Thema 1: Introductie in de sociale psychologie ...................................................................... 4
1.1 Wat is sociale psychologie en waar deze zich mee bezighoudt ....................................... 4
1.2 De geschiedenis van de sociale psychologie en de theorieën van de invloedrijkste sociaal
psychologen toe te lichten ................................................................................................ 4
1.3 Sociaal gedrag te verklaren aan de hand van fundamentele sociaalpsychologische
processen ....................................................................................................................... 5
1.4 Beschrijven hoe sociaal psychologen onderzoek doen en wat de valkuilen daarbij zijn ..... 6
1.5 Je te verdiepen in de ethiek van sociaalpsychologisch onderzoek ................................... 8
Thema 2: Sociale cognitie en perceptie ................................................................................. 9
2.1 Het verschil tussen automatische en gecontroleerde sociale cognitie ............................ 9
2.2 De rol van schema’s in automatische sociale cognitie ................................................... 9
2.3 Verschillende soorten automatisch denken .................................................................11
2.4 Wanneer en hoe we ons denken kunnen beïnvloeden ...................................................13
2.5 Hoe mensen non-verbale signalen gebruiken om anderen te begrijpen ..........................14
2.6 Hoe eerste indrukken zich vormen en waarom ze stand houden ....................................15
2.7 Hoe mensen in alledaagse interacties inschatten waarom anderen doen wat ze doen ....16
2.8 De rol van cultuur in sociale cognitie en perceptie ........................................................18
Thema 3: Zelfbeeld en zelfwaardering ..................................................................................20
3.1 Belangrijkste constructen, theorieën en processen die deel uitmaken van het thema .....20
3.2 Hoe het zelfconcept zich ontwikkelt: ...........................................................................20
3.3 Hoe we onszelf leren begrijpen en definiëren wie we zijn: ..............................................21
3.4 Wanneer we wel en niet slagen in zelfcontrole: ............................................................23
3.5 Hoe we onszelf zodanig presenteren dat anderen ons zien zoals we gezien willen worden:
......................................................................................................................................23
3.6 Wat de voor- en nadelen zijn van veel zelfvertrouwen: ..................................................24
3.7 Hoe mensen cognitieve dissonantie kunnen voorkomen om een positief zelfbeeld in stand
te houden: ......................................................................................................................24
3.8 In welk opzicht de rechtvaardiging van inspanning een product is van cognitieve
dissonantie en met welke praktische toepassingen dissonantie kan worden gereduceerd: ...25
3.9 Waarom iemand een negatief zelfbeeld in stand zou willen houden: ..............................27
3.10 Hoe mensen de valkuil van zelfrechtvaardiging en ander dissonantiereducerend gedrag
kunnen voorkomen: ........................................................................................................27
Thema 4: Intragroepsprocessen ..........................................................................................29
4.1 Wat is een groep en waarom sluiten mensen zich daarbij aan? ......................................29
4.2 Waarom mensen zich anders gedragen in aanwezigheid van anderen ............................29
4.3 In welke omstandigheden twee (of meer) mensen betere beslissingen nemen dan één ...31
4.4 Factoren die bijdragen aan de escalatie van een conflict versus aan de oplossing van een
conflict ...........................................................................................................................32
,Thema 5: Attitudes en attitudeverandering ...........................................................................35
5.1 Hoe attitudes worden gevormd ...................................................................................35
5.2 Het verschil tussen soorten attitudes herkennen..........................................................35
5.3 Beschrijven hoe attitudes via een oppervlakkige en diepgaande manier van
informatieverwerking beïnvloed worden ............................................................................36
5.4 Omschrijven op welke manier iemand weerstand kan bieden tegen beïnvloeding van
zijn/haar attitudes ...........................................................................................................37
5.5 Aangeven hoe attitudes door gedrag worden veranderd ................................................38
5.6 Omschrijven hoe gedrag door attitudes wordt veranderd en wanneer ............................38
Thema 6: Conformisme .......................................................................................................40
6.1 De belangrijkste constructen die deel uitmaken van het thema ‘conformisme’ ...............40
6.2 Uitleg wanneer sprake is van conformisme ..................................................................41
