1. inleiding
1.1. pedagogisch / pedagogiek / pedagogie
1.1.1. pedagogiek als wetenschap
● pedagogiek = als aanduiding voor de wetenschappelijke studie of theoretische
reflectie van opvoedingsgebeuren
● pedagogisch handelen = opvoedkundig handelen
● principes die spelen bij pedagogisch handelen
○ onmiddellijk reageren
○ je kan niet “ niet reageren”
○ aangepast aan dát kind op dát moment
2. het pedagogisch model
● = heeft invloed op didactisch model,
beide modellen staan niet los van
elkaar
● = een dynamisch gegeven
● helpt de lkr vanuit een andere bril het
kind te benaderen
● didactisch model = leerling en zijn
leerprocessen
● pedagogisch model = leerling en zijn
ontwikkelingsprocessen
● componenten zijn met elkaar
verbonden
1
, 2.1. het kind en zijn psychologische basisbehoeften
● psychologische basisbehoeften = aangeboren behoeften die eerst vervuld worden
moeten worden voordat een kind zich goed voelt en zich verder kan ontwikkelen
● link tussen didactiek en 3 psychologische basisbehoeften: als een kind zich niet
verbonden, autonoom en competent voelt, dan kan een kind zich moeilijk ontwikkelen
● eerste schijf in pedagogisch model: een veilige onderwijsleersituatie uitbouwen
● het kind staat centraal: zijn unieke set aan ontwikkelingsmogelijkheden
● behoefte aan verbondenheid: ik hoor er bij
● = kind heeft behoefte aan veiligheid, geborgenheid, het gevoel om erbij te horen
● d.m.v. een veilige sfeer te creëren in de klas
● hechtingstheorie: baby bouwt een positieve emotionele band op met een opvoeder →
de kwaliteit van de hechtingsband heeft invloed op de manier waarop een kind met
anderen omgaat de rest van zijn leven
● behoefte aan competentie: ik kan het
● = kind heeft behoefte om dingen te kunnen
● dit moet je stimuleren → boost van zelfvertrouwen
● behoefte aan autonomie: ik wil het zelf
● = zelfstandigheid, zelf kunnen / mogen beslissen
● zelf keuze oefeningen maken, zelf inspraak hebben in het maken van afspraken
2.2. een pedagogisch antwoord: de basishoudingen van een
leerkracht
● tweede schijf in pedagogisch model
● waarderen
○ onvoorwaardelijk accepteren van elk kind = we accepteren niet alleen het kind,
we waarderen het kind in wat hij doet en wat hij kan
○ zeker niet schenden: aanspreken op gedrag, nooit op persoonlijkheid
● ondersteunen
○ helpende hand bieden om zelfvertrouwen te verkennen
2
,● uitdagen
○ kind op verkenning laten gaan → ontwikkelen zich verder
○ leerlingen zelf dingen laten ervaren, uitproberen
● vertrouwen
○ in kind geloven
○ ontdekkingsproces gunnen
○ als jij je leerling vertrouwt, vertrouwt hij/zij zichzelf sneller
2.3. contexten waarbinnen pedagogisch handelen plaatsvindt
● derde schijf in pedagogisch model
● als lkr openstaan voor andere opvoedingsstijlen → hebben invloed op het kind
● als lkr de context waarin kind vertoeft verkennen → breder beeld kind
● tuiscontext
○ waar gaat het kind naar toe als/hij de school verlaat
○ primaire opvoeders van het kind : ouders, grootouders, instelling …
● peergroup
○ contact met leeftijdsgenoten
○ klasgroep, hobby’s…
● leerkracht
○ wie je bent als lkr heeft invloed op kinderen
○ je hebt zelf waarden en normen, sommige kinderen hebben andere waarden
en normen
● school
○ 2e opvoedingsmilieu voor kind
○ pedagogisch project = visie van de school
● buurt
○ negatieve buurt kan grote invloed hebben op kind
2.4. algemene context waarbinnen opvoeden plaatsvindt
● vierde schijf in pedagogisch model
3
, ● het maatschappij-en mensbeeld = algemene context waarbinnen opvoeden
plaatsvindt
○ niet zomaar je eigen visie uitdrukken
○ plaats- en tijdsgebonden
○ gelijkheid
○ emancipatorisch opvoeden
3. het kind en zijn psychologische basisbehoeften
