SOCIALE PSYCHOLOGIE
= wetenschappelijk onderzoek naar de manier waarop gedachten, gevoelens en gedragingen worden beïnvloed
door anderen
- Psychologie want we zijn geïnteresseerd in de psychologische processen
- Sociaal omdat we geïnteresseerd zijn in de invloed van anderen
• Die fysiek aanwezig is, bv. al je buren letten goed op tijdens de les
• Die in gedachten aanwezig is, bv. ruzie gehad met kotgenoot maakt dat je niet op kan letten
• Die geïmpliceerd is, bv. verwachting van je ouders om goede punten te halen maakt dat je goed oplet
Heel veel gedragingen zijn dus sociaal gekleurd! Bv. ademen op zich niet maar wel bij paniekreactie op een
bepaalde context
VERSCHILLENDE VERKLARINGSNIVEAUS
1. INTRAPERSOONLIJK
= persoon in context, bv. stereotypen sturen je oordeel over de kwaliteiten van kandidaten voor een leidersrol
in een bedrijf, zoals vrouw als vriendelijk maar passief en man als competent maar dominant
- Deze stereotypen kleuren mogelijk (bewust of onbewust) je keuze OF kennis over die stereotypen en je
feministische idealen maken dat je er tegenin gaat
- Uit onderzoek zien we dat die stereotypen vaak op 2 dimensies terecht komen: competentie en warmte
• De competentie dimensie is beter voorspellend voor succes op de arbeidsmarkt, waardoor vrouwen
meer gediscrimineerd worden naar leidersfuncties
2. INTERPERSOONLIJK
= relaties, interacties, situaties, bv. opmerking van medestudent activeerde je stereotype
- Als de omgeving de stereotypen relevant maakt, zullen ze meer doorwegen in je oordeel, bv. de voorzitter
van de sollicitatiecommissie heeft net een seksistische opmerking gemaakt
- Maar het hangt wel af van jouw beeld van de persoon die de opmerking maakt! Bv. Onderzoek waarbij de
interviewer een opmerking maakt die stereotypen over gender weerspiegelt: "Op sommige momenten
moet je in deze job zware producten verplaatsen. Dat kan een beetje gevaarlijk zijn – maar de jongens
zullen een aardige jongedame als jij vast wel helpen." – een positief beeld over de interviewer beïnvloedt
dan de competentie van de sollicitant en zo ook de geschiktheid van de sollicitant voor de baan
3. POSITIONEEL
= sociale groepen, groepsrelaties, groepslidmaatschap, status van de persoon, bv. samenstelling van het bedrijf
maakt vrouwen/ouderen minder welkom
- In een jonge startup zal een oude kandidaat mogelijk minder kans maken of zelf afhaken
4. IDEOLOGISCH
= cultureel, rol van algemene opvattingen en ideeën, groepsrelaties, culturele betekenissen en praktijken, bv. de
samenleving typeert vrouwen en mannen zodanig dat ze voor sommige rollen ongeschikt lijken
- De positie van vrouwen is beter in samenlevingen met minder seksistische ideologie
• We onderscheiden binnen seksistische ideologie:
,SP2 – juni 2025 2
▪ Vijandig seksisme: duidelijk negatieve uitspraken, bv. “Vrouwen zijn uit op macht en willen
mannen onder controle krijgen”; “Vrouwen zijn snel op hun tenen getrapt”
▪ Welwillend seksisme: vaak positieve denkbeelden die op een subtiele manier weergeven dat
vrouwen op bepaalde domeinen minder competent of stevig zijn, bv. ze moeten beschermd
worden; ze hebben een meer verfijnde smaak
• Deze 2 zijn positief gecorreleerd met elkaar, dus 2 gezichten van eenzelfde fenomeen
- 2 maten voor de positie van vrouwen:
• Gender empowerment (macht): deelname aan economie en politiek
• Gender development (ontwikkeling): levensverwachting, scholing, levensstandaard
- In samenlevingen met seksistische ideeën hebben vrouwen ook minder vaak een leidinggevende functie,
bv. onderzoek met eerst een meting van vijandig seksisme via een vragenlijst met stereotype stellingen
over geslacht, waarna ze het CV van een man of vrouw moeten beoordelen voor een leidinggevende
functie
REDUCTIONISME
= als je probeert het hele fenomeen terug te brengen tot 1 enkel niveau van verklaring; men kijkt maar naar 1
niveau
Maar eigenlijk zijn alle niveaus van verklaring waar en relevant
Er kan dan wel een effect gevonden worden op dat niveau maar men weet niet of dat echt de belangrijkste
verklaring is
METHODEN
Sociale psychologie gaat over sociale invloed op gevoelens, gedachten en gedrag:
Experimentele methode kan causaliteit aantonen
Maar tegenwoordig wordt sociale psychologie eerder gezien als psychologie die gaat over hoe gevoelens,
gedachten en gedrag sociaal gekleurd zijn
Er is tegenwoordig ook steeds meer aandacht voor andere methoden
EXPERIMENTEN
Bv. Worden mensen hulpvaardiger als ze zich goed voelen? Met OV: compliment of kritiek geven en AV: hoeveel
papieren rapen vrouwelijke psychologiestudenten op als een medewerker een hele map vol papieren laat
vallen?
- Interne validiteit (kunnen we het resultaat toeschrijven aan de OV?)
