100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na je betaling Lees online óf als PDF Geen vaste maandelijkse kosten 4.2 TrustPilot
logo-home
Samenvatting

Kwantitatieve Onderzoeksmethoden (1700PSWKOM) | KOM-SV - Samenvatting Kwantitatieve Onderzoeksmethoden - Universiteit Antwerpen 2025/2026.

Beoordeling
-
Verkocht
1
Pagina's
131
Geüpload op
07-05-2025
Geschreven in
2024/2025

KOM sv - samenvatting van het vak KOM | Kwantitatieve Onderzoeksmethoden (1700PSWKOM) Hoorcollege KOM-2025/2026 1 De kwantitatieve onderzoekscyclus H3 1.1 wetenschapsfilosofie De wetenschappelijke methode Traditioneel logisch positivisme/ logisch empirisme o Wetenschap start met observeren en van daaruit moet de wetenschapper komen tot algemeen geldende uitspraken of wetten. o ‘wetenschappelijk’ naar de wereld kijken is observeren zonder vooroordelen o ‘inductief’ redeneren ‘deductief’ hypothesen afleiden o Cruciaal is het verificationisme = een theorie kan enkel en alleen gebaseerd zijn op zintuigelijke waarneming. Alle theorieën die niet verifieerbaar zijn, dienen verworpen te worden. Schematisch: Zintuigelijke waarneming (empirie) -> universele theorie -> nieuwe hypothesen (inductie -> deductie) Problemen met het logisch positivisme (volgens Popper) o Onmogelijkheid van zuiver neutrale of ‘objectieve’ waarneming (enige voorkennis nodig) o Observeren kan niet zinder vooronderstellingen (je vertrekt altijd van eerdere kennis + de omgeving waarin je werkt) o Theorie moet “falsifieerbaar” zijn. Niet proberen bewijzen, maar proberen ontkrachten o Theorie moet “bekritiseerbaar” zijn vanuit de feiten o Probleem vd rechtvaardiging van inductie (enige voorkennis nodig) o Waarnemingen kunnen nooit tot een universele wet leiden, inductie is een mythe - Kritisch rationalisme met Karl Popper (1935) o Wetenschappelijke uitspraken moeten toetsbaar en falisifieerbaar zijn. ▪ Toetsbaar: wetenschappelijke test moet kunnen ontworpen worden. ▪ Falsifieerbaar: de uitspraak moet bekritiseerbaar zijn. Falsificationisme o Hypothesen kunnen worden verworpen of geaccepteerd o Schematisch: Probleem -> Bestaande theorie -> nieuwe hypothesen -> zintuiglijke waarneming (deductie -> test) Wetenschapsmoddelen en de sociale wetenschappen Drie grondleggers/ drie wetenschapsmodellen 1 Naturalisme of post-positivisme (Emile Durkheim) • Emile Durkheim spreekt over ‘sociale feiten’ analoog aan ‘natuurlijke feiten’ (Methoden vd natuurwetenschappen veralgemenen naar de studie van mens en my) o Extern aan het individu o Wetmatig en dwingend o Als ‘objectief’ gezien • Sociale feiten kunnen dus bestudeerd worden zoals objecten in de natuurwetenschappen. o kunnen geobserveerd en gemeten worden o Als ze niet rechtstreeks gemeten kunnen worden x zoeken naar betrouwbare indicatoren. In het hedendaagse sociologisch onderzoek: post positivisme - Waarheid en objectiviteit staan centraal - Zintuigelijke observaties en universele logica zijn grondvesten vd wetenschap - Centraal = Popper’s falsificationisme o Aanvaard kritiek v popper x niet uitgaan van zekerheid maar van waarschijnlijkheid - Hypothesetoetsen leiden niet tot absolute zekerheid, maar elke test verhoogt het gevoel van plausibiliteit - Dominante stroming vandaag vooral ‘wat?’ vragen mee benatwoorden); kwantitatief Voorbeeld: aan het autorijden, het wordt oranje en rood licht. Gaan tellen hoeveel mensen zich houden aan de verkeersregels (hoeveel mensen stoppen) De verstehende of hermeneutische sociologie/ constructivisme (Max Weber) • Anti-naturalisme: het bestuderen van ‘mensen’ vereist andere onderzoeksmethoden o Mensen gedragen zich niet als de gehoorzame uitvoerders ve voorspelbaar programma o Rekening houden met de menselijke beweegredenen, intenties en met de ‘betekenis’ die actoren aan hun handelen geven. (betekenis zoeken) Verklarend begrijpen geeft een antwoord op de vraag ‘waarom’ iemand iets doen’; kwalitatief