Communicatiewetenschappen
Hoofdstuk 1: Bouwstenen van een discipline en een praktijk
● Wat zijn communicatiewetenschappen?
● relatie tussen media en samenleving
● jong veld maar zeer breed
● taalaspect
● centrale rol van media
● Bijna alles bestaat uit tekens
● semiotiek: bestudeert de wijze waarop tekens functioneren en hoe ze betekenis
doen ontstaan
● Manieren om tekens te begrijpen:
1. Intensie - extensie van tekens
● intensie: geheel van criteria of kenmerken
● extensie: klasse van zaken waarop de term correct is
toegepast
2. Betekenaar - betekende
● betekenaar: materiële vorm (foto, uitspraak,..) ⇒
signifiant
● betekende: dat waar de tekenvorm naar verwijst ⇒
signifié
○ extra laag van signifie (significatie, Barthes)
■ Primair: denotatie (letterlijke betekenis)
■ Secundair: connotatie (figuurlijke betekenis)
● tekensysteem van Peirce
○ teken (representamen) ⇒ drager van betekenis
○ object
○ betekenis (interpretant)
● tekensysteem van de Saussure
○ vooral verhouding van teken met ander teken
○ object is geen deel van het teken
○ 2 soorten relaties tussen tekens: paradigma en syntagma
■ paradigma: selectie (verticaal)
■ syntagma: combinatie (horizontaal)
● Tekenindeling volgens Peirce
○ icoon: teken dat lijkt op het object waar het naar verwijst (bv. foto van toilet)
○ index: teken met verband met het object (bv. geur van toilet, indicatie dat er
een toilet is)
○ symbool: teken op basis van een afspraak
● Tekenindeling volgens Peters
○ index: teken is op natuurlijke wijze verbonden met datgene waar het naar
verwijst en er geen tussenkomst is van de mens
○ conventioneel teken: op basis van een afspraak
○ icoon: het lijkt op iets
○ symbool: associatie (bv. religieuze tekens)
● Elementen van het communicatieproces
○ Communicator (“zender”)
, ■ actor die boodschap met informatie uitzendt
■ onderscheid bron - communicator
■ bewust en onbewust communiceren
■ individu - groep
■ selectie en belang van copresence (=aanwezigheid van zender)
○ Boodschap
■ bewustzijnsinhoud + externaliseren
■ niet altijd ontvanger nodig voor boodschap
■ 3 aspecten
● Referentiële of inhoudelijke aspect
○ gebruik van tekens
○ boodschap verwijst naar iets
● Expressieve of vormelijke aspect
○ vorm van de boodschap
○ lay-out, neutrale taal, intonatie van uitspraak, …
● Relationele en appellerende aspect
○ relatie met ontvanger
○ Encoderen/decoderen
■ coderen = encoderen + decoderen
■ encoderen: zender + code
■ decoderen: ontvanger (dubbel proces)
● syntactisch: ontcijferen van specifieke code van zender
● semantisch: interpreteren van boodschap
■ onderscheid
● dominante/hegemonische decodering: zender en ontvanger
kennen dezelfde betekenis aan boodschap
● aberrante decodering: ontvanger geeft afwijkende betekenis
aan boodschap dan zender bedoelde
● onderhandelde decodering: lezing niet veel afwijken van
voorkeurslezing, maar interpretatie wordt aangepast door
eigen normen en waarden
■ reflecties
● context
■ belangrijke aspecten
● gemakkelijkheidsgraad (bv. prof legt iets heel moeilijk
uit ⇒ niet interessant)
● verschillend vermogen (een heeft meer vermogen dan ander
en omgekeerd)
● digitale - analoge code
○ dig: conventioneel
○ an: symbool/icoon
○ Transmissie, kanaal en medium
■ overbrengen van een geëncodeerde boodschap van communicator
naar ontvanger = transmissie
■ kanaal nodig ⇒ materiële of fysische drager van signaal
■ kanaal heeft begrensde beschikbaarheid (bv. geen wifi of bereik)
■ medium = technisch middel die transmissie vermenigvuldigd
■ probleem: ruis
, ● externe ruis: niks te maken met boodschap zelf (bv.
