oofdstuk 3: Neuropsychologie in de praktijk
H
2
Hoofdstuk 4: Beeldvorming van de hersenen 4
Hoofdstuk 5: Plasticiteit, herstel en neuropsychologische revalidatie 8
Hoofdstuk 7: Geheugen 11
Hoofdstuk 8: Taal en spraak 13
Hoofdstuk 9: Aandacht en executief functioneren 16
Hoofdstuk 11: Motoriek en actie 21
Hoofdstuk 3: Sensatie en perceptie 25
Hoofdstuk 1: Situering en overzicht 30
Brein 33
asussen
C 5
3
Oefenvragen 41
,Hoofdstuk 3: Neuropsychologie in de praktijk
cientist practicioner→ Een psycholoog in de zorg, die klinische kennis en vaardigheden combineert met een
S
wetenschappelijke grondhouding.
erkveld als neuropsycholoog
W
Ziekenhuis
- Patiënten helpen met een medische aandoening waarbij cognitieve stoornissen/klachten zijn ontstaan
- Cognitief, emotioneel en gedragsmatig functioneren in kaart brengen
- Diagnose stellen
Geestelijke gezondheidszorg (GGZ)
- Relatie tussen hersenen, cognitie, emotie en gedrag wordt onderzocht
- Onderzoeken doen en behandelplan opstellen
- Werken samen met psychiaters
Revalidatiecentra
- Patiënt zo zelfstandig mogelijk maken
Langdurige zorg
- Patiënten die niet meer thuis kunnen wonen vanwege cognitieve stoornissen of lichamelijke klachten
- Verblijf is in sommige gevallen tijdelijk
Forensische zorg
- Patiënten die strafbaar gedrag hebben laten zien in combinatie met een psychische stoornis of eerder
verworven hersenletsel (TBS-patiënten)
- Behandeling kan vrijwillig of gedwongen plaatsvinden
Neuropsychologisch onderzoek/Diagnostische cyclus
1. Verwijzing
2. Vraagstelling
3. Dossieronderzoek
- Gekeken naar medische en psychische voorgeschiedenis
4. Hypothesen formuleren over oorzaken van de problematiek
5. Anamnesegesprek(Intakegesprek)
- Ingaan op de klachten die de patiënt ervaart
- Beloop van de klachten
- De mate waarin deze klachten hem beperken in het uitvoeren van dagelijkse activiteiten
6. Heteroanamnese(Gesprek met een naaste)
- Afnemen in afwezigheid van de patiënt
7. Aanscherpen hypothesen
8. Psychometrisch onderzoek afnemen
- Verschillende tests en vragenlijsten
9. Observaties buiten het testonderzoek, dragen bij aan het creëren van een totaalbeeld van de patiënt
10. Conclusie
11. Adviezen opstellen voor de patiënt
Betrouwbaarheid→ Meet het telkens hetzelfde
- Test-hertest-betrouwbaarheid→ In welke mate komteen test tot hetzelfde resultaat op verschillende
momenten bij eenzelfde patiënt
- Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid→ Belangrijk datverschillende onderzoekers tot eenzelfde
resultaat moeten komen, wanneer een test onder vergelijkbare omstandigheden wordt afgenomen
,Validiteit→ De test meet wat het moet meten
- Inhoudsvaliditeit→ Richt zich op de vraag of de test representatief is voor het onderwerp dat je wilt
meten.
- Face-validity→ De mate waarin een test op het eerste gezicht meet wat hij behoort te meten
- Inhoudsvaliditeit → Richt zich op de vraag of de test representatief is voor het onderwerp dat men wil
meten
- Begripsvaliditeit→ Verwijst naar de mate waarin hetresultaat van de test ook daadwerkelijk een
indicatie is van de cognitieve functie waar men een uitspraak over wil doen
- Criteriumvaliditeit→ De mate waarin een test de presentatievan een patiënt kan voorspellen op een
extern criterium
- Concurrente validiteit→ De vergelijking tussen eenneuropsychologische test en een ander
instrument dat hetzelfde criterium beoogt
- Predictieve validiteit→ Hoe goed voorspelt een testhet daadwerkelijke gedrag?
