Samenvatting: fysiologie
Hart
1. Bloedsomloop
Door de regeling van warmte is de bloedsomloop onmisbaar voor de regeling van de
lichaamstemperatuur. Energie die nodig is om het bloed te laten stromen is grotendeels
afkomstig vh hart. Hart= zuig-perspomp.
Atria en ventrikels, van elkaar gescheiden via een vlies (septum). Tijdens de foetale fase zit er een
opening tussen de twee en dat moet dichtgroeien. Indien dit niet gebeurt en het gat te groot
wordt (> 1cm), krijg je functionele problemen.
Bij een univentriculair hart is het septum compleet afwezig, dus O2-rijk en O2-arm bloed worden
altijd gemengd met elkaar. Dit heeft een invloed op de spierfunctie, maar wij als kine kunnen dit
verhelpen door de mensen te laten sporten tot op een welbepaald niveau.
Tussen de atria en ventrikels heb je atrioventriculaire kleppen, die open en toe moeten kunnen
omdat bloed naar de longcirculatie moet kunnen.
Hart bestaat uit een linker en een rechterhelft die met elkaar in serie staan. In volwassen hart:
ruimten gescheiden, elk een eigen stelsel in- (venen, voeren bloed uit organen terug naar hart) en
uitstroomvaten (slagaders/ arteriën, voeren bloed van hart naar organen).
▪ Linker atrium en ventrikel: O2-rijk bloed en dat bloed wordt weggestuurd naar de aorta
vanuit de atrium. Scheiding tss ventrikel en aorta: aortaklep.
▪ Rechter atrium en ventrikel: O2-arm bloed dat vanuit bloedvat id longcirculatie gestuurd
wordt. Tss de ventrikel en de long is er een pulmonalische/ longklep.
▪ Atrium bovenste holtes, bestaat voor de helft uit elastisch bindweefsel dus is zeer
rekbaar;
▪ Ventrikels: onderste holtes, wand bestaat uit spierweefsel.
➢ Bij rechterventrikel: subendocard en subepicard. Vezels lopen in schuine richting
tss hartpunt en AV-opening;
➢ Bij linkerventrikel: stevige intermediaire spierlaag die tot 60% van de totale
hartwand kan innemen. Bestaat uit circulaire vezels.
➔ Long in serie met beide harthelften: al het bloed dat door het lichaam is gegaan, passeert
eerst de longen. = kleine circulatie
➔ Organen parallel tov elkaar: elk orgaan ontvangt slechts een deel vh door het hart
uitgepompte bloed. = grote circulatie
➔ Belangrijk om de kleppen open en dicht te krijgen: verandering van drukken.
Id long start je met een gemeenschappelijk bloedvat en van de long naar het linkeratrium zijn er 4
takken.
Systemisch (groot)
Hart -> aorta -> arteriën (groot) -> arteriën (klein) -> arteriolen ->
capillair -> venulen -> venen -> vena cava (superior, boven hart en
inferior, onder hart)
▪ Arteriolen: weerstandsvaten met heel wat receptoren op hun
glad spierweefsel, die kunnen makkelijk samentrekken/ dilateren
(verwijden). Belangrijke rol in bloeddrukregulatie.
Als de diameter groter wordt, neemt druk af en wordt weerstand
kleiner.
▪ Ad capillaire zijde heb je uitwisselingsvaten (vb lever:
voedingsstoffen uitwisselen).
1
,Pulmonair
Capillairen rond longalveolen: dun laagje van epitheel,
platte cellen die op een basale membraan gelegen zijn
zodanig dat de drempel laag is en CO2 uitgewisseld kan
worden van bloed naar long en O2 van long naar bloed.
2. Het hart bestaat uit boezems en kamers
▪ Endocard= endotheel (dun laagje bindweefsel), produceert veel stoffen die een rol spelen id
werking vh hart en glad spierweefsel. Pro BNP: hormoon dat door endotheel en spierweefsel
ih hart wordt geproduceerd. Hoeveelheid er geproduceerd wordt bepaalt hoe functioneel en
gezond het hart is. Hartfalen: productie hoeveelheid BNP gecorreleerd ad klachten.