6.3 Hoe informationele en normatieve sociale invloed mensen motiveert om zich te
conformeren ...................................................................................................................41
6.4 Hoe kennis over sociale invloed voor positieve doeleinden kan worden gebruikt .............42
6.5 Wat studies hebben aangetoond over de bereidheid van mensen om iemand met een
gezagspositie te gehoorzamen .........................................................................................43
Thema 7: Vooroordelen .......................................................................................................45
7.1 Belangrijkste constructen van het thema Vooroordelen ................................................45
7.2 Opsporen van onderdrukte of onbewuste vooroordelen ................................................45
7.3 Effecten van vooroordelen ..........................................................................................46
7.4 Aspecten van het sociale leven die vooroordelen kunnen veroorzaken ...........................46
7.5 Terugdringen van vooroordelen ...................................................................................47
Thema 8: Pro- en antisociaal gedrag .....................................................................................49
8.1. Basismotieven die mensen hebben om wel of niet te helpen ........................................49
8.2. Situaties die de kans op hulp vergroten of verkleinen ...................................................50
8. 3. Een interventie bedenken om hulpgedrag te stimuleren ..............................................51
8.4. Welke soorten agressie er zijn en welke plaats ze innemen in het intermenselijk verkeer 52
8.5 Verklaren hoe sociale processen agressie en geweld kunnen indammen of juist versterken
......................................................................................................................................53
8.6 Verklaren waarom het zien van geweld voor een toename ervan zorgt ............................55
8.7 De voorgaande processen toepassen om alledaagse conflicten te reguleren .................56
Thema 9: Interpersoonlijke processen – eerste indrukken en relaties ......................................58
9.1 Factoren die bijdragen aan interpersoonlijke aantrekkelijkheid en de rol van cultuur en
evolutie ..........................................................................................................................58
9.2 Waarom mannen en vrouwen volgens de evolutiepsychologie door verschillende factoren
tot elkaar worden aangetrokken .......................................................................................59
,9.3 Hoe nieuwe technologieën van invloed zijn op waarom we anderen aantrekkelijk vinden en
er al dan niet intieme relaties mee aangaan.......................................................................60
9.4 De aard van intieme relaties aan de hand van de kernbegrippen liefde, kameraadschap,
hartstocht en communale relaties ....................................................................................61
8.5 Culturele variatie in de definitie van liefde....................................................................61
9.6 De samenhang tussen hechtingsstijlen in de eerste levensjaren en de kwaliteit van
volwassen intieme relaties ...............................................................................................62
9.7 Theorieën op het gebied van tevredenheid over de relatie beschrijven en toepassen .......63
9.8 De factoren toelichten die invloed hebben op het proces van het verbreken van een
intieme relatie, en de gevolgen van uit elkaar gaan beschrijven voor de betrokken personen .64
,Thema 1: Introductie in de sociale psychologie
1.1 Wat is sociale psychologie en waar deze zich mee bezighoudt
Sociale psychologie is de wetenschap die bestudeert hoe de gedachten, gevoelens en
gedragingen van mensen worden beïnvloed door de echte of denkbeeldige aanwezigheid
van anderen. De kern van de sociale psychologie is het fenomeen sociale invloed, wat
inhoudt dat we allemaal beïnvloed worden door andere mensen. Dit omvat niet alleen directe
pogingen tot overreding (zoals reclame of vrienden die je overhalen), maar ook de indirecte
invloed van de aanwezigheid van bekenden of vreemden, en de verwachtingen van anderen
(ouders, vrienden, leraren). Het doel van de sociale psychologie is het begrijpen en
voorspellen van menselijk gedrag. Sociaal psychologen zijn met name geïnteresseerd in wat
er gebeurt wanneer verschillende sociale invloeden botsen, bijvoorbeeld als waarden van
thuis verschillen van die van medestudenten. In tegenstelling tot
persoonlijkheidspsychologen die zich richten op individuele verschillen en karaktertrekken,
focussen sociaal psychologen op de machtige rol van de sociale situatie en de context
waarin gedrag plaatsvindt. Sociologen daarentegen kijken naar bredere maatschappelijke
factoren, groepen en sociale structuren. Het analyseniveau van de sociale psychologie is het
individu in de context van een sociale situatie. Het uiteindelijke doel is het identificeren van
universele eigenschappen van de menselijke natuur die iedereen gevoelig maken voor
sociale invloed, ongeacht sociale klasse of cultuur. Crosscultureel onderzoek is hierbij
essentieel om te bepalen welke wetten universeel zijn en welke cultuurgebonden.