- Ecologische validiteit→ Wordt aangegeven in welke mate de test voorspelt hoe een
patiënt functioneert in zijn eigen omgeving
europsychologische tests zijn van invloed van:
N
Fysieke factoren→ Vermoeidheid, spanning, pijntjes,ongemakken
Psychische en sociaal-emotionele factoren→ Faalangst,laag zelfbeeld, verdriet, boosheid, inadequate
coping, sociaal-emotionele achterstand
Cognitieve factoren→ Aandacht en controle daaroveris voorwaarde voor veel tests
Stoorfactoren bij neuropsychologische tests
- Aggraveren→ Overdrijven van klachten
- Simuleren→ Voorwenden van niet-bestaande klachten
a afname van het testonderzoek moeten de gegevens van tests en vragenlijsten gescoord en genormeerd
N
worden. De neuropsycholoog moet steeds een kritische afweging maken bij het gebruik van verschillende
normgegevens.
In richtlijnen wordt wetenschappelijke kennis vertaald naar aanbevelingen voor de praktijk. Wetenschappelijk
bewijs is vaak niet eenduidig. Richtlijnen zijn daarom gebaseerd op de op dat moment geldende
wetenschappelijke opvattingen waar het meest overeenstemming over bestaat onder onderzoekers.
e klachtenpresentatie kan cultuurgebonden zijn.
D
Multidisciplinaire samenwerking→ Intensieve samenwerkingmet andere disciplines
ecundaire cognitieve klachten
S
Er zijn ook ziektebeelden waarbij er minder of slechts beperkte aanwijzingen zijn voor directe hersenschade,
maar waarbij een groot deel van de patiënten toch cognitieve klachten ervaart.
sycho-educatie→ Belangrijk onderdeel van de neuropsychologischebehandeling. Patiënten krijgen
P
voorlichting over hun ziektebeeld en ook worden er adviezen gegeven. De informatie is niet alleen belangrijk voor
de patiënt zelf maar ook voor de naasten.
nosognosie→ Ontbrekend ziektebesef. De patiënt iszich niet bewust van het hebben van een aandoening en
A
bijbehorende beperkingen.
Intact ziektebesef→ De patiënt is zich bewust vanhet hebben van een aandoening en bijbehorende
beperkingen. Door een aangedaan ziekte-inzicht is het mogelijk dat de patiënt geen inzicht heeft in de gevolgen
ervan voor het dagelijks functioneren.
peciaal ontwikkelde validiteitstaken→ Deze takenworden gepresenteerd als ogenschijnlijk moeilijke taken,
S
maar in werkelijkheid zijn deze taken echter niet moeilijk en doen ze beroep op processen die vaak nog intact zijn
bij patiënten met hersenbeschadiging.
Ingebouwde validiteitsindicatoren (embedded)→ Hierbijwordt gekeken naar onwaarschijnlijke prestaties
binnen reguliere tests.
, Hoofdstuk 4: Beeldvorming van de hersenen
euro-imaging→ Studie van de structuur en de functievan de hersenen door middel van
N
beeldvormingstechnieken. Kan op twee manieren:
1. Structureel → Kijken naar de anatomie
2. Functioneel → Geven onderliggende processen weer (BV: Bloedstroming)
emporele resolutie→ Onderscheidingsvermogen in tijd (Snelheid van opnames)
T
Spatiële resolutie→ Onderscheidingsvermogen in ruimte (Scherpte van de beelden)
Structurele radiologische beeldvorming
1. Computertomografie (CT)
- Hersenweefsel in beeld krijgen door het gebruik van röntgenstralen.