Functies endotheel: produceren en afscheiden.
▪ Myocard: myocardcellen en pacemakercellen. Verschil tss de 2: ih hart heb je een
plateaufase, te wijten aan Ca2+ als bescherming tegen de vullingsfunctie (langere absoluut
refractaire periode). Temporele summaties heb je niet ih hart.
➢ Verschil histologisch: myoblasten leveren 1 skeletspiervezel op. Die hebben dus vele
kernen, id hartspiervezel heb je maar 1 kern centraal gelokaliseerd.
➢ Essentieel in spiervezel (actiepotentiaal): actine, myosine,
troponine en tropomyosine (contractiele eiwitten).
• Bij skeletspiervezel: AP komt aan op motorische eindplaat en
op einde motorisch neuron zit acetylcholine (NT), die bindt
op de musculaire nicotinereceptor -> depolarisatie.
Resultaat: Ca2+ wordt vrijgesteld -> verhoging Ca2+-
concentratie in cytosol -> 2 effecten: SERCA receptoren, Ca2+
bindt op troponine C, deze verandert van vorm en trekt
tropomyosinedraad weg, waardoor alle bindingsplaatsen
vrijkomen en er reactie is. Powerstroke: contractie (Z-lijnen
komen dichter);
Wnr je bij de AP de max kracht hebt bereikt, is dit het einde
en begin van de niet refractaire periode.
Daarom is er bij skeletspiervezel temporele summatie mogelijk.
2
, •
Bij hartspiervezel (pacemakercellen): genereren zelf
prikkels (wordt verspreidt over hartspierweefsel) en AP’s.
Resultaat depolarisatie: Ca2+ vrijstellen door SR. Het komt
van extracellulair (Ca2+ kanalen openen en stromen
doorheen gap junctions waardoor Ca2+ extracellulair in
hartspiercellen binnenkomt en daar bindt het ook op de
SERCA receptoren zodanig dat je Ca2+ uit je SR
binnentrekt).
Autonome bezenuwing via OS (stresssyteem, invloed op
kracht en snelheid waarmee gecontraheerd wordt) en PS
(rustsysteem).
➔ Zelfde mechanisme, maar bron van Ca2+ is verschillend.
▪ Epicard= vetrijke bindweefsellaag, hierin zijn de bloedvaten en de
hartwand (coronairvaten) zelf gelegen.
Hart ligt schuin id borstkas: ventrikels (hartpunt) linksonder en atria
(hartbasis) rechtsboven. Septum frontaal: voorwand gevormd door rechterventrikel en
achterwand door linkerventrikel.
Hart omgeven door hartzakje (pericard), voortzetting van de buitenste laag vh epicard en
vergroeid met het vlies dat de long omgeeft (pleura parietalis).
3. Pacemakercellen
Gespecialiseerd ih genereren van actiepotentialen. Dit doen ze dmv spanningsafhankelijke (2 voor
Na+: activerings- en inactiveringspoort/ 1 voor K+: inactiveringspoort/ Ca2+: 1, medium qua
snelheid (tss Na+ en K+)) en lekkanalen.
Versch soorten K+ kanalen: in rustfase hebben alle cellen een inward rectifier, maar niet aanwezig
in nodale pacemakercellen. Drm is het voor die cellen niet mogelijk om de
rustmembraanpotentiaal stabiel te houden, dus eens je ad rustmembraanpotentiaal komt
(laagste punt), krijg je spontane diasoltische depolarisatie. De snelheid waarmee dit gebeurt,
hangt af van waar de pacemakercel zich bevindt tov het centrum van de SA-knoop.
Alles of niets fenomeen: eens je de drempelwaarde bereikt, gaat het door.
