Casusbesprekingen
Juni 2025
Casusbespreking 1 – 13 mei 2025 – leereenheid 1-3
Rechten op goederen
Casus 1 - Chalet
(zie de link in de blog van week 1, naar het item van Zembla, vanaf 4:53 min)
Tessa werkt als leerkracht op een school in Amsterdam, en kan in die stad geen passende
woonruimte vinden. Ze huurt een plek op een camping aan de Westeinderplassen, vlak bij
de stad. Op deze camping staan allerlei soorten huisjes, variërend van de ouderwetse
stacaravan tot complete bungalows. Met een lening en haar spaargeld koopt Tessa een
mooi houten chalet, dat op het perceel wordt opgebouwd. Daarna laat ze een nieuwe
keuken in het chalet plaatsen. Het chalet is goed geïsoleerd en voorzien van elektriciteit en
een eigen aansluiting op de waterleiding en de riolering. De tuin rondom het chalet maakt
ze gezellig met wat planten en een zitje. Ze gaat er permanent wonen, dat wordt vanwege
de woningnood door de gemeente Haarlemmermeer oogluikend toegestaan. Ze schrijft zich
bij de gemeente in op het betreffende adres op de camping. Geef een gemotiveerd
antwoord op de volgende vragen:
a. Is het chalet roerend of onroerend?
Het chalet kan worden aangemerkt als een onroerende zaak op grond van art. 3:3 lid 1 BW:
“Onroerend zijn de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde
beplantingen, alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd,
hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken.”. Dit wetsartikel
geeft diverse gronden om een zaak aan te merken als onroerend;
- de grond
- de nog niet gewonnen delfstoffen
- de met de grond verenigde beplantingen
- alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij
rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken
In deze casus is het chalet een gebouw of werk dat duurzaam met de grond is verenigd. Om
te bepalen of er sprake is van een duurzame vereniging met de grond, spelen zichtbare
kenmerken de hoofdrol. Zoals blijkt uit HR Portacabins, dient er gekeken te worden naar het
bestemmingscriterium. Het moet naar aard en inrichting bestemd zijn om duurzaam ter
plaatse te blijven. Ook moet deze bedoeling naar buiten kenbaar zijn. Afgaande op hetgeen
daadwerkelijk naar buiten kenbaar is, kan er worden geconcludeerd dat het chalet in de
casus hieraan voldoet. Het feit dat het chalet op de locatie zelf is opgebouwd, geen
aanleiding om aan te nemen dat het er niet verrijdbaar uitziet. De goede isolatie lijkt ook te
wijzen op een meer permanente karakter. Kortom, het chalet is een onroerende zaak.
, b. Wie is eigenaar van het chalet?
Eigenaarschap zegt iets over de juridische situatie van de zaak. In de casus staat dat Tessa
met haar spaargeld en een lening het chalet koopt, maar de plaats op de camping huurt. De
grond is dus het eigendom van de camping. Door natrekking is het chalet onderdeel
geworden van de grond. De eigenaar van de grond is dus ook de eigenaar van het chalet; de
camping. Deze koopovereenkomst vormt de basis van het eigendomsrecht van Tessa. Dat ze
hiervoor geld heeft geleend is niet relevant.
c. En wie van de keuken?
Om te bepalen wie er eigenaar is van de keuken, is het van belang om te weten of de
keuken een bestanddeel is geworden van het chalet. Voor bestanddeelvorming kijken we
naar art. 3:4 BW. De wet geeft hiervoor twee richtlijnen; lid 1 en lid 2. Indien de keuken
verwijdert moet worden uit het chalet, is het niet aannemelijk dat een der zaken serieus
beschadigd wordt (HR Zalco II). Doorgaans zijn de keukenkastjes, het aanrechtblad en
apparatuur demontabel. De andere maatstaf die art. 3:4 BW biedt is neergelegd in lid 1.
Het is de vraag in hoeverre de keuken constructief is afgestemd op het chalet (HR
Dépex/curatoren). Verder, het is de vraag of een chalet zonder keuken als onvoltooid zou
worden aangemerkt (HR Dépex/curatoren). Volgens verkeersopvattingen zullen mensen
oordelen dat de keuken onderdeel uitmaakt van het chalet. Immers, wanneer je een huis
koopt wordt de keuken alsook de badkamer daarbij opgeleverd. Mensen zullen dus
verwachten dat deze onderdelen bestanddelen zijn van het chalet. Ingevolge het
eenheidsbeginsel (art. 5:3 BW) is de eigenaar van een zaak, de eigenaar van haar
bestanddelen. De keuken is dus ook het eigendom van de eigenaar van het chalet (alsook
van de grond); de camping.