In het hedendaags sociologisch onderzoek: interpretatief paradigma/ constructionisme o Kritiek op assumpties van post-positivisme Gaat ervan uit dat de dagelijkse kennis vd onderzoeker en vd respondenten identiek zijn Te ‘normatief’, niet iedereen volgt dezelfde sociale regels op dezelfde manier o Startpunt = 3 assumpties van het symbolisch interactionisme (Blumer) Mensen reageren op zaken obv de betekenis die de zaken hebben voor hen De betekenis van zaken komt voor uit sociale interactie 2 Betekenissen worden gebruikt en gewijzigd in de sociale interactie dmv een interpretatief proces. o Sociale, culturele of historische conventies structuren onze perceptie en kennis o Alle kennis is ‘geinterperteerde’ kennis ▪ Wetenschappers kunnen de wereld enkel kennen via de interpretaties van mensen o Geen ‘objectieve’ realiteit o Wordt vorm en betekenis gegeven door mensen o Voortdurend in verandering/replicatie Voorbeeld: aan het autorijden, het wordt oranje en rood licht. Wat denken de weggebruikers bij het oranje licht? Doorrijden (en versnellen) of toch stoppen? Maatschappijkritisch of ‘emancipatoir’ model (Karl Marx) - Wetenschap moet meer doen dan beschrijven o Wetenschap moet ook proberen te veranderen (de weg wijzen naar een meer menswaardige maatschappij - Methode: vatten van sociale feiten in hun bredere historische en sociologische samenhang - Activistisch o Gaat uit van actie nemen in het hedendaags sociologisch onderzoek: kritische theorie (even laten vallen want niet de essentie van dit vakk) - Bouwt voort op Marx, maar verwerpt het orthodox economische Marxisme - Mix van kwantitatief en kwalitatief onderzoek - Bestudeer de verhouding tussen cultuur en ‘kapitalisme’ o Sociologische stroming: breder gemaakt en kijken naar machtsverhoudingen en onderdrukking ih algemeen o vertrekken vh uitgangspunt dat onderzoek doen een vorm van sociale of culturele kritiek is en ze gaan allemaal uit van enkele basispremissen. - Kritische analyseren van o Media o Massamedia o Structureren Ontologie (= zijnsleer) Hoe bekijkt de wetenschapper zijn studiesubject? Epistemologie (= kennisleer) Hoe kan een wetenschappers iets ‘weten’ Post positivisme - Er is een reële objectieve wereld buiten de menselijke waarneming - Een uitspraak is ‘waar’ als die overeenkomt met de realiteit buiten ons Constructivisme Post-positivisme - Kennis is een accumulatie van plausibele universele wetmatigheden Constructivisme 3 - Reële wereld kennen we alleen door onze waarneming - Wereld is verschillende voor iedereen obv ideologie, geografie, gender, leeftijd, historische periode - Kennis bestaat in context - Bepaald door ‘intersubjectiviteit’ (overeenstemming tussen veel waarnemers) 1.2 De rol van theorie in kwantitatief onderzoek. - Een theorie is: o Een logisch geheel van concepten die op een gestructureerde wijze samenhangen. o Empirisch tastbaar zijn (falsifieerbaar) o Algemeen zijn en het particuliere overstijgen. o (en waarmee je voorspellingen kan doen) Eigenschappen van een theorie • Concepten: o Bouwstenen van theorie o Definities van fenomenen die we bestuderen. • Empirisch testbaar o Hypothese (= een stelling die we empirisch kunnen toetsen) o Kenmerken hypothese: Komt voort uit literatuur/ theorie (deel) antwoord zijn op je onderzoeksvraag Moet empirisch toetsbaar zijn Moet toetsbaar geformuleerd worden Bevat een bepaalde directionaliteit (bv een grotere “X” leidt tot een lagere “Y” Wordt vaak in groep geformuleerd en genummerd (H1, H2, H3a, H3b) o Vorm hypothesen Kort: variabele x beïnvloedt variabele y Lang: versch kenmerken van x zijn gerelateerd aan kenmerken van y • Algemeen zijn o Theorie moet verder gaan dan dagdagelijkse kennis o Theorie biedt een grotere verklaringskracht of soms zelfs voorspellende kracht aan Aar en reikwijdte van een theorie - MAAR: er zijn gradaties in theorie (Denzin): o Ad hoc classificatiesysteem (vb. open vraag klasseren) ▪ Groeperen in lossen klassen o Taxonomie (vb. samenhangende ordening) ▪ Samenhangende ordening o Conceptuele schema’s ▪ samenhangende schema’s vd werkelijkheid o Theoretische systeem 4 ▪ volledig uitgewerkt conceptueel schema waaruit hypothesen afgeleid kunnen worden o Empirisch-theoretisch systeem ▪ zelfde als 4, maar met band tussen empirie en theorie. - Reikwijdte van theorie (Denzin & Merton): o Grand Theory = theorie die een allesomvattend verklaringsmodel heeft vd samenleving en die ve hoog abstractieniveau is. ▪ Heel laag in empirische inhoud o Risiscio-maatschappij (Ulrich Beck) o Middle-Range Theory = theorie over specifieke sociale verschijnselen waaruit concrete hypothesen afgeleid kunnen worden. Inductie, deductie en abductie De relatie tussen theorie en realiteit Drie benaderingen: o Inductie Vertrekt vanuit de empirie en werkt van daaruit naar de theorie. Vb: De Grounded Theory Observatie/resultaten -> theorie In de praktijk: evt sensitizing concepts -> data verzamelen -> resultaten -> afleiden vd theorie In de logica (inductieve redenering): ▪ Premisssen: 1e opdracht van Mortelmans was makkelijk + 2e opdracht was makkelijk. ▪ Conclusie: de 3e opdracht van Mortelmans zal makkelijk zijn. ⇨ De conclusie KAN waar zijn en lijkt plausibel, maar zal nooit waar MOETEN zijn. Oplossing voor de inductieve redenering is het verhogen van het bewijs voor de conclusie. -> De conclusie blijft ‘redelijk zeker’. VRAAG: als deductie ‘zekerheid’ oplevert en inductie niet. Waarom dan nog inductie aanvaarden als wetenschappelijk principe? => voordat deductie wordt bereikt, moet inductie uitgevoerd worden -> alle sociale wetenschappers zijn mensen (vb. Ruud Wouters, Heidi Vandebosch) o Deductie Bouwt op Merton’s idee van middle range theory en het ▪ Premissen: alle sociale wetenschappers zijn mensen + Pierre Bourdieu was een sociale wetenschapper ▪ Conclusie: Pierre Bourdieu was een mens. ⇨ De conclusie MOET waar zijn als de premissen waar (en volledig) zijn. o Abductie (retroductie) Vertrekt ve verrassend resultaat. Gaat vervolgens op zoek naar alternatieve verklaring. Verrassend (onverklaarbaar) resultaat -> alternatieve theorie -> nieuwe hypothese Combinatie met deductie en inductie Terug naar Popper 1.3 De kwantitatieve onderzoekscyclus Een vereenvoudigde versie: Elk onderzoek start met een probleem. Als we onderzoek willen voeren om meer inzicht te krijgen in het probleem, dan dienen we ons een onderzoeksvraag te formuleren. Door middel van literatuurstudie, beschrijven we de relevante theorieën die nodig zijn om de 6 onderzoeksvraag te beantwoorden. Via een dectief proces ga je conceptuele proptisties maken( gwn zeggen dat er een verband is? Nog geen toetsbare hypotheses). Vanuit die theorie leiden we dan theoretische proposities af. Dat zijn hypothesen die op een theoretische wijze geformuleerd worden. Deze theoretische proposities dienen vervolgens omgezet te worden in toetsbare hypothesen door de concepten die in de hypothesen gebruikt worden te operationaliseren. Wanneer het operationaliseren achter de rug is, maken we meetinstrumenten, bepalen we een steekproef en kunnen we aan de slag met het onderzoeksdesign en de dataverzameling. Een onderzoeksdesign is een coherente strategie over populatie, meetmomenten, meetinstrumenten, steekproeven en modelspecificaties. Eens de data verzameld zijn, breekt de fase van data-analyse aan. Je gaat de geanalyseerde data rapportteren en dan zijn er 3 dingen die kunnen gebeuren. gebeurt er niets met het onderzoek dat je hebt verricht. 2. Ofwel leidt het onderzoek tot nieuwe vragen. 3. Falsificatie: je hebt iets gevonden waardoor de gebruikte theorie ontkracht is. Hierbij zoek je een nieuwe theorie en doe je het onderzoek opnieuw. 1.4 het onderzoeksplan Onderzoeksplan = een raamwerk van waaruit de onderzoeker vertrekt om een onderzoek uit te werken, te plannen, uit te voeren en succesvol af te sluiten. 