,Hoofdstuk 1 – Algemene principes
A
• Abnormaliteitspatroon – herhaald signaleringspatroon dat wijst op afwijkingen in fysisch
onderzoek.
• Abductiebeperking – beperking in het zijwaarts bewegen van een extremiteit, vaak klinisch
gerelateerd aan musculoskeletale stoornissen.
B
• Bradypneu – onvoldoende lage ademhalingsfrequentie (< 12/min bij volwassenen).
• Bruit – abnormale bloedstroomgeluiden via stethoscoop hoorbaar, bijvoorbeeld bij arteriële
stenose.
C
• Crepitaties – knarsende geluiden/articulatie bij gewrichten, vaak wijzend op artrose.
• Cheyne-Stokes‐ademhaling – cyclische ademhalingsstilstand afgewisseld met steeds diepere
ademhalingen (neurologische/of hartfalen).
D
• Dysdiadochokinese – gestoorde ritmische snelle alternerende bewegingen; test voor
cerebellaire afwijkingen.
• Dicrotische notch – kleine terugval in arteriële puls vlak na de systolische piek, merkbaar bij
palpatie of golfvormanalyse.
E
• Erythrodermie – gegeneraliseerde roodheid van de huid, vaak teken van inflammatie of
systemische ziekte.
• EtCO₂ (eind‐expiratoir kooldioxide) – klinische meetwaarde voor ventilatie-efficiëntie via
capnografie.
F
• Fremitus – palpabele trilling van de thoraxwand bij spreken (‘99’), beoordeelt consolidatie of
pleuravocht.
• Fasciculaties – onwillekeurige, zichtbare spiertrekkingen, neurologisch teken (bv. bij
motorneuronziekten).
,
, Hoofdstuk 2 – Specifieke organen
A
• Anisocorie – ongelijke pupilgrootte, mogelijk teken van neurologisch letsel.
• Auscultatoire galop – extra hartgeluid (S3 of S4), vaak geassocieerd met hartfalen of
verminderde ventriculaire compliance.
B
• Bradypneu – abnormaal trage ademhaling, kan wijzen op centrale respiratoire depressie of
metabole aandoeningen.
• Bruit – turbulent geluid in bloedvaten, bijvoorbeeld bij arteriële stenose of aneurysma.
C
• Clubbing – verbreding en bolvorming van de vingertoppen, vaak geassocieerd met
chronische hypoxie zoals bij longziekten of hartafwijkingen.
• Cyanose – blauwe verkleuring van huid en slijmvliezen door onvoldoende zuurstof in het
bloed.
D
• Dysdiadochokinese – onvermogen tot snelle afwisselende bewegingen, typisch voor
cerebellaire aandoeningen.
• Decubitus – doorligwonden door langdurige druk op de huid, vaak bij immobiele patiënten.
E
• Edema – vochtophoping in weefsels, kan wijzen op hartfalen, nierproblemen of inflammatie.
• Exophthalmus – uitpuilen van de ogen, kenmerkend bij ziekte van Graves.
F
• Fasciculaties – spontane, onwillekeurige spiervezelcontracties, vaak bij motorneuronziekten.
• Fremitus – trillingen die voelbaar zijn op de thoraxwand, bijvoorbeeld bij longontsteking of
massa's in de long.
G
• Gowers-fenomeen – opkrabbelen met handen langs benen bij proximale spierzwakte, vooral
bij spinale musculaire atrofie of dystrofie.
• Glissando-fenomeen – vibrerend percussiegeluid bij pleurale verschuivingen.
H
• Heterochromie iridis – verschillen in iris-kleur, wijst op congenitale of verworven
aandoeningen van het oog.
• Hoover-test – beoordeling van abnormale excentrische heup-of knieondersteuning.