Type kanaal Engelse benaming Sturing Functionele aspecten
Na+-kanaal Fast channel S Depolarisatie
Ca2+ kanaal T-type S Depolarisatie in nodale cellen
L-type S/L Fase 0 depolarisatie in nodale
cellen
Fase 2 repolarisatie
Versterkt door catecholaminen
Geremd door acetylcholine
K+-kanaal (I Inward rectifier S Handhaving rustpotentiaal,
niet in nodale cellen
K+ kanaal (I Transient outward rectifier S Initiële repolarisatiefase
K+-kanaal (I Delayed outward rectifier S Late repolarisatie
If Pacemakerchannel S/L Diastolische depolarisatie in
nodale cellen
Ach-gevoelig K+ kanaal ACh sensitive channel L Vertraging diastolische
depolarisatie in nodale cellen
Hyperpolarisatie
Verkorting duur AP
In atriumcellen kortere AP omdat je daar een goed ontwikkelde T. Hebt een minder Ca2+
waardoor er geen plateaufase is. Er is dus enkel een plateaufase in ventrikelcellen.
3
, Centrale ZS:
▪ OS: stress systeem. 2 takken: pre en postganglionair. Hier focus op postganglionair. NT:
noradrenaline. Dit bindt op adrenerge receptoren (alfa en bèta, affiniteit voor alfa is groter).
In hartspierweefsel: enkel bèta1 receptor, noradrenaline bindt hierop. Effect: HF stijgt en
slagkracht ook. We gaan ervoor zorgen dat spontane depolarisatie sneller verloopt,
drempelwaarde wordt sneller bereikt en daardoor neemt frequentie van afvuren toe.
▪ PS: rustsysteem. NT: acetylcholine. Dit bindt op muscarinereceptoren. Ih hart: M2 receptoren
-> HF en slagkracht gaan naar beneden. Je komt langzamer aan de drempelwaarde, waardoor
vuurfrequentie afneemt (HF ook).
4. Vulling coronairen
Coronaire circulatie: regelt bloedcirculatie naar het hart. Sinus svenosus= begin rechterader.
Hart wordt gevuld tijdens de diastolen (vulling):
▪ Bloedkolom valt terug op klep;
▪ Coronairen staan open en bloed kan nu wel naar hartvaten;
▪ Atria worden geleegd en de ventrikels gevuld
Hart wordt leeggepompt tijdens de systolen (ejectie):
▪ Te grote druk;
▪ Coronairen worden dichtgedrukt en bloed kan niet naar de hartvaten;
▪ Ventrikels geleegd en atria gevuld: gebeurt met heel hoge snelheid, het bloed spuit eruit.
Fase Atriale toestand Ventriculaire toestand AV-kleppen
Diastole Relaxatie: vulling Relaxatie: vulling Open
Atriumconcentratie Contractie: ejectie Relaxatie: vulling Open
Isovolumetrische contractie Relaxatie Contractie: aanspanning Gesloten
Ejectie Relaxatie: vulling Contractie: verkorting Gesloten
Isovolumetrische relaxatie Relaxatie: vulling Relaxatie: ontspanning Gesloten
Ischemie: welbepaalde zone krijgt te weinig bloed, waardoor een deel afsterft en zo kan je een
hartinfarct krijgen.
Afvoer hartcirculatie
▪ Venulen en venen;
▪ Vervoeren bloed naar rechteratrium via uitmonding id sinus coronarius.
Sinus coronarius: stroomt uit onder rechteratrium en voert bloed uit de hartwand zelf terug
5. Hartkleppen
In de uitstroomvaten: semilunaire kleppen. Alle kleppen zijn
opgehangen in bindweefselringen van de anulus fibrosus,
waardoor ze een grote druk kunnen weerstaan zonder uit te
wijken.
▪ Tri- (rechterzijde) en bicuspide (linkerzijde) kleppen=
atrioventriculaire kleppen. Deze zijn via chordae tendinae
verbonden aan de papillaire spieren (uitsteeksels van de
ventrikelspier), die de klepslippen tijdens de contractiefase op
hun plaats houden.