- Een CT-scanner bestaat uit een gemotoriseerde bron van röntgenstraling die in een spiraalvormig
patroon om het hoofd van de patiënt heen draaien.
- Met behulp van CT kan afwijkende morfologie in kaart worden gebracht.
- De meeste ziekteprocessen in de hersenen gaan gepaard met een toename van het watergehalte van
het hersenweefsel. Op de CT-beelden is dit weefsel donkerder afgebeeld ten opzichte van normaal
hersenweefsel.
- Bloed en kalk zijn wit
- Radiologisch contrastmiddel zorgt ervoor dat de hersenen of hersenbloedvaten beter afgebeeld worden
- Contrast maakt structuren wit
- De hersenen absorberen normaal gesproken het contrastmiddel niet, vanwege een
bloed-hersenbarrière die voorkomt dat het contrastmiddel binnen in het hersenweefsel komt.
- Echter bij een tumor is de bloed-hersenbarrière verstoord of niet aanwezig waardoor het contrastmiddel
wel door de bloed-hersenbarrière lekt en daardoor aankleuring veroorzaakt op de CT-beelden
. M
2 agnetische Resonantie (MRI)
- Een MRI-scanner bestaat uit een ronde buis waaromheen een zeer sterke magneet zit, die permanent
aanstaat. Deze magneet produceert een homogeen magnetisch veld, uitgedrukt in Tesla.
- MRI heeft een hoge spatiële resolutie
- MRI kan de grijze en witte stof goed onderscheiden en ook zien hoeveel er van beide is
- Een groot deel van het menselijk lichaam bestaat uit water en vet, en daardoor ook waterstofatomen. In
de kern van elk waterstofatoom bevindt zich een proton. Elke waterstofproton draait om zijn eigen as
heen, deze draaiende beweging resulteert in het ontstaan van een klein magnetisch veld. Dit verandert
wanneer een menselijk lichaam in de MRI-scanner in een zeer magnetisch veld wordt geplaats. De
waterstofprotonen draaien nu evenwijdig aan de as van het magnetische veld.
H
2
Hoofdstuk 4: Beeldvorming van de hersenen 4
Hoofdstuk 5: Plasticiteit, herstel en neuropsychologische revalidatie 8
Hoofdstuk 7: Geheugen 11
Hoofdstuk 8: Taal en spraak 13
Hoofdstuk 9: Aandacht en executief functioneren 16
Hoofdstuk 11: Motoriek en actie 21
Hoofdstuk 3: Sensatie en perceptie 25
Hoofdstuk 1: Situering en overzicht 30
Brein 33
asussen
C 5
3
Oefenvragen 41
,Hoofdstuk 3: Neuropsychologie in de praktijk
cientist practicioner→ Een psycholoog in de zorg, die klinische kennis en vaardigheden combineert met een
S
wetenschappelijke grondhouding.
