Samenvatting OVDA:
Hoofdstuk 1:
De levensloop bestaat uit verschillende fases. In een fase vinden verschillende ontwikkelingen plaats,
lichamelijk en geestelijk, die overeenkomen met meerdere mensen van dezelfde leeftijdsgroep.
Wij richten ons op de adolescentie die uit meerdere periodes bestaat. Een periode is een deel van
een fase met eigen kenmerken.
De puberteit is een fase met vooral lichamelijke veranderingen die ontwikkelen tot volwassenheid.
Vroege adolescentie: ook wel de puberteit genoemd, lichamelijke groei en rijping, losmaking tussen
de ouders en de adolescent.
Midden adolescentie: experimenteren met nieuwe keuzemogelijkheden.
Late adolescentie: het aangaan van verplichtingen, persoonlijke relaties, maatschappelijke positie.
Deze indeling loopt in de praktijk iets minder schematisch en deze fases overlappen ook vaak.
Nature versus nurture:
Nature is wat aangeboren is en nurture is wat ons word aangeleerd door de omgeving.
Hersenen:
Om de ontwikkeling van de adolescent te begrijpen moeten we onder andere naar de hersenen
kijken. De hersenen vormen met het ruggenmerg samen het centrale zenuwstelsel. Het zenuwstelsel
is opgebouwd uit neuronen (cel die informatie transporteert binnen het centrale zenuwstelsel).
Hersenfuncties:
De bovenwand: regelt onder andere ruimtelijke waarneming en zintuigelijke informatie.
De zijwand: regelt gehoor, taalfuncties en verbaal geheugen.
Het achterhoofd: regelt visuele waarneming.
Het voorhoofd: regelt hogere cognitieve functies zoals beoordelingsvermogen, planning,
werkgeheugen, impulscontrole en doelgericht gedrag.
In de prefrontale-cortex vinden veel leerprocessen plaats, is pas in de late adolescentie volgroeid.
Een adolescent maakt veel biologische veranderingen door, zowel aan de binnenkant als de
buitenkant van het lichaam. Door die veranderingen wordt de adolescent steeds zelfstandiger, krijgt
het lichaam volwassenere vormen, meer hormonen en de hersenen rijpen.
Interactie met de sociale omgeving: thuis, op straat, op school en met vrienden doen adolescenten
allerlei ervaringen op waarvan ze veel leren. Onder andere omstandigheden gedragen adolescenten
zich anders. Om dit te kunnen begrijpen moet je de subculturen en de sociale structuren waarvan de
adolescenten uitmaken bestuderen.
Ook moet je naar de historische context kijken, in de loop der tijd veranderen de omstandigheden
waarin de adolescenten zich omgeven. Waardoor ook hun gedrag verandert.
Hoofdstuk 2:
Erikson: heeft een theorie over de identiteitsontwikkeling, en typeert met ‘verwarring’,
‘marginaliteit’ en ‘identiteitscrisis’. Laat ook zien hoe de persoonlijkheid ontwikkelt in de loop der
jaren.
Persoonlijkheid: stabiele en unieke patroon van gedragskenmerken van een persoon.
persoonlijkheidskenmerken ontstaan uit het spel tussen nature en nurture.
Hoofdstuk 1:
De levensloop bestaat uit verschillende fases. In een fase vinden verschillende ontwikkelingen plaats,
lichamelijk en geestelijk, die overeenkomen met meerdere mensen van dezelfde leeftijdsgroep.
Wij richten ons op de adolescentie die uit meerdere periodes bestaat. Een periode is een deel van
een fase met eigen kenmerken.
De puberteit is een fase met vooral lichamelijke veranderingen die ontwikkelen tot volwassenheid.
Vroege adolescentie: ook wel de puberteit genoemd, lichamelijke groei en rijping, losmaking tussen
de ouders en de adolescent.
Midden adolescentie: experimenteren met nieuwe keuzemogelijkheden.
Late adolescentie: het aangaan van verplichtingen, persoonlijke relaties, maatschappelijke positie.
Deze indeling loopt in de praktijk iets minder schematisch en deze fases overlappen ook vaak.
Nature versus nurture:
Nature is wat aangeboren is en nurture is wat ons word aangeleerd door de omgeving.
Hersenen:
Om de ontwikkeling van de adolescent te begrijpen moeten we onder andere naar de hersenen
kijken. De hersenen vormen met het ruggenmerg samen het centrale zenuwstelsel. Het zenuwstelsel
is opgebouwd uit neuronen (cel die informatie transporteert binnen het centrale zenuwstelsel).
Hersenfuncties:
De bovenwand: regelt onder andere ruimtelijke waarneming en zintuigelijke informatie.
De zijwand: regelt gehoor, taalfuncties en verbaal geheugen.
Het achterhoofd: regelt visuele waarneming.
Het voorhoofd: regelt hogere cognitieve functies zoals beoordelingsvermogen, planning,
werkgeheugen, impulscontrole en doelgericht gedrag.
In de prefrontale-cortex vinden veel leerprocessen plaats, is pas in de late adolescentie volgroeid.
Een adolescent maakt veel biologische veranderingen door, zowel aan de binnenkant als de
buitenkant van het lichaam. Door die veranderingen wordt de adolescent steeds zelfstandiger, krijgt
het lichaam volwassenere vormen, meer hormonen en de hersenen rijpen.
Interactie met de sociale omgeving: thuis, op straat, op school en met vrienden doen adolescenten
allerlei ervaringen op waarvan ze veel leren. Onder andere omstandigheden gedragen adolescenten
zich anders. Om dit te kunnen begrijpen moet je de subculturen en de sociale structuren waarvan de
adolescenten uitmaken bestuderen.
Ook moet je naar de historische context kijken, in de loop der tijd veranderen de omstandigheden
waarin de adolescenten zich omgeven. Waardoor ook hun gedrag verandert.
Hoofdstuk 2:
Erikson: heeft een theorie over de identiteitsontwikkeling, en typeert met ‘verwarring’,
‘marginaliteit’ en ‘identiteitscrisis’. Laat ook zien hoe de persoonlijkheid ontwikkelt in de loop der
jaren.
Persoonlijkheid: stabiele en unieke patroon van gedragskenmerken van een persoon.
persoonlijkheidskenmerken ontstaan uit het spel tussen nature en nurture.