1.2 De geschiedenis van de sociale psychologie en de theorieën van de invloedrijkste
sociaal psychologen toe te lichten
Sociale psychologie is een relatief jonge wetenschap die zich vooral in de Verenigde Staten
heeft ontwikkeld. De discipline is beïnvloed door verschillende stromingen en belangrijke
denkers:
• Behaviorisme (B.F. Skinner): Deze stroming stelt dat al het gedrag verklaard kan worden
aan de hand van beloningen en straffen in de omgeving. Vroege behavioristen negeerden
echter subjectieve zaken als denken en voelen, waardoor ze het belang van hoe mensen
hun omgeving interpreteren (cognitie) over het hoofd zagen. Hoewel nuttig voor het verklaren
van bepaald gedrag, wordt het behaviorisme als onvoldoende beschouwd voor een groot
deel van de belangrijke attitudes en gedragingen.
• Gestaltpsychologie: Deze benadering onderzoekt hoe mensen de fysieke wereld
waarnemen en stelt dat het geheel anders is dan de som der delen. Het richt zich op de
subjectieve manier waarop een object in de geest van mensen verschijnt ('het gestalt' of
geheel), in plaats van op objectieve fysieke eigenschappen.
• Kurt Lewin: Wordt algemeen beschouwd als de grondlegger van de moderne experimentele
sociale psychologie. Hij paste de gestaltprincipes toe op sociale perceptie, stellende dat het
belangrijker is te begrijpen hoe mensen de sociale wereld waarnemen, doorgronden en
interpreteren dan om de objectieve eigenschappen ervan te begrijpen. Zijn ervaringen met
antisemitisme in nazi-Duitsland beïnvloedden zijn interesse in onderzoek naar vooroordelen
en stereotypen. Zijn motto was: “Niets is zo praktisch als een goede theorie”.
• Fritz Heider: Een van de medeoprichters van de sociale psychologie. Hij merkte op dat
mensen reageren op wat ze denken dat anderen waarnemen, voelen en denken, naast wat
de ander zou kunnen doen. Deze gissingen hebben belangrijke gevolgen
.
, • Leon Festinger: Hij was ontevreden over de verklarende kracht van het behaviorisme voor
attitudeverandering en formuleerde de dissonantietheorie. Hij realiseerde zich dat de meest
waardevolle inzichten ontstaan wanneer de behoefte aan een positief zelfbeeld en de
behoefte om de wereld accuraat waar te nemen ons in tegengestelde richtingen trekken.
• Lee Ross: Hoogleraar aan Stanford University, introduceerde het concept van ‘naïef
realisme’, de overtuiging dat ieder van ons dingen waarneemt 'zoals ze echt zijn'. Dit kan
onderhandelingen bemoeilijken doordat beide partijen geloven dat de ander bevooroordeeld
is, terwijl zij zelf objectief zijn.
1.3 Sociaal gedrag te verklaren aan de hand van fundamentele sociaalpsychologische
processen
Sociaal gedrag wordt verklaard door de interpretatie (of 'construct') van de sociale situatie.
Deze interpretaties worden gevormd door twee fundamentele menselijke motieven:
1. Het motief van eigenwaarde: de behoefte aan een positief zelfbeeld.
◦ Mensen hebben een sterke behoefte om zichzelf als goed, competent en beschaafd
te beschouwen.
◦ Vaak vervormen mensen de realiteit om zich goed te voelen over zichzelf, zelfs als
dit betekent dat ze niet accuraat zijn. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot het
rechtvaardigen van eerder gedrag, wat zelfverbetering in de weg kan staan.
