Leerdoelen Aardrijkskunde Hoofstuk 1 Leefomgeving
Wateroverlast 4 vwo
1.1. Rivieren: kenmerken
De kenmerken van de stroomgebieden van de Rijn en de Maas noemen.
(Rijn= gemengde rivier, neerslag en smeltwater)
(Maas= regenrivier)
Bovenloop:
Hoge stroomsnelheid
Bedding= rotsen
Vooral erosie
Goede waterkwaliteit
Benedenloop:
Lage stroomsnelheid
Bedding= zand en klei
Vooral sedimentatie
Overstromingsvlakte
Uitleggen hoe het veranderende klimaat en menselijk handelen de waterafvoer
van Nederlandse rivieren beïnvloeden.
Klimaatverandering= temperatuurstijging en onregelmatige neerslagriem.
Verstening → slechte infiltratie → meer neerslag in korte tijd → afnemende
vertragingstijd → verhoogde en versnelde piekafvoer.
Een verband leggen tussen overstromingsgevaar en de manier waarop het
rivierengebied is ingericht.
Beschrijven hoe in het IJsselmeer gebied en de Zuidwestelijke Delta overstromingen en
wateroverlast kunnen ontstaan.
Noordwesterstorm → IJsselmeerwater wordt het ketelmeer ingestuurd → botst op rivierwater
van de IJssel → water wordt opgestuwd → West-Overijssel heeft overstromingen en
wateroverlast.
, 1.2. Rivieren: maatregelen
Maatregelen nomen waardoor de rivier meer ruimte kreeg en deze in een bron herkennen.
Uitleggen wat het Delta- en het hoogwaterbeschermingsprogramma inhouden en welke
keuzen hieraan ten grondslag liggen.
Deltaprogramma= voorstellen hoe Nederland tot 2050 met de waterveiligheid,
droogte en de zoetwatervoorziening om moet gaan.
Hoogwaterbeschermingsprogramma= 21 waterschappen werken nauw samen
met de Rijkswaterstaat on voor 2050, 1500 km dijk en 500 sluizen en smelen te
versterken.
Uitleggen wat integraal waterbeheer is.
Om het Deltaprogramma zo effectief mogelijk uit te voeren is een integraal waterbeheer
nodig waarin Rijkswaterstaat, provincies, gemeenten en waterschappennauw samenwerken
met elkaar.
Het Nederlandse en internationaal rivierbeleid beschrijven.
Nederlands= kribben verlagen en stuwen openzetten
Internationaal= aanvoer van water zoveel mogelijk zelf vast te houden,
natuurgebieden langs de rivier aanleggen en het aanleggen van retentiebekken.
1.3. Kust: kenmerken
De in Nederland voorkomende typen kusten noemen.
Zeeuwse kust= estuarium (trechtervorm), getijden hebben grote invloed en een
unieke mengeling van zoet water uit de rivier en zout water uit de zee.
Noord- en Zuid-Hollandsekust= strandwallen met daarop een rij duinen
Waddenkust= zeedijken
Wateroverlast 4 vwo
1.1. Rivieren: kenmerken
De kenmerken van de stroomgebieden van de Rijn en de Maas noemen.
(Rijn= gemengde rivier, neerslag en smeltwater)
(Maas= regenrivier)
Bovenloop:
Hoge stroomsnelheid
Bedding= rotsen
Vooral erosie
Goede waterkwaliteit
Benedenloop:
Lage stroomsnelheid
Bedding= zand en klei
Vooral sedimentatie
Overstromingsvlakte
Uitleggen hoe het veranderende klimaat en menselijk handelen de waterafvoer
van Nederlandse rivieren beïnvloeden.
Klimaatverandering= temperatuurstijging en onregelmatige neerslagriem.
Verstening → slechte infiltratie → meer neerslag in korte tijd → afnemende
vertragingstijd → verhoogde en versnelde piekafvoer.
Een verband leggen tussen overstromingsgevaar en de manier waarop het
rivierengebied is ingericht.
Beschrijven hoe in het IJsselmeer gebied en de Zuidwestelijke Delta overstromingen en
wateroverlast kunnen ontstaan.
Noordwesterstorm → IJsselmeerwater wordt het ketelmeer ingestuurd → botst op rivierwater
van de IJssel → water wordt opgestuwd → West-Overijssel heeft overstromingen en
wateroverlast.
, 1.2. Rivieren: maatregelen
Maatregelen nomen waardoor de rivier meer ruimte kreeg en deze in een bron herkennen.
Uitleggen wat het Delta- en het hoogwaterbeschermingsprogramma inhouden en welke
keuzen hieraan ten grondslag liggen.
Deltaprogramma= voorstellen hoe Nederland tot 2050 met de waterveiligheid,
droogte en de zoetwatervoorziening om moet gaan.
Hoogwaterbeschermingsprogramma= 21 waterschappen werken nauw samen
met de Rijkswaterstaat on voor 2050, 1500 km dijk en 500 sluizen en smelen te
versterken.
Uitleggen wat integraal waterbeheer is.
Om het Deltaprogramma zo effectief mogelijk uit te voeren is een integraal waterbeheer
nodig waarin Rijkswaterstaat, provincies, gemeenten en waterschappennauw samenwerken
met elkaar.
Het Nederlandse en internationaal rivierbeleid beschrijven.
Nederlands= kribben verlagen en stuwen openzetten
Internationaal= aanvoer van water zoveel mogelijk zelf vast te houden,
natuurgebieden langs de rivier aanleggen en het aanleggen van retentiebekken.
1.3. Kust: kenmerken
De in Nederland voorkomende typen kusten noemen.
Zeeuwse kust= estuarium (trechtervorm), getijden hebben grote invloed en een
unieke mengeling van zoet water uit de rivier en zout water uit de zee.
Noord- en Zuid-Hollandsekust= strandwallen met daarop een rij duinen
Waddenkust= zeedijken