3.1. de behoefte aan verbondenheid: ik hoor erbij
● als je je op je gemak voelt → veilig leef- en leerklimaat
● belangrijk om als lkr je lln te leren kennen
● dubbele richting: wanneer lln zich gerespecteerd voelt, zal het ook respect uiten
3.1.1. hechtingstheorie
= behoefte aan verbondenheid is er al sinds de wieg
● hechtingsproces = baby bouwt positieve emotionele band op met specifiek
opvoedingsfiguur
● veilige hechting = het kind gebruikt directe opvoeder als thuisbasis + voelt op gemak
bij aanwezigheid
● sociaal-emotionele ontwikkeling = verbondenheid met anderen en zichzelf versterkt
(vriendschappen)
3.1.2. verbondenheid met de groep
● basisbehoefte aan verbondenheid → motivatie om te leren
● samen streven naar een doel geeft ons een geluksgevoel
● mensen zijn sociaal lerende wezens → deel uitmaken van een groep, maakt je
mentaal sterker
3.1.3. verbondenheid met de leerkracht
● kinderen voelen zich verbonden met lkr als ze gelijkenissen ontdekken
● contact maken en houden met leerlingen & gelijkenissen tussen leerkracht en
leerlingen benadrukken = cruciaal
○ via groepswerk, kringgesprekken, kindgesprekken, gevoelsthermometer …
4
,● basishoudingen van de lkr zorgen voor die verbondenheid
3.2. de behoefte aan competentie: ik kan het
3.2.1. 3 lagen van competentie
● kennis: ik ken het
● vaardigheden: ik kan het
● attitudes: ik ben het
● verwerven op 3 vlakken: cognitief, sociaal, psychomotorisch
● link met didactisch handelen: doelstellingen vanuit eindtermen wordens teeds op
cognitieve vlakken geformuleerd
● competentiegevoel = het gevoel dat je iets kan
○ noodzakelijk voor vertrouwens en energie
○ chemische reactie: dopamine zorgt voor energieboost
○ totale ontwikkeling kind
○ ook buiten school competenties ontwikkelen
○ gedifferentieerde ondersteuning nodig!
○ beïnvloed door leermoeilijkheden: dyslexie, dyscalculie , ADHD …
● hoe kan lkr aan competentie werken?
○ grabbelton: wat doe ik graag? wat kan ik goed?
○ zelfreflectie
○ leerlingen laten aan elkaar uitleggen
3.2.2. zelfvertrouwen & zelfbeeld
● zelfbeeld = beeld dat iemand van zichzelf heeft
● competentiegevoel & zelfbeeld = wisselwerking
● dynamisch = in verschillende situaties kan je een verschillend zelfbeeld hebben
● zelfbeeld wordt gevormd door interactie met je omgeving (feedback)
● zelfbeeld kan positief of negatief zijn
○ positief zelfbeeld = positieve gedachten & gevoelens over zichzelf
○ negatief zelfbeeld = negatieve gedachten en gevoelens over zichzelf
5
, ● faalangst komt sneller voor bij negatief zelfbeeld
○ lln uitdagen → inspelen op basisbehoeften van je lln
○ lln bewust maken dat ze zelf aan de basis liggen van hun eigen successen
● lkr heeft een grote invloed op zelfbeeld
○ self-fulfilling prophecy = de voorspelling die je op voorhand maakt, komt uit
○ lkr denkt op voorhand dat leerling het niet kan → effectief slechte resultaten,
want dit geeft leerling negatief zelfbeeld
● 4 aspecten van zelfbeeld
sociaal zelfbeeld hoe denk je dat andere mensen jou zouden
omschrijven? / omgang met anderen
emotioneel zelfbeeld hoe iemand in zijn gevoelswereld staat /
emoties niet durven tonen / faalangst
cognitieve zelfbeeld prestaties, competentie, hoe er gereageerd
wordt op prestaties en hoe je er zelf tegenover
staat
lichamelijk zelfbeeld hoe voel je je fysiek?
3.2.3. fixed & growth mindset
● prestaties door eigen capaciteiten ● prestaties door inspanningen
● capaciteiten zijn vast, aangeboren ● capaciteiten kunnen groeien
● slim willen overkomen ● verlangen om te leren
● zoekt naar bevestiging ● gemakkelijker uitdagingen aangaan
● falen = grootste angst ● volhouden bij tegenslag
● successen anderen = bedreiging ● successen anderen = inspiratie
● feedback = kritiek ● feedback = welkom
6