3 componenten: • Onderzoeksvraag • Theorie • Onderzoeksdesign De probleemformulering (probleemstelling) • Problemen voor onderzoek kunnen van overal komen. o Voortbouwend op bestaand onderzoek o Komend uit dagelijkse kennis o Komend uit de actualiteit o Komend uit een praktijkprobleem o Komend ve overheidsopdracht o Inspiratie in de douche… • CAVEAT! o Een onderzoeksprobleem is (nog) geen onderzoeksvraag! o Een onderzoeksprobleem = een idee over een wetenschappelijke vraag die opgelost moet worden. o Soms is een onderzoeksprobleem wél al geformuleerd als onderzoeksvraag (vb. in een overheidsopdracht) • Componenten die je behandelt in een probleemstelling o Situering vh onderzoeksdomein ▪ Een situering vertelt de lezer van je publicatie waar het artikel of het rapport over zal gaan. ▪ Met motivering waarom dit thema het onderzoeken waard is ▪ Kan maatschappelijk: waarom is het maatschappelijk belangrijk om dit te onderzoeken? Of wetenschappelijk zijn o Verantwoording vh onderzoek o Duiden vh onderzoeksdoel o Stellen vd onderzoeksvraag 7 o Aangeven wat de bijdrage vh onderzoek is aan de literatuur o (Eventueel) nog de verdere structuur vh rapport of het artikel aangeven Komen tot een onderzoeksplan • Een onderzoeksplan omhelst de volledige voorbereiding ve sociaalwetenschappelijk onderzoek • Een onderzoeksplan valt uiteen in 2 delen: o De probleemstelling o Het onderzoeksopzet De probleemstelling De inhoud ve probleemstelling • Een probleemstelling is een tekst, geen zinnetje. • Een probleemstelling is een gestructureerde tekst met een zekere opbouw. Niet alles kan en mag in een probleemstelling. • Een probleemstelling is niet gelijk aan een onderzoeksvraag. • De inhoud ve probleemstelling: o Situering o Verantwoording o Onderzoeksdoel o Onderzoeksvraag (+ deelvragen) Situering • Vertel als allereerste waarover dit onderzoek zal gaan. Wat is het thema vh onderzoek? o Wetenschappelijk situering Welk kennisprobleem wordt hier behandeld? In welke subdiscipline hoort dit thuis? o Maatschappelijke situering Wat is het grotere maatschappelijke probleem? Wat is het beleidsprobleem? Wat weten we nog niet over de wetenschap? o Beide o Voorbeelden x zie slides Motivering - Verantwoording • Motiveer aan de lezer waarom het belangrijk is om dit onderzoek te lezen. o Wetenschappelijke verantwoording Waarom is deze kennisvraag het waard om onderzocht te worden? Welke bijdrage vormt dit onderzoek aan de literatuur? o Maatschappelijke verantwoording Waarom is dit thema maatschappelijk relevant? o Beide o Zie slides voor voorbeelden Onderzoeksdoel 8 - Beschrijven - Exploreren - Verklaren - Combinatie van de bovenstaande Onderzoeksvraag • Bovenal: een onderzoeksvraag is een vraag! • Kwantitatieve onderzoeksvragen zijn doorgaans wie, wat, waar of hoe groot vragen. • Waar richt de kwantitatieve onderzoeksvraag zich NIET op: o Hoe werkt iets? o Wat betekent iets voor een persoon? o Hoe evolueert een proces? • Neuman’s lijst van slechte onderzoeksvragen o Vragen die niet empirisch onderzoekbaar zijn. o Vragen die uitspraken zijn over een thema, maar geen vragen zijn o Vragen die variabelen opsommen, maar geen vragen stellen o Vage of overambitieuze vragen o Vragen die niet genoeg zijn uitgewerkt De literatuurstudie • Vereisten voor een literatuurstudie o Up-to-date o Kritisch ten aanzien van theorie en empirie o Geïntegreerd: geen opsomming maar een verhaal met argumentatie o Duidelijke koppeling tussen theorie en empirie maken en niet twee losstaande delen o Gelinkt aan je onderzoeksvraag • De juiste literatuur vinden: zie IWW • Literatuurstudie komt NA de probleemstelling en de onderzoeksvraag. • 3 soorten literatuur worden behandeld o Theoretische literatuur Wat zijn de theoretische debatten? Wat zijn de cruciale concepten? Welke vragen zijn onbeantwoord? o Empirische