H3: bloedafname en verwerking
Bloed is vloeibaar bindweefsel met transport- en afweerfuncties. Het bestaat uit zowel
cellulaire als acellulaire componenten. Ca. 8% van het lichaamsgewicht bestaat uit bloed.
Hematocriet: het percentage van het bloed dat uit rode bloedcellen (erytrocyten) bestaat.
Functies van bloed:
Aanvoer van voedingssto en: zuurstof, voedingssto en, vitamines, koolhydraten,
eiwitten, vetten, mineralen, hormonen en water.
Verwijderen van afval: CO2, stikstofrijk afval en cellulaire toxines.
Reparaties van het vaatstelsel (bloedstelping).
Bescherming tegen binnen gedrongen micro-organismen
(immuunsysteem).
Handhaven van tempratuur, pH, osmolariteit en waterhuishouding.
Bloedafname en scheiding
Arterie: slagader
Capillair: haarvat
Vene: ader
Uit aders, meestal de armvene, wordt veneus bloed verkregen. Arterieel bloed is afkomstig uit
de slagader. Capillair bloed is afkomstig uit de haarvaten en word meestal via de vingerprik of
de hielprik verkregen (zoals het meten van de bloedsuikers). De hielprik wordt ingezet
bij pasgeborene en de vingerprik bij kinderen/volwassenen boven de 1 jaar.
Als de patiënt een infuus heeft in een arm, wordt er bij voorkeur in de andere arm
geprikt of het infuus 2 min. Stilgezet. Dit om verdunning van het bloed door de
infuusvloeistof te voorkomen. Indien het bloed direct door een “lijn” verkregen kan
worden, dient er eerst een loze buis te worden gevuld om de infuusvloeistof weg te
spoelen.
Door langdurige te “stuwen” (met een stuwband) wordt de druk verhoogd in de bloedvaten,
waardoor meer water met opgeloste “moleculaire sto en” uit de bloedvaten wordt geperst. Dit
heeft gevolg dat de concentratie hemocriet en eiwitten iets stijgt. De houding en stressgehalte
van een patiënt zijn ook van invloed op de bloedsamenstelling.
Serum: vloeibare deel van het bloed zonder bloedcellen en stollingseiwitten. Als je bloed laat
stollen (buiten de bloedvaten) in een buis, zal er een heldere gele vloeistof rondom de bloedprop
te zien zijn. Deze vloeistof noemt men serum en bestaat voornamelijk uit water.
,Plasma: vloeibare deel van het bloed zonder bloedcellen maar met
stollingseiwitten. dit wordt verkregen door een buis met volbloed en coagulans af te
draaien in een centrifuge, hierdoor ontstaat plasma als de bovenste laag. Deze lagen
worden gevormd door verschil in dichtheid in de verschillende bloedbestandsdelen.
Plasma en serum zijn dus vergelijkbaar, maar verschillende door de aanwezigheid
van stollingseiwitten (plasma wel en serum niet).
Volbloed: ontstold bloed dat wordt verkregen door het bloed direct na afname te mengen met
anticoagulans, dit voorkomt dat het bloed stolt.
Hemolysaat: wordt verkregen door volbloed met anticoagulans in een hemolyserende
hypotone oplossing te verdunnen. Door de hypotone oplossing knappen/lyseren de rode
bloedcellen. Hierbij komt de inhoud van de erytrocyten (rode bloedcellen) vrij. De
hemoglobine die vrijkomt geeft de oplossing een kersenrode kleur.
Antistolling en typen buizen
bloed dat in de bloedvaten stroomt is vloeibaar, zodra het buiten de bloedvaten komt stolt het.
De stolling van het bloed wordt veroorzaakt door een ingewikkeld samenspel tussen
bloedplaatjes en plasmaeiwitten. Zodat het bloed niet stolt in reageerbuizen wordt
anticoagulans gebruikt.
Een belangrijke factor in het stollingsproces is de aanwezigheid van Ca2+. Zonder dit atoom zal er
geen stolling kunnen plaatsvinden. Als de Ca2+ niet meer aanwezig/inactief zou zijn, kan het
bloed niet stollen. Van dit principe wordt vaak gebruik gemaakt om bloed onstolbaar te maken.
Om serum, plasma of volbloed te verkrijgen bestaan er allerlei typen bloedafnamebuizen. De
antistollingsmiddelen zijn als een coat aan de binnenkant van deze buizen aangebracht. Voor
het verkrijgen van serum wordt de stolling juist bevorderd met een stollingsactivator.
Bij het centrifugeren van bloed voor het verkrijgen van plasma of serum gaat deze gel tussen
beide lagen inzitten, waardoor een betere scheiding tot stand wordt gebracht.