4
Hart
1. Bloedsomloop
Door de regeling van warmte is de bloedsomloop onmisbaar voor de regeling van de
lichaamstemperatuur. Energie die nodig is om het bloed te laten stromen is grotendeels
afkomstig vh hart. Hart= zuig-perspomp.
Atria en ventrikels, van elkaar gescheiden via een vlies (septum). Tijdens de foetale fase zit er een
opening tussen de twee en dat moet dichtgroeien. Indien dit niet gebeurt en het gat te groot
wordt (> 1cm), krijg je functionele problemen.
Bij een univentriculair hart is het septum compleet afwezig, dus O2-rijk en O2-arm bloed worden
altijd gemengd met elkaar. Dit heeft een invloed op de spierfunctie, maar wij als kine kunnen dit
verhelpen door de mensen te laten sporten tot op een welbepaald niveau.
Tussen de atria en ventrikels heb je atrioventriculaire kleppen, die open en toe moeten kunnen
omdat bloed naar de longcirculatie moet kunnen.
Hart bestaat uit een linker en een rechterhelft die met elkaar in serie staan. In volwassen hart:
ruimten gescheiden, elk een eigen stelsel in- (venen, voeren bloed uit organen terug naar hart) en
uitstroomvaten (slagaders/ arteriën, voeren bloed van hart naar organen).
▪ Linker atrium en ventrikel: O2-rijk bloed en dat bloed wordt weggestuurd naar de aorta
vanuit de atrium. Scheiding tss ventrikel en aorta: aortaklep.
▪ Rechter atrium en ventrikel: O2-arm bloed dat vanuit bloedvat id longcirculatie gestuurd
wordt. Tss de ventrikel en de long is er een pulmonalische/ longklep.
▪ Atrium bovenste holtes, bestaat voor de helft uit elastisch bindweefsel dus is zeer
rekbaar;
▪ Ventrikels: onderste holtes, wand bestaat uit spierweefsel.
➢ Bij rechterventrikel: subendocard en subepicard. Vezels lopen in schuine richting
tss hartpunt en AV-opening;
➢ Bij linkerventrikel: stevige intermediaire spierlaag die tot 60% van de totale
hartwand kan innemen. Bestaat uit circulaire vezels.
➔ Long in serie met beide harthelften: al het bloed dat door het lichaam is gegaan, passeert
eerst de longen. = kleine circulatie
➔ Organen parallel tov elkaar: elk orgaan ontvangt slechts een deel vh door het hart
uitgepompte bloed. = grote circulatie
➔ Belangrijk om de kleppen open en dicht te krijgen: verandering van drukken.
Id long start je met een gemeenschappelijk bloedvat en van de long naar het linkeratrium zijn er 4
takken.
Systemisch (groot)
Hart -> aorta -> arteriën (groot) -> arteriën (klein) -> arteriolen ->
capillair -> venulen -> venen -> vena cava (superior, boven hart en
inferior, onder hart)
▪ Arteriolen: weerstandsvaten met heel wat receptoren op hun
glad spierweefsel, die kunnen makkelijk samentrekken/ dilateren
(verwijden). Belangrijke rol in bloeddrukregulatie.
Als de diameter groter wordt, neemt druk af en wordt weerstand
kleiner.
▪ Ad capillaire zijde heb je uitwisselingsvaten (vb lever:
voedingsstoffen uitwisselen).
1
,Pulmonair
Capillairen rond longalveolen: dun laagje van epitheel,
platte cellen die op een basale membraan gelegen zijn
zodanig dat de drempel laag is en CO2 uitgewisseld kan
worden van bloed naar long en O2 van long naar bloed.
2. Het hart bestaat uit boezems en kamers
▪ Endocard= endotheel (dun laagje bindweefsel), produceert veel stoffen die een rol spelen id
werking vh hart en glad spierweefsel. Pro BNP: hormoon dat door endotheel en spierweefsel
ih hart wordt geproduceerd. Hoeveelheid er geproduceerd wordt bepaalt hoe functioneel en
gezond het hart is. Hartfalen: productie hoeveelheid BNP gecorreleerd ad klachten.