literatuur -> literature sectie (eerst de theoretische debatten en dan de empirische resultaten) Welke studies zijn al uitgevoerd en wat waren de resultaten? Welke hypothesen werden eerder al getoetst? Welke tegenstrijdige resultaten zijn er in de literatuur? Ligt dat aan: ▪ Verschillende methoden ▪ Verschillende steekproeven ▪ Verschillende landen/ contexten o Methodologische literatuur -> methods sectie Wat zijn de voor -en nadelen van bepaalde methoden Hoe worden bepaalde methoden ingezet om bepaalde vragen te beantwoorden? Gebruik je een beproefde methode/analysetechniek of is er een innovatief karakter aan het gebruik van deze methoden/analysetechniek? 9 In de onderzoeksopzet worden alle praktische onderdelen vh onderzoek uitgewerkt. 10 2 Wetenschappelijke integriteit en ehiek in onderzoek (zelfstudie) H4 2.1 Ethiek en wetenschappelijke integriteit als grondslag van je onderzoek De vraag die centraal staat in dit hoofdstuk: ‘Hoe ethisch handelen in onderzoek en hoe moet wetenschap bekeken worden?’ Wetenschappelijke integriteit = De professie van de wetenschapper en de wijze waarop die geacht wordt op een ethisch integere manier zijn beroep als wetenschapper uit te voeren De ethiek = de ethiek in het onderzoek zelf, wanneer een onderzoek wordt gedaan moet het onderzoek ook voldoen aan crteria die de ethische toetssteen doorstaan In principe komen we in wetenschappelijk onderzoek drie problematische situaties tegen: 1) Plagiaat = het ongeoorloofd gebruiken van bronnen zonder hiernaar te verwijzen. 2) Onderzoeksfraude = wetenschappers vervalsen of passen bewust empirische gegevens aan om het onderzoek te doen uitkomen. 3) Onethisch gedrag tijdens het uitvoeren vh onderzoek -> alleen hiernaar kijken in dit hoofdstuk. = Er is sprake van problematisch gedrag vd wetenschapper, maar hier is de wetenschapper vaak zelf niet bewust van het probleem. 2.2 Een langzame ontwikkeling naar ethisch bewustzijn in onderzoek Centrale begrippen - Wetenschappelijke integriteit = de manier waarop een academicus zijn wetenschappelijke professie vorm geeft. o Breuken op de W.I.: plagiaat, onderzoekfraude of respectloos omgaan met collega’s of ons ecosysteem - Fouten op ethische gronden: onethische gedrag tijdens het uitvoeren van een onderzoek o Bv: het niet inlichten van deelnemers of het in gevaar brengen van onderzoek participanten - Responsible conduct of research (rcr)= het verantwoord gedrag in onderzoek raakt 4 domeinen: onderzoeksparticipanten, onderzoeksintegriteit, gezondheid en veiligheid van de omgeving en Fiscale verantwoording - Research misconduct= het wangedrag als onderzoeker, fouten en misstappen die kunnen begaan met betrekking tot RCR - Fabrication, Falsification en Plagarism (FFP)= het valselijk fabriceren van resultaten, het manipuleren (en/of weglaten) van onderzoeksdata of materiaal om 11 resultaten te bekomen die wenselijk zijn, het zich eigen maken van ideeen of woorden van anderen zonder die daar credit voor te geven o Worden door de OESO beschouwt als kerndomeinen: de domeinen die de meeste aandacht verdienen en leiden tot de scherpste reacties bij overtreding (zie pagina 55 bij onduidelijkheid) Nationale en internationale codes van wetenschappelijke integriteit - De Ethische Code van het wetenschappelijk onderzoek in België o Zorgvuldigheid : zorgvuldig handelen bij het toepassen van de algemeen erkende regels van een displine o Voorzichtigheid: het handelen is voorzichtig als het gebeurt met vooruitziendheid en wordt geleid door het verlangen schade aan anderen te voorkomen o Betrouwbaarheid: zodanig te werk gaan dat derden erop kunnen vertrouwen dat zij volgens de regels va hun vak te werk gaan, zowel in het wetenschappelijke als in het rapporteren ervan o Verifieerbaarheid: ervoor zorgen dat hun collega’s het volledige verloop van hun onderzoek kunnen nagaan en desgevallend overdoen o Onafhankelijkheid: zich laten leiden door regels van wetenschappelijke aard , die de voorwaarde van hun onafhankelijkheid zijn o Onpartijdigheid : bij het uitvoeren van onderzoek niet laten beïnvloeden door hun persoonlijke voorkeur, sympathie, belang of vooringenomenheid - De European code of conduct for research integrity o Reliability : bij het waarborgen van kwaliteit van het onderzoek, zoals deze tot uiting komt in het ontwerp, de methodologie, de analyse en het gebruik van middelen; o Honesty : onderzoek moet op transparante, billijke, volledige en onbevooroordeelde wijze worden ontwikkeld, uitgevoerd, getoetst, gedocumenteerd en met anderen gedeeld; o Respect: voor collega's, deelnemers aan het onderzoek, de maatschappij, ecosystemen, cultureel erfgoed en het milieu; o Accountability: voor het onderzoek van idee tot publicatie, voor het beheer en de organisatie ervan, voor opleiding, toezicht en mentorschap en de bredere impact van onderzoek. Ethiek en hoe het soms misloopt in onderzoek • Helaas is de oorzaak van dit hoofdstuk het gevolg ve geschiedenis van incidenten in wetenschappelijk onderzoek. • P. 50 voorbeelden Ethische codes en ethische commissies • Problemen zijn relatief beperkt • Wereldwijde ethische reflectie op onderzoek die leidde tot de Neurenberg Code (1949), later aangevuld met de Verklaring van Helsinki (1964) waarin de basisprincipes vd ethische codes vh hedendaags onderzoek in werden neergeschreven. Centraal hierin staan de principes vd geïnformeerde toestemming (informed consent) en het principe van niet-schaden van deelnemers aan onderzoek (do no harm). 12 • Om de ethische regels te controleren en af te dwingen werden ethische commissies( IRB: institutional Review Boards) opgericht. o Medische commissies voor experimenten o Institutionele commissie voor de sociale en humane wetenschappen o Geen goedkeuring = geen financiële ondersteuning (fondsen) • Ethische codes ontwikkeld voor professionals in hun discipline. o Wetenschappers dienen zich te houden aan de code die zo een organisatie is opgesteld (zijn juridisch niet af te dwingen maar hebben wel een groot moreel gezag) 2.3 Belangrijkste principes van wetenschappelijke integriteit Geen wereldwijde consensus over de principes van wetenschappelijke integriteit FFP: de centrale principes van wetenschappelijke integriteit door de OESO - 3 gedragingen die ze isloeren als de kern van misgedragd - Fabrikcatie, falsificatie en pagiaaat x zie bovenaan in sv 5 domeinen waar onderzoekers aandacht voor moet hebben voor hun wetenschappelijke integriteit volgens de OESO - De onderzoeksdimensie o Onderzoek moet op een competente wijze opgezet en uitgevoerd worden o Gepast procedures hanteren bij data verzameling en data-analyse o Fouten maximaal beperken en vermijden - De date dimensie o Generenen beschermen van data en de bescherming van da privacy van deelnemers aan onderzoek o Uitgebreid wetelijk kader - De publicatiedimensie o Relateert aan falsificatie: publicatie- bias (enkel de resulaten laten zien die gunstig zijn voor jouw onderzoek o Auteurschap: wie bij heeft gedragen aan de publicatie dient vermeld te worden (auteurs die niet hebben bijgedragen mogen niet toegevoegd worden aan de vermelding) o Zelf-plagiaat: het herplubiceren van stukken die iemand al eerder heeft geplucieerd zonder dat dit duidelijk wordt gemaakt o Het plubiceren in roodtijdschriften (predatory open acces journals) omdat die geen echte peer review organiseren - De (inter) persoonlijke dimensie o De relatie van tussen onderzoekers ▪ Bv fouten: intimidatie van collega’s, het valselijk beschuldigen van anderen of het negeren van culturele gevoeligheden - De financiële dimensie o Het is aan de onderzoeker om zorgvuldig met deze relaties (tussen onderzoeker en financierder) en om te springen en steeds te waken over de onafhankelijkheid van het onderzoek en de resultaten die hieruit