• Er is nog nood aan controle, bv. extra conditie met geen opmerking
,SP2 – juni 2025 3
• Er moet worden gecheckt voor storende variabelen, bv. Waren ze hulpvaardiger omdat ze zich goed
voelden? Wat als er gewoon meer hulpvaardige mensen in de ene conditie zitten dan de andere?
- Externe validiteit (mate waarin resultaten kunnen worden gegeneraliseerd en toegepast in andere
contexten), bv. Zijn de resultaten van vrouwelijke psychologiestudenten te veralgemenen naar de
doelpopulatie? Zou hetzelfde gebeuren in een dagelijkse situatie?
• Vaak wordt er maar naar 1 factor gekeken, vooral op intrapersoonlijk niveau (= reductionisme)
• Er is replicatie nodig!
Laboratorium-experimenten Veld-experimenten
Bv. Zimbardo prison experiment Bv. jeugdkamp Sherif
- Hoge interne maar lage externe validiteit - Lagere interne, hoge externe validiteit
- Gevaar voor reductionisme - Minder controle op storende factoren
- Kans op demand karakteristieken en beperking - Gevaar van antwoordtendensen, bv. altijd
van spontaan gedrag (“subject effects”) gemiddeld scoren
SURVEY ONDERZOEK
Bv. discriminatie ervaringen van moslims in een aantal Europese steden: in welke mate ervaren zij discriminatie
en in hoeverre is dat op grond van hun religie?
- Kan ervaringen, voorlopers en gevolgen van reële situaties onderzoeken, variabelen beschrijven of
correlaties nagaan
- Er wordt geprobeerd te controleren voor storende variabelen door het vragen naar demografische info
ARCHIEFONDERZOEK
= onderzoek naar culturele producten of maatschappelijke ontwikkelingen en diens samenhang met gedrag, bv.
“Weerspiegelen kinderboeken het emotionele repertoire?”; “Hangt inkomensherverdeling samen met geluk?”
- Dit laat toe de buitenste schil (de reële sociale context) te bestuderen en de mogelijke invloed ervan op
mensen
INTERVIEWS EN FOCUSGROEPEN
= gesprekken in groep of met een individu, bv. gesprekken met gezinnen, diens ouders, kinderen en enkele
omringende hulpverleners naar “Wat is een sterk/veerkrachtig gezin?”
- Wordt vaak eerder als vooronderzoek of eerste onderzoek gebruikt
- Deze methoden genereren inhoud en diepgang in reële situaties
- Maar er is vaak maar ruimte voor een kleine steekproef en er kan invloed zijn van de onderzoeker en diens
achtergrond (dus bewust van zijn en erover reflecteren!)
CASE STUDIES
= het volgen van een individu of een groep om een bepaalde omstandigheid of gebeurtenis te beschrijven, bv.
“Hoe ervaren zwarte studenten de reacties van de universiteitspresident op geracialiseerde incidenten en welke
impact hebben deze reacties op hun gevoel van inclusie en marginalisatie binnen de universiteit?”
- Deze methode brengt diepgang in reële situaties en kan een bepaalde niche onderzoeken
- Maar ook hier is er vaak invloed van de onderzoeker en deze methode
OBSERVATIESTUDIES
Bv. Welke koppelinteracties voorspellen tevredenheid met de relatie? Hoe ziet een goede relatie eruit?
- Deze methode bekijkt interacties tussen mensen, en zowel verbaal als non-verbaal gedrag
- Maar vaak is er maar ruimte voor een kleine steekproef en correct coderen is complex en arbeidsintensief
PARTICIPATIEF ACTIE ONDERZOEK
= onderzoek waarbij deelnemers niet echt onderzoekssubject/-object zijn maar volwaardige
onderzoekspartners, waarbij het onderzoek, de interventies en de effecten daarvan samen worden besproken,
, SP2 – juni 2025 4
bv. Welke factoren dragen bij aan (de)radicalisering? Samen met een groep van Brusselse jongeren en
jeugdwerkers gesprekken en activiteiten ondernemen
- Dit lijkt een beetje op een focusgroep maar hier volgt 1 groep het volledige onderzoeksproces mee en is er
meer gelijkwaardigheid en wederkerigheid (ipv epistemische onrechtvaardigheid)
- Er is bovendien een focus op sociale verandering
- Maar er is minder neutraliteit, geen controle conditie en vaak complex en arbeidsintensief
META-ANALYSE
= voor een bepaalde onderzoeksvraag kijken naar alle studies die er daarrond al zijn geweest of in een bepaalde
periode en die effecten naast elkaar leggen
WELKE METHODE KIEZEN?
- Elk heeft zijn sterktes en beperkingen
- De keuze is afhankelijk van de onderzoeksvragen
- Men moet zich bewust zijn van wat wel en niet te concluderen valt
- Een combinatie van verschillende methoden kan beperkingen opvangen (maar is tijds- en arbeidsintensief)
ETHISCHE ASPECTEN VAN ONDERZOEK
Bij de dataverzameling Bij data rapportering
- Misleid zo weinig mogelijk en nadat je iemand - Onderzoeksfraude zoals data uitvinden of
misleidt moet je daarover communiceren veranderen
- Informed consent, soms opnieuw na misleiding - Fout weergeven van procedures, resultaten
- Debriefing: onderzoeksopzet volledig uitleggen - Aandacht voor epistemische ongelijkheid en
en verantwoorden auteurschap
- Aandacht voor welzijn: begeleiding of waar kan
iemand terecht?