Inhoudsopgave
Hoorcollege 1: Geschiedenis Sociaal Werk...................................................................................................... 1
Interactief college 1: Doelgroepen en geschiedenis........................................................................................6
Hoorcollege 2: Sociale ongelijkheid................................................................................................................ 8
Interactief college 2: Inclusie........................................................................................................................ 10
Hoorcollege 3: Kapitaaltheorie..................................................................................................................... 12
Interactief college 3: Sociaal en cultureel kapitaal........................................................................................14
Hoorcollege 4: Sociaal kapitaal Putnam........................................................................................................ 16
Interactief college 4: Participatie.................................................................................................................. 19
Hoorcollege 5: Empowerment...................................................................................................................... 21
Interactief college 5: Disempowerment........................................................................................................ 25
Interactief college 6: Vermaatschappelijking................................................................................................27
Werkgroep 3: Burgerschap........................................................................................................................... 29
Hoorcollege 7: Sociaal beleid........................................................................................................................ 30
Oefenvragen................................................................................................................................................ 33
Hoorcollege 1: Geschiedenis Sociaal Werk
Lesdoelen
1. De essenties van het sociaal werk benoemen: definities en kernelementen.
2. Je kunt het beroep plaatsen in de historische context.
3. Je kunt de betekenis duiden van de omslag van het beroep in de context van
verzorgingsstaat naar participatiesamenleving.
Doelen sociaal werk
Het gaat binnen sociaal werk om de volgende doelen:
- het bevorderen van maatschappelijke verandering en ontwikkeling;
- het bevorderen van sociale cohesie;
- het bevrijden van mensen uit onderdrukking en hun bemoedigen en ondersteunen
om vastgelopen situaties los te wrikken.
Gebaseerd op de volgende principes:
, - Sociale rechtvaardigheid.
- Mensen rechten.
- Collectieve verantwoordelijkheid.
- Respect voor diversiteit.
In het kort gaat het binnen sociaal werk om drie doelen en deze zijn tot stand gekomen door
vier principes.
De Middeleeuwen (500-1500 na Christus)
Hoe ziet de samenleving eruit?
Er zijn drie groepen, ook wel standen genoemd:
- De geestelijken
- De adel
- Het gewone volk
Je wordt geboren in één van de groepen en daar hoor je je hele leven bij. Je gaat naar school
met dezelfde groep, vrienden, werk, enzovoorts.
Tegenwoordig bestaan de standen niet meer, maar is dit de sociale klasse. Wel komt het nog
voor in India, ondanks het verboden is.
Rol kerk
- De kerk had de taak om op te komen voor de zwakkere in de samenleving.
- Geestelijken deden dit ook, omdat dit volgens de bijbel ook van hen werd verwacht.
- Door iets terug te doen voor mindere in de samenleving kom je in de hemel terecht.
2
, Eind middeleeuwen (1500)
- Armen werden gezien als een sociaal gevaar.
- Steden stegen explosief, waardoor de groep armen ook steeg.
- Steden kwamen met maatregelen om de problemen aan te pakken die door de
armen werden veroorzaakt.
Gouden eeuw (1700)
- Nederland doet het economisch gezien erg goed.
- Armoede blijft echter bestaan en neemt niet verder af.
Caritas
- De gegoede burgerij neemt rol op zich van caritas; daad vanuit liefdadigheid.
Hiermee hielpen zij ook de armen.
- Deden dit ook uit eigen belang: hoe minder armoede in je stad, hoe minder
problemen. Hoe minder ziektes onder de armen, hoe minder je er zelf last van hebt.
Voorbeeld: Aanleg van het riool in Amsterdam. Alle afval en uitwerpselen werden buiten
op straat en in de grachten gegooid. De gracht was een bron voor ziektes en er was stank.
Ziektes bleven in stand door de grote vuilnisbelt. De rijken bedachten het idee om een
riool aan te leggen, zodat de grachten niet als vuilnisbelt werden gebruikt.
Industriële revolutie (1850)
Ontstaan van een klassenmaatschappij:
1. Arbeiders: werkten lange dagen in de fabrieken.
2. Kapitalisten: kleine groep die vaak de eigenaren waren van de fabrieken en de macht
en het geld bezitten.
Karl Marx
- Socioloog die het fenomeen ging beschrijven. Hij wilde het verschil tussen de
arbeiders en de kapitalisten verkleinen.
https://www.youtube.com/watch?v=tmQHaT777lM
- Doordat de arbeiders zich gingen verenigen (zoals Marx had aangeraden) veranderde
er veel op het gebied van armoede, maar ook in gelijkheid en politiek.
3