Meer zien Lees minder
Instelling
Vak











Oeps! We kunnen je document nu niet laden. Probeer het nog eens of neem contact op met support.

Geschreven voor

Instelling
Studie
Vak

Documentinformatie

Geüpload op
7 mei 2025
Aantal pagina's
131
Geschreven in
2024/2025
Type
Samenvatting

Onderwerpen

Voorbeeld van de inhoud

KOM sv - samenvatting van het vak KOM |
Kwantitatieve Onderzoeksmethoden (1700PSWKOM)
Hoorcollege KOM-2025/2026

1 De kwantitatieve onderzoekscyclus H3
1.1 wetenschapsfilosofie
De wetenschappelijke methode

Traditioneel logisch positivisme/ logisch empirisme
o Wetenschap start met observeren en van daaruit moet de wetenschapper
komen tot algemeen geldende uitspraken of wetten.
o ‘wetenschappelijk’ naar de wereld kijken is observeren zonder
vooroordelen
o ‘inductief’ redeneren ‘deductief’ hypothesen afleiden
o Cruciaal is het verificationisme = een theorie kan enkel en alleen
gebaseerd zijn op zintuigelijke waarneming. Alle theorieën die niet
verifieerbaar zijn, dienen verworpen te worden.

Schematisch: Zintuigelijke
waarneming (empirie) ->
universele theorie -> nieuwe
hypothesen (inductie ->
deductie)

➔ Problemen met het logisch positivisme (volgens Popper)
o Onmogelijkheid van zuiver neutrale of ‘objectieve’ waarneming (enige
voorkennis nodig)
o Observeren kan niet zinder vooronderstellingen (je vertrekt altijd
van eerdere kennis + de omgeving waarin je werkt)
o Theorie moet “falsifieerbaar” zijn. Niet proberen bewijzen, maar proberen
ontkrachten
o Theorie moet “bekritiseerbaar” zijn vanuit de feiten
o Probleem vd rechtvaardiging van inductie (enige voorkennis nodig)
o Waarnemingen kunnen nooit tot een universele wet leiden, inductie
is een mythe

- Kritisch rationalisme met Karl Popper (1935)
o Wetenschappelijke uitspraken moeten toetsbaar en falisifieerbaar zijn.
▪ Toetsbaar: wetenschappelijke test moet kunnen ontworpen worden.
▪ Falsifieerbaar: de uitspraak moet bekritiseerbaar zijn.
➢ Falsificationisme
o Hypothesen kunnen worden verworpen of geaccepteerd
o Schematisch: Probleem ->
Bestaande theorie -> nieuwe
hypothesen -> zintuiglijke
waarneming (deductie -> test)

Wetenschapsmoddelen en de sociale wetenschappen

Drie grondleggers/ drie wetenschapsmodellen

1

,Naturalisme of post-positivisme (Emile Durkheim)

• Emile Durkheim spreekt over ‘sociale feiten’ analoog aan ‘natuurlijke feiten’
(Methoden vd natuurwetenschappen veralgemenen naar de studie van mens en
my)
o Extern aan het individu
o Wetmatig en dwingend
o Als ‘objectief’ gezien
• Sociale feiten kunnen dus bestudeerd worden zoals objecten in de
natuurwetenschappen.
o kunnen geobserveerd en gemeten worden
o Als ze niet rechtstreeks gemeten kunnen worden x zoeken naar
betrouwbare indicatoren.

In het hedendaagse sociologisch onderzoek: post positivisme

- Waarheid en objectiviteit staan centraal
- Zintuigelijke observaties en universele logica zijn grondvesten vd wetenschap
- Centraal = Popper’s falsificationisme
o Aanvaard kritiek v popper x niet uitgaan van zekerheid maar van
waarschijnlijkheid
- Hypothesetoetsen leiden niet tot absolute zekerheid, maar elke test verhoogt het
gevoel van plausibiliteit
- Dominante stroming vandaag

➔ vooral ‘wat?’ vragen mee benatwoorden); kwantitatief

Voorbeeld: aan het autorijden, het wordt oranje en rood licht. Gaan tellen hoeveel
mensen zich houden aan de verkeersregels (hoeveel mensen stoppen)

De verstehende of hermeneutische sociologie/ constructivisme (Max Weber)

• Anti-naturalisme: het bestuderen van ‘mensen’ vereist andere
onderzoeksmethoden
o Mensen gedragen zich niet als de gehoorzame uitvoerders ve voorspelbaar
programma
o Rekening houden met de menselijke beweegredenen, intenties en met de
‘betekenis’ die actoren aan hun handelen geven. (betekenis zoeken)
➔ Verklarend begrijpen geeft een antwoord op de vraag ‘waarom’ iemand iets
doen’; kwalitatief

In het hedendaags sociologisch onderzoek: interpretatief paradigma/
constructionisme

o Kritiek op assumpties van post-positivisme
✓ Gaat ervan uit dat de dagelijkse kennis vd onderzoeker en vd
respondenten identiek zijn
✓ Te ‘normatief’, niet iedereen volgt dezelfde sociale regels op
dezelfde manier
o Startpunt = 3 assumpties van het symbolisch interactionisme (Blumer)
✓ Mensen reageren op zaken obv de betekenis die de zaken hebben
voor hen
✓ De betekenis van zaken komt voor uit sociale interactie

2

, ✓ Betekenissen worden gebruikt en gewijzigd in de sociale interactie
dmv een interpretatief proces.
o Sociale, culturele of historische conventies structuren onze perceptie en
kennis
o Alle kennis is ‘geinterperteerde’ kennis
▪ Wetenschappers kunnen de wereld enkel kennen via de
interpretaties van mensen
o Geen ‘objectieve’ realiteit
o Wordt vorm en betekenis gegeven door mensen
o Voortdurend in verandering/replicatie

Voorbeeld: aan het autorijden, het wordt oranje en rood licht. Wat denken de
weggebruikers bij het oranje licht? Doorrijden (en versnellen) of toch stoppen?

