedraging, maar ook uit een niet-doen.
De HR heeft in ING/Bera bepaald dat voor toerekening van schijn van volmachtverlening ook plaats
kan zijn ingeval de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening op grond
van feiten en omstandigheden die voor risico van de achterman komen en waaruit naar
verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid.
Wanneer er een succesvol beroep gedaan kan worden op art. 3:61 lid 2 BW, dan wordt de
onbevoegdheid van de tussenpersoon geheeld. Ondanks dat de tussenpersoon niet bevoegd was ex
art. 3:66 BW, ontstaat er dan toch een rechtshandeling tussen de achterman en de wederpartij.
Aansprakelijkheid tussenpersoon in geval van onbevoegdheid (Art. 3:70 BW jo. 6:74 BW)
Art. 3:70 BW zegt dat degene die als gevolmachtigde handelt, in beginsel jegens de wederpartij
instaat voor het bestaan en de omvang van de volmacht. Uit dit ‘instaan’ vloeit een verplichting tot
schadevergoeding voort en wel een verplichting tot vergoeding van het positief belang dat de
wederpartij moet worden gebracht in een toestand die er zou zijn geweest, als de
pseudogevolmachtigde wel bevoegd zou zijn geweest en de rechtshandeling dus wel rechtsgeldig
tot stand zou zijn gekomen. Als de gevolmachtigde heeft gehandeld buiten zijn bevoegdheid en
daarmee de achterman niet bindt, is hij tegenover de wederpartij gehouden tot schadevergoeding.
Hij moet de schade vergoeden die uit de niet-totstandkoming van de rechtshandeling voor de
wederpartij voortvloeit. Een gevolmachtigde die buiten zijn volmacht optreedt, is dus aansprakelijk
voor de schade die daaruit voortvloeit (art. 3:70 BW).
Einde volmacht
Art. 3:72 BW t/m art. 3:76 BW gaan over het einde van volmacht. Art. 3:72 BW geeft vier gevallen
waarop een volmacht kan eindigen. Art. 3:76 BW geeft aan wanneer het einde van de volmacht aan
de wederpartij kan worden tegengeworpen. Dat kan als zij het einde van de volmacht kende of de
oorzaak, of als zich een van de in lid 1 genoemde situaties voordoet.
b. Middellijke vertegenwoordiging
In dit geval handelt de tussenpersoon in eigen naam, maar voor rekening van de achterman.
Hiermee wordt bedoeld dat de tussenpersoon partij is bij de overeenkomst, maar dat de baten en
lasten van de rechtshandeling voor rekening en risico komen van de achterman. Wie als
tussenpersoon in eigen naam een overeenkomst met een derde sluit, is uitsluitend partij bij de
overeenkomst met de wederpartij. Of iemand in eigen naam heeft gehandeld, wordt beoordeeld
aan de hand van het Kribbebijter-criterium. Beslissend is hetgeen de handelende persoon en de
wederpartij jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en
gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.
Onderwerp 3: Inhoud en gelding overeenkomst; grenzen aan de contractsvrijheid
In beginsel geldt contractvrijheid: MAAR:
- Art. 3:40 BW
- Beperkende werking r&b in art. 6:248 lid 2 jo. 6:258 BW
De wetgever is bij het opstellen van art. 3:40 BW uitgegaan van een systeem waarin ten aanzien
van overeenkomsten die in strijd zijn met de wet, een onderscheid wordt gemaakt tussen:
Gevallen waarin het sluiten van de overeenkomst in strijd is met de wet (lid 2 en lid 3)
gevolg: nietig, vernietigbaar of geldig;
Gevallen waarin de inhoud of de strekking van de overeenkomst in strijd is met de
openbare orde of de goede zeden (lid 1) gevolg: nietig.
1. Het sluiten van de overeenkomst is bij wet verboden (art. 3:40 lid 2/lid 3 BW)
Overeenkomsten die worden aangegaan in strijd met een dwingende wetsbepaling zijn nietig.
Wanneer de wetsbepaling uitsluitend strekt ter bescherming van één van de partijen bij de
overeenkomst, is de overeenkomst niet nietig maar vernietigbaar. Voorbeeld: een wifz verbiedt het
sluiten van een koopovereenkomst met betrekking tot vuurwerk, anders dan op 29, 30 en 31
december. Als er toch zo’n koopovereenkomst wordt gesloten, zal de overeenkomst nietig zijn.