,Pre-analytische fase
Laboratorium onderzoek is onder te verdelen in drie fasen:
Pre-analytische fase (voor het onderzoek): patiënt identificatie (voorkomen van mis-
identificatie), bloedafname, transport van de monsters, de registratie van aanvragen in
het lab, voorbewerking en het bewaren van de monsters. Bij het bloedprikken is tijd van
belang omdat gedurende de dag schommelingen in bepaalde concentraties in het bloed
kunnen optreden. Voor sommige patiënten is het van belang dat ze nuchter zijn als er
bloed wordt afgenomen.
Analytische fase (het onderzoek).
Post-analytische fase (na het onderzoek).
Integriteit van het onderzoeksmonster
Een normaal serum of plasma is bij gezonde mensen helder
(licht)geel van kleur. Er zijn echter afwijkende beelden, die sterke
invloed kunnen hebben op meetresultaten:
Hemolyse: ontstaat wanneer een deel van de erytrocyten
tijdens bloedafname en monsterverwerking
knappen/lyseren. De inhoud van de erytrocyten vermengt zich met het serum/plasma
(hemoglobine), hierdoor ontstaat een kersrode kleur. Dit kan ontstaan bij foutieve
bloedafnamen, maar kan ook al in de patiënt zijn opgetreden (bijv. bij auto-immuun
hemolyse).
Lipemie: veroorzaakt troebeling. Bij sterke lipemie is het serum ondoorzichtig geel-wit
(zoals ko iemelk). Lipemie kan ontstaan door bijvoorbeeld een bloedafname kort na
een vetrijke maaltijd, een vetstofwisselingsstoornis of door medicatie.
Icterie: het serum/plasma kleurt oranjeachtig door een verhoogd bilirubinegehalte in
het serum/plasma. Dit kan ontstaan door hepatitis (geelzucht).
Chemie apparatuur kan uitgerust zijn met scanners die de mate van deze afwijkende
beelden kan meten, de “HIL-index”. Hierdoor kan onbetrouwbaarheid vastgesteld
worden.
Hemolyse is een van de meest voorkomende oorzaken van onjuiste meetresultaten, mogelijke
resultaten zijn:
Te lang stuwen of de stuwband te strak aantrekken.
Onvoldoende laten drogen van de punctieplaat voor de bloed-afname.
Onvoldoende vullen van de afnamebuizen, overdosering van anticoagulantia/vacuüm.
Blootstellen van bloed aan extreme tempraturen.
Centrifugeren voordat het monster goed is uitgestold.
Onvoldoende centrifugeren (blijven erytrocyten over in het serum/plasma).
Te lang wachten met centrifugeren (+2/4 uur na afname).
Slechte venapunctie (bloed stroomt niet vloeiend in de buis).
Schudden van het monster i.p.v. zwenken.
Transport in de buizenpost met schokken en grote druk.
, H43.4 Blood components function in exchange, transport, and
defense
open circulatie: het bloed stroomt deels vrij in lichaamsholten en komt direct in contact met
organen, zoals bij insecten.
Dichte circulatie: het bloed blijft altijd binnen de bloedvaten word e iciënt
rondgepompt, zoals bij zoogdieren.
plasma
Bloed bestaat voornamelijk uit een vloeibare matrix die plasma genoemd
wordt. Ca. 55% van het volume van het bloed bestaat uit plasma. Het
plasma zelf bestaat uit 90% water. De rest van het plasma bestaat uit Ionen,
Plasma-eiwitten en andere sto en. Plasma-eiwitten beïnvloedden de pH,
osmotische druk en viscositeit en spelen ook een rol bij lipide transport,
immuniteit en het stollen van het bloed.
Cellulaire elementen
Het cellulaire component van het bloed bestaat uit ongeveer 45% van het volume. er zijn twee
soorten cellen (+ bloedplaatjes) gesuspendeerd in het bloedplasma:
Erytrocyten: rode bloedcellen. Zijn veruit het meest talrijk in het bloed. Bevatten
hemoglobine (rode bloedkleurstof) dat ijzer bevat en verantwoordelijk is voor de
verplaatsing van zuurstof (O2) en koolstofdioxide (CO2). Bij zoogdieren bevatten
erytrocyten geen celkern en mitochondriën.
Leukocyten: witte bloedcellen. Functioneren als bescherming van het lichaam door
pathogenen/lichaamsvreemde sto en te fagocyteren of antilichamen te maken. 5
types: Monocyten (7%), neutrofielen (60%), basofielen (1%), eosinofielen (2%) en
lymfocyten (30%). Bevinden zich binnen en buiten het circulatiesysteem.
Bloedplaatjes (trombocyten): kleine cel fragmenten in het bloed die een cruciale rol
spelen bij de bloedstolling (coagulatie) en wondgenezing. Een bloedstolsel dat zich
vormt in een bloedvat wordt een thrombus genoemd.
Sikkel-cel ziekte wordt veroorzaakt door een afwijkend hemoglobine-eiwit dat de rode
bloedcellen een sikkelvorm geeft, waardoor ze minder flexibel zijn en bloedvaten kunnen
blokkeren.