◦ Een voorbeeld hiervan is lijden en zelfrechtvaardiging. Sociaal psychologen hebben
ontdekt dat mensen die een zware ontgroening hebben ondergaan om lid te worden
van een groep, de groep daarna positiever beoordelen om hun eerdere pijn en
schaamte te rechtvaardigen. Hoe onaangenamer de procedure, hoe leuker ze de
groep vonden.
◦ Dit motief kan soms indruisen tegen de behoefte aan accuratesse, met potentieel
catastrofale gevolgen, zoals het voorbeeld van president Johnson tijdens de
Vietnamoorlog.
2. Het motief van de sociale cognitie: de behoefte om accuraat waar te nemen.
◦ Mensen proberen de wereld zo accuraat mogelijk waar te nemen en te begrijpen,
fungerend als "amateur-detectives". Ze zijn bedreven in denken, overwegen en
deduceren.
◦ Echter, onze pogingen tot accurate waarneming kunnen fouten bevatten, vaak
omdat we niet over alle feiten beschikken of door onjuiste interpretaties.
◦ Verwachtingen over de sociale wereld kunnen ons vermogen om accuraat waar te
nemen beïnvloeden en zelfs de aard van de sociale wereld veranderen. Een
voorbeeld hiervan is de selffulfilling prophecy, waarbij je verwachtingen bepaald
gedrag van jezelf of anderen teweegbrengen, waardoor de verwachting uitkomt.
• De macht van de situatie: Centraal in de sociale psychologie staat het inzicht dat menselijk
gedrag veelal wordt veroorzaakt door de situaties waarin mensen zich bevinden, niet alleen
door hun persoonlijkheden. De neiging om gedrag vrijwel uitsluitend aan
persoonlijkheidstrekken toe te schrijven en de sociale invloed te onderschatten, wordt de
fundamentele attributiefout genoemd. Het niet doorgronden van de macht van de situatie kan
leiden tot het onterecht de schuld geven aan slachtoffers.
1.1 Wat is sociale psychologie en waar deze zich mee bezighoudt ....................................... 4
1.2 De geschiedenis van de sociale psychologie en de theorieën van de invloedrijkste sociaal
psychologen toe te lichten ................................................................................................ 4
1.3 Sociaal gedrag te verklaren aan de hand van fundamentele sociaalpsychologische
processen ....................................................................................................................... 5
1.4 Beschrijven hoe sociaal psychologen onderzoek doen en wat de valkuilen daarbij zijn ..... 6
1.5 Je te verdiepen in de ethiek van sociaalpsychologisch onderzoek ................................... 8
Thema 2: Sociale cognitie en perceptie ................................................................................. 9
2.1 Het verschil tussen automatische en gecontroleerde sociale cognitie ............................ 9
2.2 De rol van schema’s in automatische sociale cognitie ................................................... 9
2.3 Verschillende soorten automatisch denken .................................................................11
2.4 Wanneer en hoe we ons denken kunnen beïnvloeden ...................................................13
2.5 Hoe mensen non-verbale signalen gebruiken om anderen te begrijpen ..........................14
2.6 Hoe eerste indrukken zich vormen en waarom ze stand houden ....................................15
2.7 Hoe mensen in alledaagse interacties inschatten waarom anderen doen wat ze doen ....16
2.8 De rol van cultuur in sociale cognitie en perceptie ........................................................18
Thema 3: Zelfbeeld en zelfwaardering ..................................................................................20
3.1 Belangrijkste constructen, theorieën en processen die deel uitmaken van het thema .....20
3.2 Hoe het zelfconcept zich ontwikkelt: ...........................................................................20
3.3 Hoe we onszelf leren begrijpen en definiëren wie we zijn: ..............................................21
3.4 Wanneer we wel en niet slagen in zelfcontrole: ............................................................23
3.5 Hoe we onszelf zodanig presenteren dat anderen ons zien zoals we gezien willen worden:
......................................................................................................................................23
3.6 Wat de voor- en nadelen zijn van veel zelfvertrouwen: ..................................................24
3.7 Hoe mensen cognitieve dissonantie kunnen voorkomen om een positief zelfbeeld in stand
te houden: ......................................................................................................................24