omgevingslawaai)
● interne ruis: psychologisch (emoties), semantisch (bv. andere
taal, taalproblemen), mechanisch (bv. kapotte antenne)
○ Ontvanger
■ van passief naar meer actieve en selectieve ontvanger
■ ruis en de ontvanger
● opvullen gaten en toevoegen details
● assimileren van boodschap
● realiteitsreductie en -versterking
● criteria voor succesvolle communicatie
○ effectiviteit
○ intentionaliteit
○ interactiviteit
● 7 communicatiemodellen om communicatie te bestuderen
● middelen kind van hun tijd (ene niet beter dan de andere)
● communicatiemodel = bewust gesimplificeerde beschrijving van deel van de
werkelijkheid
● heeft eigen componenten,functies en vorm
○ Model van Lasswell (zender en effect)
■ ‘Wie - zegt wat - in welk kanaal - tegen wie - met wat effect?’
■ communicator - boodschap - medium - ontvanger - effect
■ controlestudies - inhoudsanalyse - media-analyse - publieksonderzoek- effectonderzoek
■ lineair
○ Model van Shannon & Weaver (technische ruis)
■ veel communicatie bereikt ontvanger niet ⇒ RUIS
■ opkomst telefonie (bv. fout doorverbinden tijdens bellen)
■ lineair
○ Balansmodel van Newcomb (negotiatie)
■ ABX model → A en B hebben gesprek over X
■ theorieën rond attitudeverandering en idee van gelijkenis
■ focus op sociale en/of maatschappelijke verhoudingen
■ gericht op evenwicht
○ Model van Schramm (interactie)
■ communicatie tussen 2 mensen
■ 2 mensen kunnen tegelijk zender en ontvanger zijn bv. politiek debat
waar 2 mensen door elkaar heen praten
■ circulair proces vorm geven
■ semantische ruis ⇒ mensen kunnen anders encoderen en
decoderen
■ belang van context
■ actieve deelnemers en feedback (geen eenrichtingsverkeer)
○ Model van Gerbner (perceptie vs realiteit)
■ eerste poging om alle communicatie te beschrijven in 1 model
■ ‘communicatie is selectie van wat er gebeurd in de wereld’
■ iemand - neemt een gebeurtenis waar - en reageert - in een situatie -
door met bepaalde middelen - iets ter beschikking te stellen - dat in
, een bepaalde vorm - en context - een bepaalde inhoud heeft - met
bepaalde gevolgen
■ psychofysische perceptie: betekenis ligt vast in het waargenome,
geen ruimte tot onderhandeling)
■ transactionele perceptie: betekenis komt tot stand uit de transactie
tss waarnemer en het waargenome, er wordt onderhandeld om tot de
betekenis te komen
■ verschil tussen de 2 percepties?
● 2 mogelijke visies op proces van perceptie
● 2 mogelijke visies op agency van publiek
■ deelprocessen
● selectieproces
● omgeving (communicatiesituatie - communicatiecontext)
● informatie
■ open karakter van communicatie
■ nog altijd lineair
○ Model van Jakobson (functies)
■ 6 functies van de boodschap
● expressieve functie (zender)
○ functie en status van zender + attitude
● conatieve functie (ontvanger)
○ gedrag van ontvanger
● referentiële functie (context)
○ context waarin communicatieproces plaatsvindt
● poëtische functie (boodschap)
○ boodschap en formeel-esthetische aspecten van
vormgeving
● fatische functie (contact)
○ tot stand brengen, onderhouden of afbreken van
contact
● metalinguïstische functie (code)
○ code + metataal
○ Procesmodel van Oomkes (Circulair proces)
■ shift: lineair naar circulair
■ betekenis-creërend proces
■ proces van encoderen en decoderen
■ feedback en feedforward
■ context en referentiekaders (communicatie als ‘act of interpretation’)
● Visies op communicatie
○ Transmissievisie
■ overbrengen van inhoud van punt A naar punt B
■ focus op de communicator
■ gericht op kennis- en informatieoverdracht
■ communicatie = rationeel-lineair proces
■ waarom relevant: institutionele dimensie (bv. propaganda,
campagnes, …)
■ visie houdt te weinig rekening met sociale, relationele en emotionele
aspecten
Hoofdstuk 1: Bouwstenen van een discipline en een praktijk
● Wat zijn communicatiewetenschappen?
