Deel 2: Correlationeel onderzoek.
Hoorcollege 1.
Belangrijkste kenmerk correlationeel onderzoek: kijken of er samenhang of relatie is tussen
eigenschappen.
Dataverzameling correlationeel onderzoek:
- Observatiestudies;
- Bestaande gegevens/big data;
- Vragenlijsten (surveys).
Correlationeel onderzoek is vooral theorie toetsend en in mindere mate theorievormend. De
onderzoeksvragen komen uit de theorie.
Onderzoeksvraag correlationeel onderzoek herken je aan:
P: Population: groep mensen/objecten die je wilt onderzoeken;
A: Association: de onderzoeker geeft aan welke relatie verwacht wordt;
C: Constructs (theoretische begrippen): de kenmerken die je van de mensen wil weten en meten
waartussen er een verband verwacht wordt.
Causaliteit: als we een oorzaak/gevolg verband beschrijven.
- Covariance: er moet een relatie zijn tussen oorzaak en gevolg.
- Temporal precedence: de oorzaak moet in de tijd voorafgaan aan het gevolg (eerst
oorzaak, dan gevolg)
- Internal validity: alternatieve verklaringen voor de gevonden relatie moeten zijn
uitgesloten.
Meetbaar maken van theoretische begrippen:
operationaliseren. Dit is het concreet maken
van alles wat je doet.
Conceptuele definitie: wat bedoelen we met het theoretische begrip?
Operationele definitie: hoe we het theoretische begrip gaan meten.
Variabele: wanneer een fysiek kenmerk of en theoretisch begrip is geoperationaliseerd.
- Numerieke waarden;
- Varieert van persoon tot persoon.
Meetinstrumenten
Veel fysieke kenmerken hebben een bestaand meetinstrument met bekende waarden:
- Lengte;
- Bloeddruk;
- Kledingmaat/schoenmaat;
- Sekse.
Ook theoretische begrippen hebben bestaande meetinstrumenten:
- IQ score;
- Self-esteem scale & depression scale.
Verschillende soorten variabelen: meetniveaus.
Nominaal meetniveau
o Categorieën (bijv. lievelingskleur: 1=rood, 2=blauw)
o De een is niet beter dan de andere!
Ordinaal meetniveau
o Categorieën op volgorde (bijv. kledingmaat, ranglijst)
o We weten niet hoeveel verschil daartussen is. Ze staan wel op volgorde, maar de
afstand ertussen is onduidelijk.
Interval meetniveau
o Er is een volgorde, en afstanden zijn gelijk (bijv. IQ score, cito toets)
o IQ 100-110, 90-100 is dezelfde afstand en betekent dat er evenveel
intelligentieverschil is
Ratio meetniveau
o Volgorde, afstanden zijn gelijk, absoluut nulpunt (bijv. lengte)
, o Absoluut nulpunt: nul betekent dat er niks is, begin van de meetschaal.
Rekenvaardigheid: 10 paar schoenen is 2x 5 paar schoenen.
Meetschalen omdat je theoretische begrippen niet met één vraag kan meten. Meerdere vragen
stellen = beter meten!
Voorbeeld: Likert-schaal (helemaal mee eens – helemaal niet mee eens).
Schaalscore: scores van de vragenlijst bij elkaar optellen en gemiddelde hiervan nemen. We zijn
niet geïnteresseerd in wat mensen per item zeggen, maar in de overall score.
Validiteit: meten wat je wil weten (opzet onderzoek)
Interne validiteit
Is dit een weergave van de werkelijkheid? Vinden
we een goed antwoord op de onderzoeksvraag?
o Vooral van belang bij causale
onderzoeksvragen of je helder kunt
maken dat er geen sprake is van
alternatieve verklaringen.
Statische validiteit
Kloppen de conclusies uit een statische tekst met
de data?
Externe validiteit
In hoeverre kunnen resultaten uit onze steekproef
gelden voor onze populatie? Naar welke populatie
kun je generaliseren?
Begripsvaliditeit
Inhoudelijk meten wat je wilt weten.
Subjectief beoordelen: mening over onze vragenlijst.
- Inhoudsvaliditeit (content validity)
Meet het meetinstrument wel alle aspecten?
In de theorie staan aantal aspecten, worden deze benoemd?
- Indruksvaliditeit (face validity) (expert)
Als onderzoekers naar de vragenlijst kijken, hoe beoordelen ze deze?
Ziet de vragenlijst er op het oog compleet uit?
Empirisch beoordelen: metingen doen om kwaliteit vragenlijst vast te stellen.
- Convergente validiteit
Geeft antwoord op de vraag: komen metingen van dit meetinstrument en
metingen van een ander meetinstrument overeen?
- Discriminante validiteit
Geeft antwoord op de vraag: hangen de metingen van dit meetinstrument
juist niet samen met echt andere kenmerken?
- Criterium validiteit
Geeft antwoord op de vraag: hangen de metingen van dit meetinstrument
samen met gedragsmatige uitkomsten waarvan we weten dat er een
verband hoort te zijn?
Generaliseren: de conclusies vanuit steekproef laten gelden voor
populatie.
Betrouwbaarheid (reliability): de nauwkeurigheid van een
meetprocedure, hoever je onderzoek vrij is van toevallige fouten.
Leidt de operationalisering tot goede, consistente
metingen?
Als hetzelfde meetinstrument nog een keer gebruikt wordt,
zouden de resultaten dan hetzelfde zijn?
De betrouwbaarheid kunnen we op verschillende manieren vaststellen:
Test-hertest betrouwbaarheid
o Wordt gebruikt bij theoretische begrippen die relatief stabiel zijn;
o Niet handig bij theoretische begrippen die fluctueren met de tijd.
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (meerdere onderzoekers)
o Vooral gebruikt bij observaties.
Interne betrouwbaarheid