3.8 In welk opzicht de rechtvaardiging van inspanning een product is van cognitieve
dissonantie en met welke praktische toepassingen dissonantie kan worden gereduceerd: ...25
3.9 Waarom iemand een negatief zelfbeeld in stand zou willen houden: ..............................27
3.10 Hoe mensen de valkuil van zelfrechtvaardiging en ander dissonantiereducerend gedrag
kunnen voorkomen: ........................................................................................................27
Thema 4: Intragroepsprocessen ..........................................................................................29
4.1 Wat is een groep en waarom sluiten mensen zich daarbij aan? ......................................29
4.2 Waarom mensen zich anders gedragen in aanwezigheid van anderen ............................29
4.3 In welke omstandigheden twee (of meer) mensen betere beslissingen nemen dan één ...31
4.4 Factoren die bijdragen aan de escalatie van een conflict versus aan de oplossing van een
conflict ...........................................................................................................................32
,Thema 5: Attitudes en attitudeverandering ...........................................................................35
5.1 Hoe attitudes worden gevormd ...................................................................................35
5.2 Het verschil tussen soorten attitudes herkennen..........................................................35
5.3 Beschrijven hoe attitudes via een oppervlakkige en diepgaande manier van
informatieverwerking beïnvloed worden ............................................................................36
5.4 Omschrijven op welke manier iemand weerstand kan bieden tegen beïnvloeding van
zijn/haar attitudes ...........................................................................................................37
5.5 Aangeven hoe attitudes door gedrag worden veranderd ................................................38
5.6 Omschrijven hoe gedrag door attitudes wordt veranderd en wanneer ............................38
Thema 6: Conformisme .......................................................................................................40
6.1 De belangrijkste constructen die deel uitmaken van het thema ‘conformisme’ ...............40
6.2 Uitleg wanneer sprake is van conformisme ..................................................................41
6.3 Hoe informationele en normatieve sociale invloed mensen motiveert om zich te
conformeren ...................................................................................................................41
6.4 Hoe kennis over sociale invloed voor positieve doeleinden kan worden gebruikt .............42
6.5 Wat studies hebben aangetoond over de bereidheid van mensen om iemand met een
gezagspositie te gehoorzamen .........................................................................................43
Thema 7: Vooroordelen .......................................................................................................45
7.1 Belangrijkste constructen van het thema Vooroordelen ................................................45
7.2 Opsporen van onderdrukte of onbewuste vooroordelen ................................................45
7.3 Effecten van vooroordelen ..........................................................................................46
7.4 Aspecten van het sociale leven die vooroordelen kunnen veroorzaken ...........................46
7.5 Terugdringen van vooroordelen ...................................................................................47
Thema 8: Pro- en antisociaal gedrag .....................................................................................49
8.1. Basismotieven die mensen hebben om wel of niet te helpen ........................................49
8.2. Situaties die de kans op hulp vergroten of verkleinen ...................................................50
8. 3. Een interventie bedenken om hulpgedrag te stimuleren ..............................................51
8.4. Welke soorten agressie er zijn en welke plaats ze innemen in het intermenselijk verkeer 52
8.5 Verklaren hoe sociale processen agressie en geweld kunnen indammen of juist versterken
......................................................................................................................................53