● relatie tussen media en samenleving
● jong veld maar zeer breed
● taalaspect
● centrale rol van media
● Bijna alles bestaat uit tekens
● semiotiek: bestudeert de wijze waarop tekens functioneren en hoe ze betekenis
doen ontstaan
● Manieren om tekens te begrijpen:
1. Intensie - extensie van tekens
● intensie: geheel van criteria of kenmerken
● extensie: klasse van zaken waarop de term correct is
toegepast
2. Betekenaar - betekende
● betekenaar: materiële vorm (foto, uitspraak,..) ⇒
signifiant
● betekende: dat waar de tekenvorm naar verwijst ⇒
signifié
○ extra laag van signifie (significatie, Barthes)
■ Primair: denotatie (letterlijke betekenis)
■ Secundair: connotatie (figuurlijke betekenis)
● tekensysteem van Peirce
○ teken (representamen) ⇒ drager van betekenis
○ object
○ betekenis (interpretant)
● tekensysteem van de Saussure
○ vooral verhouding van teken met ander teken
○ object is geen deel van het teken
○ 2 soorten relaties tussen tekens: paradigma en syntagma
■ paradigma: selectie (verticaal)
■ syntagma: combinatie (horizontaal)
● Tekenindeling volgens Peirce
○ icoon: teken dat lijkt op het object waar het naar verwijst (bv. foto van toilet)
○ index: teken met verband met het object (bv. geur van toilet, indicatie dat er
een toilet is)
○ symbool: teken op basis van een afspraak
● Tekenindeling volgens Peters
○ index: teken is op natuurlijke wijze verbonden met datgene waar het naar
verwijst en er geen tussenkomst is van de mens
○ conventioneel teken: op basis van een afspraak
○ icoon: het lijkt op iets
○ symbool: associatie (bv. religieuze tekens)
● Elementen van het communicatieproces
○ Communicator (“zender”)
, ■ actor die boodschap met informatie uitzendt
■ onderscheid bron - communicator
■ bewust en onbewust communiceren
■ individu - groep
■ selectie en belang van copresence (=aanwezigheid van zender)
○ Boodschap
■ bewustzijnsinhoud + externaliseren
■ niet altijd ontvanger nodig voor boodschap
■ 3 aspecten
● Referentiële of inhoudelijke aspect
○ gebruik van tekens
○ boodschap verwijst naar iets
● Expressieve of vormelijke aspect
○ vorm van de boodschap
○ lay-out, neutrale taal, intonatie van uitspraak, …
● Relationele en appellerende aspect
○ relatie met ontvanger
○ Encoderen/decoderen
■ coderen = encoderen + decoderen
■ encoderen: zender + code
■ decoderen: ontvanger (dubbel proces)
● syntactisch: ontcijferen van specifieke code van zender
● semantisch: interpreteren van boodschap
■ onderscheid
● dominante/hegemonische decodering: zender en ontvanger
kennen dezelfde betekenis aan boodschap
● aberrante decodering: ontvanger geeft afwijkende betekenis
aan boodschap dan zender bedoelde
● onderhandelde decodering: lezing niet veel afwijken van
voorkeurslezing, maar interpretatie wordt aangepast door
eigen normen en waarden
■ reflecties
● context
■ belangrijke aspecten
● gemakkelijkheidsgraad (bv. prof legt iets heel moeilijk
uit ⇒ niet interessant)
● verschillend vermogen (een heeft meer vermogen dan ander
en omgekeerd)
● digitale - analoge code
○ dig: conventioneel
○ an: symbool/icoon
○ Transmissie, kanaal en medium
■ overbrengen van een geëncodeerde boodschap van communicator
naar ontvanger = transmissie
■ kanaal nodig ⇒ materiële of fysische drager van signaal
■ kanaal heeft begrensde beschikbaarheid (bv. geen wifi of bereik)
■ medium = technisch middel die transmissie vermenigvuldigd
■ probleem: ruis
, ● externe ruis: niks te maken met boodschap zelf (bv.