erkveld als neuropsycholoog
W
Ziekenhuis
- Patiënten helpen met een medische aandoening waarbij cognitieve stoornissen/klachten zijn ontstaan
- Cognitief, emotioneel en gedragsmatig functioneren in kaart brengen
- Diagnose stellen
Geestelijke gezondheidszorg (GGZ)
- Relatie tussen hersenen, cognitie, emotie en gedrag wordt onderzocht
- Onderzoeken doen en behandelplan opstellen
- Werken samen met psychiaters
Revalidatiecentra
- Patiënt zo zelfstandig mogelijk maken
Langdurige zorg
- Patiënten die niet meer thuis kunnen wonen vanwege cognitieve stoornissen of lichamelijke klachten
- Verblijf is in sommige gevallen tijdelijk
Forensische zorg
- Patiënten die strafbaar gedrag hebben laten zien in combinatie met een psychische stoornis of eerder
verworven hersenletsel (TBS-patiënten)
- Behandeling kan vrijwillig of gedwongen plaatsvinden
Neuropsychologisch onderzoek/Diagnostische cyclus
1. Verwijzing
2. Vraagstelling
3. Dossieronderzoek
- Gekeken naar medische en psychische voorgeschiedenis
4. Hypothesen formuleren over oorzaken van de problematiek
5. Anamnesegesprek(Intakegesprek)
- Ingaan op de klachten die de patiënt ervaart
- Beloop van de klachten
- De mate waarin deze klachten hem beperken in het uitvoeren van dagelijkse activiteiten
6. Heteroanamnese(Gesprek met een naaste)
- Afnemen in afwezigheid van de patiënt
7. Aanscherpen hypothesen
8. Psychometrisch onderzoek afnemen
- Verschillende tests en vragenlijsten
9. Observaties buiten het testonderzoek, dragen bij aan het creëren van een totaalbeeld van de patiënt
10. Conclusie
11. Adviezen opstellen voor de patiënt
Betrouwbaarheid→ Meet het telkens hetzelfde
- Test-hertest-betrouwbaarheid→ In welke mate komteen test tot hetzelfde resultaat op verschillende
momenten bij eenzelfde patiënt
- Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid→ Belangrijk datverschillende onderzoekers tot eenzelfde
resultaat moeten komen, wanneer een test onder vergelijkbare omstandigheden wordt afgenomen
,Validiteit→ De test meet wat het moet meten
- Inhoudsvaliditeit→ Richt zich op de vraag of de test representatief is voor het onderwerp dat je wilt
meten.
- Face-validity→ De mate waarin een test op het eerste gezicht meet wat hij behoort te meten
- Inhoudsvaliditeit → Richt zich op de vraag of de test representatief is voor het onderwerp dat men wil
meten
- Begripsvaliditeit→ Verwijst naar de mate waarin hetresultaat van de test ook daadwerkelijk een
indicatie is van de cognitieve functie waar men een uitspraak over wil doen
- Criteriumvaliditeit→ De mate waarin een test de presentatievan een patiënt kan voorspellen op een
extern criterium
- Concurrente validiteit→ De vergelijking tussen eenneuropsychologische test en een ander
instrument dat hetzelfde criterium beoogt
- Predictieve validiteit→ Hoe goed voorspelt een testhet daadwerkelijke gedrag?
- Ecologische validiteit→ Wordt aangegeven in welke mate de test voorspelt hoe een
patiënt functioneert in zijn eigen omgeving
europsychologische tests zijn van invloed van:
N
Fysieke factoren→ Vermoeidheid, spanning, pijntjes,ongemakken
Psychische en sociaal-emotionele factoren→ Faalangst,laag zelfbeeld, verdriet, boosheid, inadequate
coping, sociaal-emotionele achterstand
Cognitieve factoren→ Aandacht en controle daaroveris voorwaarde voor veel tests
Stoorfactoren bij neuropsychologische tests
- Aggraveren→ Overdrijven van klachten
- Simuleren→ Voorwenden van niet-bestaande klachten
a afname van het testonderzoek moeten de gegevens van tests en vragenlijsten gescoord en genormeerd
N
worden. De neuropsycholoog moet steeds een kritische afweging maken bij het gebruik van verschillende
normgegevens.
In richtlijnen wordt wetenschappelijke kennis vertaald naar aanbevelingen voor de praktijk. Wetenschappelijk
bewijs is vaak niet eenduidig. Richtlijnen zijn daarom gebaseerd op de op dat moment geldende
wetenschappelijke opvattingen waar het meest overeenstemming over bestaat onder onderzoekers.
e klachtenpresentatie kan cultuurgebonden zijn.