8.6 Verklaren waarom het zien van geweld voor een toename ervan zorgt ............................55
8.7 De voorgaande processen toepassen om alledaagse conflicten te reguleren .................56
Thema 9: Interpersoonlijke processen – eerste indrukken en relaties ......................................58
9.1 Factoren die bijdragen aan interpersoonlijke aantrekkelijkheid en de rol van cultuur en
evolutie ..........................................................................................................................58
9.2 Waarom mannen en vrouwen volgens de evolutiepsychologie door verschillende factoren
tot elkaar worden aangetrokken .......................................................................................59
,9.3 Hoe nieuwe technologieën van invloed zijn op waarom we anderen aantrekkelijk vinden en
er al dan niet intieme relaties mee aangaan.......................................................................60
9.4 De aard van intieme relaties aan de hand van de kernbegrippen liefde, kameraadschap,
hartstocht en communale relaties ....................................................................................61
8.5 Culturele variatie in de definitie van liefde....................................................................61
9.6 De samenhang tussen hechtingsstijlen in de eerste levensjaren en de kwaliteit van
volwassen intieme relaties ...............................................................................................62
9.7 Theorieën op het gebied van tevredenheid over de relatie beschrijven en toepassen .......63
9.8 De factoren toelichten die invloed hebben op het proces van het verbreken van een
intieme relatie, en de gevolgen van uit elkaar gaan beschrijven voor de betrokken personen .64
,Thema 1: Introductie in de sociale psychologie
1.1 Wat is sociale psychologie en waar deze zich mee bezighoudt
Sociale psychologie is de wetenschap die bestudeert hoe de gedachten, gevoelens en
gedragingen van mensen worden beïnvloed door de echte of denkbeeldige aanwezigheid
van anderen. De kern van de sociale psychologie is het fenomeen sociale invloed, wat
inhoudt dat we allemaal beïnvloed worden door andere mensen. Dit omvat niet alleen directe
pogingen tot overreding (zoals reclame of vrienden die je overhalen), maar ook de indirecte
invloed van de aanwezigheid van bekenden of vreemden, en de verwachtingen van anderen
(ouders, vrienden, leraren). Het doel van de sociale psychologie is het begrijpen en
voorspellen van menselijk gedrag. Sociaal psychologen zijn met name geïnteresseerd in wat
er gebeurt wanneer verschillende sociale invloeden botsen, bijvoorbeeld als waarden van
thuis verschillen van die van medestudenten. In tegenstelling tot
persoonlijkheidspsychologen die zich richten op individuele verschillen en karaktertrekken,
focussen sociaal psychologen op de machtige rol van de sociale situatie en de context
waarin gedrag plaatsvindt. Sociologen daarentegen kijken naar bredere maatschappelijke
factoren, groepen en sociale structuren. Het analyseniveau van de sociale psychologie is het
individu in de context van een sociale situatie. Het uiteindelijke doel is het identificeren van
universele eigenschappen van de menselijke natuur die iedereen gevoelig maken voor
sociale invloed, ongeacht sociale klasse of cultuur. Crosscultureel onderzoek is hierbij
essentieel om te bepalen welke wetten universeel zijn en welke cultuurgebonden.
1.2 De geschiedenis van de sociale psychologie en de theorieën van de invloedrijkste
sociaal psychologen toe te lichten
Sociale psychologie is een relatief jonge wetenschap die zich vooral in de Verenigde Staten
heeft ontwikkeld. De discipline is beïnvloed door verschillende stromingen en belangrijke
denkers:
• Behaviorisme (B.F. Skinner): Deze stroming stelt dat al het gedrag verklaard kan worden
aan de hand van beloningen en straffen in de omgeving. Vroege behavioristen negeerden
echter subjectieve zaken als denken en voelen, waardoor ze het belang van hoe mensen
hun omgeving interpreteren (cognitie) over het hoofd zagen. Hoewel nuttig voor het verklaren
van bepaald gedrag, wordt het behaviorisme als onvoldoende beschouwd voor een groot
deel van de belangrijke attitudes en gedragingen.
• Gestaltpsychologie: Deze benadering onderzoekt hoe mensen de fysieke wereld
waarnemen en stelt dat het geheel anders is dan de som der delen. Het richt zich op de
subjectieve manier waarop een object in de geest van mensen verschijnt ('het gestalt' of
geheel), in plaats van op objectieve fysieke eigenschappen.