Functies endotheel: produceren en afscheiden.
▪ Myocard: myocardcellen en pacemakercellen. Verschil tss de 2: ih hart heb je een
plateaufase, te wijten aan Ca2+ als bescherming tegen de vullingsfunctie (langere absoluut
refractaire periode). Temporele summaties heb je niet ih hart.
➢ Verschil histologisch: myoblasten leveren 1 skeletspiervezel op. Die hebben dus vele
kernen, id hartspiervezel heb je maar 1 kern centraal gelokaliseerd.
➢ Essentieel in spiervezel (actiepotentiaal): actine, myosine,
troponine en tropomyosine (contractiele eiwitten).
• Bij skeletspiervezel: AP komt aan op motorische eindplaat en
op einde motorisch neuron zit acetylcholine (NT), die bindt
op de musculaire nicotinereceptor -> depolarisatie.
Resultaat: Ca2+ wordt vrijgesteld -> verhoging Ca2+-
concentratie in cytosol -> 2 effecten: SERCA receptoren, Ca2+
bindt op troponine C, deze verandert van vorm en trekt
tropomyosinedraad weg, waardoor alle bindingsplaatsen
vrijkomen en er reactie is. Powerstroke: contractie (Z-lijnen
komen dichter);
Wnr je bij de AP de max kracht hebt bereikt, is dit het einde
en begin van de niet refractaire periode.
Daarom is er bij skeletspiervezel temporele summatie mogelijk.
2
, •
Bij hartspiervezel (pacemakercellen): genereren zelf
prikkels (wordt verspreidt over hartspierweefsel) en AP’s.
Resultaat depolarisatie: Ca2+ vrijstellen door SR. Het komt
van extracellulair (Ca2+ kanalen openen en stromen
doorheen gap junctions waardoor Ca2+ extracellulair in
hartspiercellen binnenkomt en daar bindt het ook op de
SERCA receptoren zodanig dat je Ca2+ uit je SR
binnentrekt).
Autonome bezenuwing via OS (stresssyteem, invloed op
kracht en snelheid waarmee gecontraheerd wordt) en PS
(rustsysteem).
➔ Zelfde mechanisme, maar bron van Ca2+ is verschillend.
▪ Epicard= vetrijke bindweefsellaag, hierin zijn de bloedvaten en de
hartwand (coronairvaten) zelf gelegen.
Hart ligt schuin id borstkas: ventrikels (hartpunt) linksonder en atria
(hartbasis) rechtsboven. Septum frontaal: voorwand gevormd door rechterventrikel en
achterwand door linkerventrikel.
Hart omgeven door hartzakje (pericard), voortzetting van de buitenste laag vh epicard en
vergroeid met het vlies dat de long omgeeft (pleura parietalis).
3. Pacemakercellen
Gespecialiseerd ih genereren van actiepotentialen. Dit doen ze dmv spanningsafhankelijke (2 voor
Na+: activerings- en inactiveringspoort/ 1 voor K+: inactiveringspoort/ Ca2+: 1, medium qua
snelheid (tss Na+ en K+)) en lekkanalen.
Versch soorten K+ kanalen: in rustfase hebben alle cellen een inward rectifier, maar niet aanwezig
in nodale pacemakercellen. Drm is het voor die cellen niet mogelijk om de
rustmembraanpotentiaal stabiel te houden, dus eens je ad rustmembraanpotentiaal komt
(laagste punt), krijg je spontane diasoltische depolarisatie. De snelheid waarmee dit gebeurt,
hangt af van waar de pacemakercel zich bevindt tov het centrum van de SA-knoop.
Alles of niets fenomeen: eens je de drempelwaarde bereikt, gaat het door.