D
Multidisciplinaire samenwerking→ Intensieve samenwerkingmet andere disciplines
ecundaire cognitieve klachten
S
Er zijn ook ziektebeelden waarbij er minder of slechts beperkte aanwijzingen zijn voor directe hersenschade,
maar waarbij een groot deel van de patiënten toch cognitieve klachten ervaart.
sycho-educatie→ Belangrijk onderdeel van de neuropsychologischebehandeling. Patiënten krijgen
P
voorlichting over hun ziektebeeld en ook worden er adviezen gegeven. De informatie is niet alleen belangrijk voor
de patiënt zelf maar ook voor de naasten.
nosognosie→ Ontbrekend ziektebesef. De patiënt iszich niet bewust van het hebben van een aandoening en
A
bijbehorende beperkingen.
Intact ziektebesef→ De patiënt is zich bewust vanhet hebben van een aandoening en bijbehorende
beperkingen. Door een aangedaan ziekte-inzicht is het mogelijk dat de patiënt geen inzicht heeft in de gevolgen
ervan voor het dagelijks functioneren.
peciaal ontwikkelde validiteitstaken→ Deze takenworden gepresenteerd als ogenschijnlijk moeilijke taken,
S
maar in werkelijkheid zijn deze taken echter niet moeilijk en doen ze beroep op processen die vaak nog intact zijn
bij patiënten met hersenbeschadiging.
Ingebouwde validiteitsindicatoren (embedded)→ Hierbijwordt gekeken naar onwaarschijnlijke prestaties
binnen reguliere tests.
, Hoofdstuk 4: Beeldvorming van de hersenen
euro-imaging→ Studie van de structuur en de functievan de hersenen door middel van
N
beeldvormingstechnieken. Kan op twee manieren:
1. Structureel → Kijken naar de anatomie
2. Functioneel → Geven onderliggende processen weer (BV: Bloedstroming)
emporele resolutie→ Onderscheidingsvermogen in tijd (Snelheid van opnames)
T
Spatiële resolutie→ Onderscheidingsvermogen in ruimte (Scherpte van de beelden)
Structurele radiologische beeldvorming
1. Computertomografie (CT)
- Hersenweefsel in beeld krijgen door het gebruik van röntgenstralen.
- Een CT-scanner bestaat uit een gemotoriseerde bron van röntgenstraling die in een spiraalvormig
patroon om het hoofd van de patiënt heen draaien.
- Met behulp van CT kan afwijkende morfologie in kaart worden gebracht.
- De meeste ziekteprocessen in de hersenen gaan gepaard met een toename van het watergehalte van
het hersenweefsel. Op de CT-beelden is dit weefsel donkerder afgebeeld ten opzichte van normaal
hersenweefsel.
- Bloed en kalk zijn wit
- Radiologisch contrastmiddel zorgt ervoor dat de hersenen of hersenbloedvaten beter afgebeeld worden
- Contrast maakt structuren wit
- De hersenen absorberen normaal gesproken het contrastmiddel niet, vanwege een
bloed-hersenbarrière die voorkomt dat het contrastmiddel binnen in het hersenweefsel komt.
- Echter bij een tumor is de bloed-hersenbarrière verstoord of niet aanwezig waardoor het contrastmiddel
wel door de bloed-hersenbarrière lekt en daardoor aankleuring veroorzaakt op de CT-beelden
. M
2 agnetische Resonantie (MRI)
- Een MRI-scanner bestaat uit een ronde buis waaromheen een zeer sterke magneet zit, die permanent
aanstaat. Deze magneet produceert een homogeen magnetisch veld, uitgedrukt in Tesla.
- MRI heeft een hoge spatiële resolutie
- MRI kan de grijze en witte stof goed onderscheiden en ook zien hoeveel er van beide is
- Een groot deel van het menselijk lichaam bestaat uit water en vet, en daardoor ook waterstofatomen. In
de kern van elk waterstofatoom bevindt zich een proton. Elke waterstofproton draait om zijn eigen as
heen, deze draaiende beweging resulteert in het ontstaan van een klein magnetisch veld. Dit verandert
wanneer een menselijk lichaam in de MRI-scanner in een zeer magnetisch veld wordt geplaats. De
waterstofprotonen draaien nu evenwijdig aan de as van het magnetische veld.