• Kurt Lewin: Wordt algemeen beschouwd als de grondlegger van de moderne experimentele
sociale psychologie. Hij paste de gestaltprincipes toe op sociale perceptie, stellende dat het
belangrijker is te begrijpen hoe mensen de sociale wereld waarnemen, doorgronden en
interpreteren dan om de objectieve eigenschappen ervan te begrijpen. Zijn ervaringen met
antisemitisme in nazi-Duitsland beïnvloedden zijn interesse in onderzoek naar vooroordelen
en stereotypen. Zijn motto was: “Niets is zo praktisch als een goede theorie”.
• Fritz Heider: Een van de medeoprichters van de sociale psychologie. Hij merkte op dat
mensen reageren op wat ze denken dat anderen waarnemen, voelen en denken, naast wat
de ander zou kunnen doen. Deze gissingen hebben belangrijke gevolgen
.
, • Leon Festinger: Hij was ontevreden over de verklarende kracht van het behaviorisme voor
attitudeverandering en formuleerde de dissonantietheorie. Hij realiseerde zich dat de meest
waardevolle inzichten ontstaan wanneer de behoefte aan een positief zelfbeeld en de
behoefte om de wereld accuraat waar te nemen ons in tegengestelde richtingen trekken.
• Lee Ross: Hoogleraar aan Stanford University, introduceerde het concept van ‘naïef
realisme’, de overtuiging dat ieder van ons dingen waarneemt 'zoals ze echt zijn'. Dit kan
onderhandelingen bemoeilijken doordat beide partijen geloven dat de ander bevooroordeeld
is, terwijl zij zelf objectief zijn.
1.3 Sociaal gedrag te verklaren aan de hand van fundamentele sociaalpsychologische
processen
Sociaal gedrag wordt verklaard door de interpretatie (of 'construct') van de sociale situatie.
Deze interpretaties worden gevormd door twee fundamentele menselijke motieven:
1. Het motief van eigenwaarde: de behoefte aan een positief zelfbeeld.
◦ Mensen hebben een sterke behoefte om zichzelf als goed, competent en beschaafd
te beschouwen.
◦ Vaak vervormen mensen de realiteit om zich goed te voelen over zichzelf, zelfs als
dit betekent dat ze niet accuraat zijn. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot het
rechtvaardigen van eerder gedrag, wat zelfverbetering in de weg kan staan.
◦ Een voorbeeld hiervan is lijden en zelfrechtvaardiging. Sociaal psychologen hebben
ontdekt dat mensen die een zware ontgroening hebben ondergaan om lid te worden
van een groep, de groep daarna positiever beoordelen om hun eerdere pijn en
schaamte te rechtvaardigen. Hoe onaangenamer de procedure, hoe leuker ze de
groep vonden.
◦ Dit motief kan soms indruisen tegen de behoefte aan accuratesse, met potentieel
catastrofale gevolgen, zoals het voorbeeld van president Johnson tijdens de
Vietnamoorlog.
2. Het motief van de sociale cognitie: de behoefte om accuraat waar te nemen.
◦ Mensen proberen de wereld zo accuraat mogelijk waar te nemen en te begrijpen,
fungerend als "amateur-detectives". Ze zijn bedreven in denken, overwegen en
deduceren.
◦ Echter, onze pogingen tot accurate waarneming kunnen fouten bevatten, vaak
omdat we niet over alle feiten beschikken of door onjuiste interpretaties.
◦ Verwachtingen over de sociale wereld kunnen ons vermogen om accuraat waar te
nemen beïnvloeden en zelfs de aard van de sociale wereld veranderen. Een
voorbeeld hiervan is de selffulfilling prophecy, waarbij je verwachtingen bepaald
gedrag van jezelf of anderen teweegbrengen, waardoor de verwachting uitkomt.
• De macht van de situatie: Centraal in de sociale psychologie staat het inzicht dat menselijk
gedrag veelal wordt veroorzaakt door de situaties waarin mensen zich bevinden, niet alleen
door hun persoonlijkheden. De neiging om gedrag vrijwel uitsluitend aan
persoonlijkheidstrekken toe te schrijven en de sociale invloed te onderschatten, wordt de
fundamentele attributiefout genoemd. Het niet doorgronden van de macht van de situatie kan
leiden tot het onterecht de schuld geven aan slachtoffers.