Thema: HC4, detectie en beeldvorming
Datum: 06-03-23
Titel: detectie en beeldvorming
Hoofdvraag: (les doelen):
Inleiding:
Vraag 1: antwoord = B (OPT); dit is inderdaad een opt. Een kenmerk aan een opt is dat je de gehele
gebitsrijen hebt. wat je meestal ook ziet is de projectie van de wervelkolom. Het is een projectie van
alle structuren in het hele hoofd maar het is zo afgebeeld dat je de gebitselementen zo scherp
mogelijk ziet en de rest niet zo.
Vraag 2: antwoord = C (CBCT): kenmerkend voor een cbct is dat je een dwarsdoorsnedes kan
genereren. Het maakt een beeld van eigenlijk het hele volume van het hoofd. En uit dat volume kun
je de computer berekeningen laten doen om dat in verschillende richtingen te bekijken. En wat je op
onderstaande afb. ziet is dat je door de gebitselementen heen kijkt. Dat kan alleen met een ct
opname en specifieke ct die hier gebruikt is de cone beam ct.
RSP is een röntgen schedel profiel dus je ziet op de afb. ook de schedel in beeld. De detector is hierbij
buiten het hoofd.
,Vraag 3: antwoord = antwoord B: je hebt hier een generator, buis, detector en beeldscherm.
(beeldscherm is wel duidelijk te herkennen). Een kenmerk van een detector is dat die altijd groter
moet zijn dan de röntgenbuis. Want de bundel diffigeert. Dus je begint met een bundel die heel klein
is bij de buis zelf en die wordt steeds breder. En wat in de blauwe cirkel is de buis. En de gele cirkel is
de detector. Dat kan je dus herkennen aan dat grotere oppervlak.
Vraag 4: antwoord = A (hoog Kv = laag contrast): onderstaande afb. röntgenopname is het
wisselgebit van een hond. Hierbij zie je dat de linker een hoog contrast heeft en de rechter een laag
contrast. Het kilovoltage heeft in ieder geval invloed op het contrast. Dus de kilovoltage kies je om
het juiste contrast te krijgen en het is hierbij zo dat een laag kilovoltage een hoog contrast geeft en
andersom een hoog kilovoltage heeft een laag contrast. En dan kan je zeggen dat dus het middelste
plaatje met een hoog kilovoltage is gemaakt.
,Vraag 5: antwoord A (meer dosis.): meer dosis geeft minder ruis. De fotonen bepalen hoeveel
informatie heb je te weinig fotonen in het beeld dan heb je nog niet alle informatie die je wilt hebben
en dat uit zich in een ruizig beeld en heb je langer gestraald dan uit dat zich in een mooier
gelijkmatige grijswaarde.
Vraag 6: antwoord C; de juiste manier om het energiespectrum te veranderen is inderdaad de
buisspanning. De hoogste energie die in het spectrum voorkomt is gelijk aan buisspanning dus heb je
de buis op 65 kilovolt staan dan is de hoogste energie 65 kiloelektrovolt. En de enige manier om dit
hoger te krijgen is om het kilovoltage ook te verhogen.
, Vraag 7: antwoord C; het veranderen van de buisspanning heeft ook nog een gevolg het veranderd
de patiëntdosis. Er zijn 2 processen; je hebt aan de ene kant een hogere buisspanning en dat geeft
meer energetische fotonen die makkelijker door de patiënt heen gaan. dus je zou kunnen zeggen een
hogere buisspanning geeft een lagere patiënten dosis. Dat is echter maar het halve verhaal. Wat
belangrijker is, is de hogere buisspanning maakt dat het röntgentoestel efficiënter gaat werken. en er
ontstaat bij een hogere buisspanning meer röntgenfotonen. En dat is belangrijker dan dat die
fotonen makkelijker door het lichaam heen gaan. dus NETTO geeft een hogere buisspanning een
grotere patiëntendosis. Fotonen gaan er wel is waar makkelijker doorheen. Maar dr ontstaan er ook
meer, wat maakt dat we een grotere patiëntendosis hebben.