omgevingslawaai)
● interne ruis: psychologisch (emoties), semantisch (bv. andere
taal, taalproblemen), mechanisch (bv. kapotte antenne)
○ Ontvanger
■ van passief naar meer actieve en selectieve ontvanger
■ ruis en de ontvanger
● opvullen gaten en toevoegen details
● assimileren van boodschap
● realiteitsreductie en -versterking
● criteria voor succesvolle communicatie
○ effectiviteit
○ intentionaliteit
○ interactiviteit
● 7 communicatiemodellen om communicatie te bestuderen
● middelen kind van hun tijd (ene niet beter dan de andere)
● communicatiemodel = bewust gesimplificeerde beschrijving van deel van de
werkelijkheid
● heeft eigen componenten,functies en vorm
○ Model van Lasswell (zender en effect)
■ ‘Wie - zegt wat - in welk kanaal - tegen wie - met wat effect?’
■ communicator - boodschap - medium - ontvanger - effect
■ controlestudies - inhoudsanalyse - media-analyse - publieksonderzoek- effectonderzoek
■ lineair
○ Model van Shannon & Weaver (technische ruis)
■ veel communicatie bereikt ontvanger niet ⇒ RUIS
■ opkomst telefonie (bv. fout doorverbinden tijdens bellen)
■ lineair
○ Balansmodel van Newcomb (negotiatie)
■ ABX model → A en B hebben gesprek over X
■ theorieën rond attitudeverandering en idee van gelijkenis
■ focus op sociale en/of maatschappelijke verhoudingen
■ gericht op evenwicht
○ Model van Schramm (interactie)
■ communicatie tussen 2 mensen
■ 2 mensen kunnen tegelijk zender en ontvanger zijn bv. politiek debat
waar 2 mensen door elkaar heen praten
■ circulair proces vorm geven
■ semantische ruis ⇒ mensen kunnen anders encoderen en
decoderen
■ belang van context
■ actieve deelnemers en feedback (geen eenrichtingsverkeer)
○ Model van Gerbner (perceptie vs realiteit)
■ eerste poging om alle communicatie te beschrijven in 1 model
■ ‘communicatie is selectie van wat er gebeurd in de wereld’
■ iemand - neemt een gebeurtenis waar - en reageert - in een situatie -
door met bepaalde middelen - iets ter beschikking te stellen - dat in
, een bepaalde vorm - en context - een bepaalde inhoud heeft - met
bepaalde gevolgen
■ psychofysische perceptie: betekenis ligt vast in het waargenome,
geen ruimte tot onderhandeling)
■ transactionele perceptie: betekenis komt tot stand uit de transactie
tss waarnemer en het waargenome, er wordt onderhandeld om tot de
betekenis te komen
■ verschil tussen de 2 percepties?
● 2 mogelijke visies op proces van perceptie
● 2 mogelijke visies op agency van publiek
■ deelprocessen
● selectieproces
● omgeving (communicatiesituatie - communicatiecontext)
● informatie
■ open karakter van communicatie
■ nog altijd lineair
○ Model van Jakobson (functies)
■ 6 functies van de boodschap
● expressieve functie (zender)
○ functie en status van zender + attitude
● conatieve functie (ontvanger)
○ gedrag van ontvanger
● referentiële functie (context)
○ context waarin communicatieproces plaatsvindt
● poëtische functie (boodschap)
○ boodschap en formeel-esthetische aspecten van
vormgeving
● fatische functie (contact)
○ tot stand brengen, onderhouden of afbreken van
contact
● metalinguïstische functie (code)
○ code + metataal
○ Procesmodel van Oomkes (Circulair proces)
■ shift: lineair naar circulair
■ betekenis-creërend proces
■ proces van encoderen en decoderen
■ feedback en feedforward
■ context en referentiekaders (communicatie als ‘act of interpretation’)
● Visies op communicatie
○ Transmissievisie
■ overbrengen van inhoud van punt A naar punt B
■ focus op de communicator
■ gericht op kennis- en informatieoverdracht
■ communicatie = rationeel-lineair proces
■ waarom relevant: institutionele dimensie (bv. propaganda,
campagnes, …)
■ visie houdt te weinig rekening met sociale, relationele en emotionele
aspecten