Casus 2 - Meubelfabriek
Abel heeft een fabriek waar hij houten meubels produceert. Het hout wordt geleverd in de
vorm van planken door verschillende leveranciers. Abel verwerkt de houten planken tot
meubels en verkoopt en levert de eindproducten aan verschillende meubelwinkels. In het
magazijn van Abel ligt een voorraad hout in de vorm van stapels houten planken van
verschillende houtsoorten en in verschillende diktes. Daarnaast bevat het magazijn een
voorraad van verschillende soorten meubels die gereed zijn voor de verkoop.
Houtverwerkingsbedrijf Bosboom levert op 1 februari een voorraad eikenhouten planken
aan meubelfabriek Abel. Abel betaalt de rekening van Bosboom en verwerkt de planken
vervolgens tot kasten in een landelijke stijl. Abel plaatst de kasten in zijn magazijn totdat
zich een koper aandient.
Geef een gemotiveerd antwoord op de volgende vragen:
a. Wordt Abel eigenaar van de eikenhouten kasten? Zo ja, op grond waarvan? Zo
nee, waarom niet?
, Abel wordt eigenaar van de eikenhouten kasten omdat er sprake is van zaaksvorming in de
zin van art. 5:16 BW. Lid 1 van dit artikel bepaalt: “Indien iemand uit een of meer roerende
zaken een nieuwe zaak vormt, wordt deze eigendom van de eigenaar van de oorspronkelijke
zaken. Behoorden deze toe aan verschillende eigenaars, dan zijn de vorige twee artikelen
van overeenkomstige toepassing.”. Abel heeft de eikenhouten planken gekocht. Hij is dus
reeds eigenaar van de planken. De nieuwe zaak die Abel creëert, en het nieuwe
eigendomsrecht dat zodoende ontstaat, komt Abel toe.
b. Indien Abel eigenaar van de kasten wordt: is dat een originaire of een derivatieve
verkrijging?
Hier is sprake van een originaire verkrijging. Omdat er een nieuwe zaak gevormd wordt,
ontstaat er een nieuw eigendomsrecht. Dat betekent dus dat er sprake is van een originaire
verkrijging. Het eigendomsrecht van de houten planken gaat teniet.
Vervolg casus
Stel dat Bosboom de houten planken op 1 februari aan Abel had geleverd onder
eigendomsvoorbehoud en dat Abel de planken op 1 mei had verwerkt tot kasten die hij in
zijn magazijn had geplaatst. Op 1 mei heeft Abel de rekening van Bosboom nog niet
betaald.
c. Hoe luidt het antwoord op vraag a dan?
In dat geval is art. 5:16 lid 1 BW niet aan de orde. Het gaat immers om een roerende zaak
die hem niet reeds toebehoorde. De zaak gaat pas over na betaling. Omdat er nog niet is
betaald, behoren de planken nog steeds Bosboom toe. Dan moet er gekeken worden naar
lid 2: “Indien iemand voor zichzelf een zaak vormt of doet vormen uit of mede uit een of
meer hem niet toebehorende roerende zaken, wordt hij eigenaar van de nieuwe zaak, tenzij
de kosten van de vorming dit wegens hun geringe omvang niet rechtvaardigen.”. Met andere
woorden, in principe wordt Abel eigenaar van de nieuwe zaak. De uitzonderingsclausule is
niet van toepassing. De waarde toevoeging van de arbeid van Abel is significant. Het
antwoord op vraag a zal dus niet veranderen. Hier vindt eigendomsverschuiving plaats.
Vervolg casus
Abel heeft veel succes met zijn kasten en kan de productie ervan niet meer alleen af. Abel
geeft een bevriende meubelmaakster Corien opdracht om dezelfde kasten te maken en
overhandigt Corien een voorraad hout, zijn ontwerp en aanwijzingen voor de fabricage. De
kasten die Corien gereed heeft worden in Abels magazijn geplaatst voor de verkoop.
d. Wie wordt eigenaar van de kasten die Corien maakt, en waarom?
Abel wordt de eigenaar van de kasten die Corien maakt. Corien maakt de kasten namelijk
niet voor zichzelf, maar voor Abel. Abel laat de kasten voor zichzelf maken door Corien.
Daarbij is het ontwerp en het verkooprisico voor Abel. Indien hij niet tevreden zou zijn over
het resultaat, is het zijn eigen probleem omdat hij zelf het ontwerp heeft aangeleverd (HR