Type kanaal Engelse benaming Sturing Functionele aspecten
Na+-kanaal Fast channel S Depolarisatie
Ca2+ kanaal T-type S Depolarisatie in nodale cellen
L-type S/L Fase 0 depolarisatie in nodale
cellen
Fase 2 repolarisatie
Versterkt door catecholaminen
Geremd door acetylcholine
K+-kanaal (I Inward rectifier S Handhaving rustpotentiaal,
niet in nodale cellen
K+ kanaal (I Transient outward rectifier S Initiële repolarisatiefase
K+-kanaal (I Delayed outward rectifier S Late repolarisatie
If Pacemakerchannel S/L Diastolische depolarisatie in
nodale cellen
Ach-gevoelig K+ kanaal ACh sensitive channel L Vertraging diastolische
depolarisatie in nodale cellen
Hyperpolarisatie
Verkorting duur AP
In atriumcellen kortere AP omdat je daar een goed ontwikkelde T. Hebt een minder Ca2+
waardoor er geen plateaufase is. Er is dus enkel een plateaufase in ventrikelcellen.
3
, Centrale ZS:
▪ OS: stress systeem. 2 takken: pre en postganglionair. Hier focus op postganglionair. NT:
noradrenaline. Dit bindt op adrenerge receptoren (alfa en bèta, affiniteit voor alfa is groter).
In hartspierweefsel: enkel bèta1 receptor, noradrenaline bindt hierop. Effect: HF stijgt en
slagkracht ook. We gaan ervoor zorgen dat spontane depolarisatie sneller verloopt,
drempelwaarde wordt sneller bereikt en daardoor neemt frequentie van afvuren toe.
▪ PS: rustsysteem. NT: acetylcholine. Dit bindt op muscarinereceptoren. Ih hart: M2 receptoren
-> HF en slagkracht gaan naar beneden. Je komt langzamer aan de drempelwaarde, waardoor
vuurfrequentie afneemt (HF ook).
4. Vulling coronairen
Coronaire circulatie: regelt bloedcirculatie naar het hart. Sinus svenosus= begin rechterader.
Hart wordt gevuld tijdens de diastolen (vulling):
▪ Bloedkolom valt terug op klep;
▪ Coronairen staan open en bloed kan nu wel naar hartvaten;
▪ Atria worden geleegd en de ventrikels gevuld
Hart wordt leeggepompt tijdens de systolen (ejectie):
▪ Te grote druk;
▪ Coronairen worden dichtgedrukt en bloed kan niet naar de hartvaten;
▪ Ventrikels geleegd en atria gevuld: gebeurt met heel hoge snelheid, het bloed spuit eruit.
Fase Atriale toestand Ventriculaire toestand AV-kleppen
Diastole Relaxatie: vulling Relaxatie: vulling Open
Atriumconcentratie Contractie: ejectie Relaxatie: vulling Open
Isovolumetrische contractie Relaxatie Contractie: aanspanning Gesloten
Ejectie Relaxatie: vulling Contractie: verkorting Gesloten
Isovolumetrische relaxatie Relaxatie: vulling Relaxatie: ontspanning Gesloten
Ischemie: welbepaalde zone krijgt te weinig bloed, waardoor een deel afsterft en zo kan je een
hartinfarct krijgen.
Afvoer hartcirculatie
▪ Venulen en venen;
▪ Vervoeren bloed naar rechteratrium via uitmonding id sinus coronarius.
Sinus coronarius: stroomt uit onder rechteratrium en voert bloed uit de hartwand zelf terug
5. Hartkleppen
In de uitstroomvaten: semilunaire kleppen. Alle kleppen zijn
opgehangen in bindweefselringen van de anulus fibrosus,
waardoor ze een grote druk kunnen weerstaan zonder uit te
wijken.
▪ Tri- (rechterzijde) en bicuspide (linkerzijde) kleppen=
atrioventriculaire kleppen. Deze zijn via chordae tendinae
verbonden aan de papillaire spieren (uitsteeksels van de
ventrikelspier), die de klepslippen tijdens de contractiefase op
hun plaats houden.
4