Familiesociologie gaat voorbij het nucleaire gezin, en richt op de context van families (kernvragen
van de sociologie).
Kernvragen: ongelijkheid (wie krijgt wat, waarom?), sociale cohesie (wat houdt een samenleving bij
elkaar?).
Historische trend 1: de eerste demografische transitie. Er
ontstond een nieuw evenwicht, waarvan de gevolgen
duidelijk werden in de jaren ‘ 50.
Historische trend 2: de tweede demografische transitie (SDT). Binnen een land is er een culturele
voorhoede dat vaak start met nieuw gedrag. Tussen landen: Scandinavië als voorloper en daarna
verspreiding over Europa/wereld. Omdat de SDT zich eerst en verder heeft doorgezet in sommige
landen zie je verschillen in familiegedrag tussen landen.
Verklaringen SDT
1) Culturele veranderingen. Individualisering, higher order needs van Maslow (zelfontplooiing)
en secularisering (ontkerkelijking).
2) Structurele veranderingen. Economische, institutionele en technologische veranderingen.
De keerzijde van SDT
Diverging destinies is de toenemende ongelijkheid tussen kinderen van hoog en laag opgeleide
ouders in levenskansen (McLanahan).
- Hoogopgeleiden: ‘positief’ familiedrag (zoals uitstel trouwen, vaders doen veel): gain
resources.
- Laagopgeleiden: ‘negatief’ familiegedrag (zoals scheiden): loss resources.
Toenemende selectie ‘negatief’ gedrag Toenemende selectie ‘positief’ gedrag
,Trends 1950-2019
Trouwen Scheiden
Verklaringen voor afname van trouwen, en toename van scheiden: sociaaleconomische verklaring.
Becker introduceerde de New Home Economics (NHE). Becker beschouwd een familie als trading-
partners: een stel probeert zoveel mogelijk ‘nut’ te produceren en maximaliseren. Hoe hoger dat
nut, hoe eerder je trouwt, en hoe minder snel je gaat scheiden.
De kern van Becker: specialization and trading model of marriage. De winst van het huwelijk wordt
verminderd door hogere inkomens en arbeidsparticipatie van getrouwde vrouwen, omdat de
seksuele verdeling van arbeid binnen huishoudens minder voordelig wordt. Afwijkingen van het
“standaardmodel” levert minder nut op, waardoor mensen minder snel trouwen.
Hoogopgeleide vrouwen met een goede
arbeidsmarktpositie zullen minder snel
trouwen, omdat ze minder ‘nut’ kunnen
halen uit het huwelijk. Hoe hoger de
opleiding van vrouwen, hoe minder de
kans de kans op trouwen. Voor mannen is
de kans om te trouwen juist groter
naarmate de opleiding hoger is. Een extra
economisch argument voor vrouwen is de
independence hypothese.
Bij scheiden is het omgekeerd: beter
geschoolde vrouwen zullen eerder
scheiden, terwijl beter geschoolde
mannen minder snel zullen scheiden. Ook
hier geldt de independence hypothese;
beter geschoolde vrouwen met een
goede arbeidsmarktpositie kunnen het
zich veroorloven.
, Van microniveau naar macroniveau over de trend van trouwen en scheiden
Bovenstaande argumenten kunnen resulteren tot de volgende trends op macroniveau:
- Door de emancipatiegolven is de sociaaleconomische status (ses) van vrouwen omhoog
gegaan, wat bijvoorbeeld resulteert meer hoger opgeleide vrouwen. Dit leidt tot:
o Minder voordelen specialisaties (NHE);
o Meer vrouwen met alternatieven (independence hypothesis).
- Gevolg: minder huwelijken en meer scheidingen.
Kortom: de microverklaring kun je optillen naar macroniveau door te stellen dat emancipatie (de
structurele veranderingen in de maatschappij) ervoor hebben gezorgd dat vrouwen het minder
nodig hebben, en er minder ‘nut’ aan overhouden.
Becker: de emancipatie van vrouwen heeft geleid tot een toename in scheiden en afname huwelijk.
De employment rate van mannen en vrouwen verschilt per land in de EU. In Zweden is dit voor
vrouwen 80% en voor mannen 84%. In Nederland is dit voor vrouwen 74% en voor mannen
84%. In welk land, Zweden of Nederland, is het huwelijkscijfer hoger volgens de NHE?
Op basis van deze arbeidsmarktparticipatie kan volgens Becker gesteld worden dat het
huwelijkscijfer in Nederland hoger is dan Zweden, aangezien vrouwen hier minder geëmancipeerd
zijn.
Uit de praktijk blijkt echter dat juist Zweden een hoger huwelijkscijfer heeft. Oppenheimer stelt, als
kritiek op Becker, dat je niet alleen naar de emancipatie van vrouwen moet kijken, maar je moet ook
kijken naar mannen en dan vooral naar de instabiliteit in loopbaan.
Oppenheimer introduceert daarmee een sociaaleconomische verklaring. De economische positie
van mannen zijn ook veranderend en verschillend, bijvoorbeeld de instabiliteit van de loopbanen
van mannen. Dat heeft volgens Oppenheimer tot gevolg deze mannen minder aantrekkelijk zijn om
mee te trouwen, en vaker scheiden. Oftewel, door de instabiliteit in de loopbaan van mannen heeft
tot het gevolg dat er een afname is van trouwen en toename van scheiden.
Als je kijkt naar de stabiliteit van werk bij mannen en vrouwen tussen Zweden en Nederland zie
je dat Nederland in de top zit van flexwerkers, terwijl Zweden in het midden zit.
Op basis van de arbeidsmarktpositie van mannen is het volgens de sociaaleconomische verklaring
van Oppenheimer juist niet gek dat Nederland een lager huwelijkscijfer heeft dan Zweden.
Oppenheimer: kijk niet alleen naar vrouwen, maar kijk ook naar de verandering op de arbeidsmarkt
voor mannen, en dan met name de instabiliteit in de loopbaan van de man.