Maatschappijkritisch of ‘emancipatoir’ model (Karl Marx)

- Wetenschap moet meer doen dan beschrijven
o Wetenschap moet ook proberen te veranderen (de weg wijzen naar een
meer menswaardige maatschappij
- Methode: vatten van sociale feiten in hun bredere historische en sociologische
samenhang
- Activistisch
o Gaat uit van actie nemen

in het hedendaags sociologisch onderzoek: kritische theorie (even laten vallen want
niet de essentie van dit vakk)

- Bouwt voort op Marx, maar verwerpt het orthodox economische Marxisme
- Mix van kwantitatief en kwalitatief onderzoek
- Bestudeer de verhouding tussen cultuur en ‘kapitalisme’
o Sociologische stroming: breder gemaakt en kijken naar
machtsverhoudingen en onderdrukking ih algemeen
o vertrekken vh uitgangspunt dat onderzoek doen een vorm van sociale of
culturele kritiek is en ze gaan allemaal uit van enkele basispremissen.
- Kritische analyseren van
o Media
o Massamedia
o Structureren

Ontologie (= zijnsleer) Epistemologie (= kennisleer)

Hoe bekijkt de wetenschapper zijn Hoe kan een wetenschappers iets ‘weten’
studiesubject?

Post positivisme Post-positivisme

- Er is een reële objectieve wereld - Kennis is een accumulatie van
buiten de menselijke waarneming plausibele universele
- Een uitspraak is ‘waar’ als die wetmatigheden
overeenkomt met de realiteit
buiten ons
Constructivisme Constructivisme


3

, - Reële wereld kennen we alleen - Kennis bestaat in context
door onze waarneming - Bepaald door ‘intersubjectiviteit’
- Wereld is verschillende voor (overeenstemming tussen veel
iedereen obv ideologie, geografie, waarnemers)
gender, leeftijd, historische periode



1.2 De rol van theorie in kwantitatief onderzoek.
- Een theorie is:
o Een logisch geheel van concepten die op een gestructureerde wijze
samenhangen.
o Empirisch tastbaar zijn (falsifieerbaar)
o Algemeen zijn en het particuliere overstijgen.
o (en waarmee je voorspellingen kan doen)

Eigenschappen van een theorie

• Concepten:
o Bouwstenen van theorie
o Definities van fenomenen die we bestuderen.
• Empirisch testbaar
o Hypothese (= een stelling die we empirisch kunnen toetsen)
o Kenmerken hypothese:
✓ Komt voort uit literatuur/ theorie
✓ (deel) antwoord zijn op je onderzoeksvraag
✓ Moet empirisch toetsbaar zijn
✓ Moet toetsbaar geformuleerd worden
✓ Bevat een bepaalde directionaliteit (bv een grotere “X” leidt tot een
lagere “Y”
✓ Wordt vaak in groep geformuleerd en genummerd (H1, H2, H3a,
H3b)
o Vorm hypothesen
✓ Kort: variabele x beïnvloedt variabele y
✓ Lang: versch kenmerken van x zijn gerelateerd aan kenmerken van
y
• Algemeen zijn
o Theorie moet verder gaan dan dagdagelijkse kennis
o Theorie biedt een grotere verklaringskracht of soms zelfs voorspellende
kracht aan

Aar en reikwijdte van een theorie

- MAAR: er zijn gradaties in theorie (Denzin):
o Ad hoc classificatiesysteem (vb. open vraag klasseren)
▪ Groeperen in lossen klassen
o Taxonomie (vb. samenhangende ordening)
▪ Samenhangende ordening
o Conceptuele schema’s
▪ samenhangende schema’s vd werkelijkheid
o Theoretische systeem


4
€11,66
Krijg toegang tot het volledige document:

100% tevredenheidsgarantie
Direct beschikbaar na je betaling
Lees online óf als PDF
Geen vaste maandelijkse kosten

Maak kennis met de verkoper
Seller avatar
mburuhdenny

Maak kennis met de verkoper

Seller avatar
mburuhdenny Universiteit Utrecht
Volgen Je moet ingelogd zijn om studenten of vakken te kunnen volgen
Verkocht
5
Lid sinds
10 maanden
Aantal volgers
3
Documenten
53
Laatst verkocht
3 weken geleden
Quizziz

Leap Ahead with Career-Boosting Exam Solutions i.e Tests, notes, quizzes, etc

0,0

0 beoordelingen

5
0
4
0
3
0
2
0
1
0

Recent door jou bekeken

Waarom studenten kiezen voor Stuvia

Gemaakt door medestudenten, geverifieerd door reviews

Kwaliteit die je kunt vertrouwen: geschreven door studenten die slaagden en beoordeeld door anderen die dit document gebruikten.

Niet tevreden? Kies een ander document

Geen zorgen! Je kunt voor hetzelfde geld direct een ander document kiezen dat beter past bij wat je zoekt.

Betaal zoals je wilt, start meteen met leren

Geen abonnement, geen verplichtingen. Betaal zoals je gewend bent via iDeal of creditcard en download je PDF-document meteen.

Student with book image

“Gekocht, gedownload en geslaagd. Zo makkelijk kan het dus zijn.”

Alisha Student

Veelgestelde vragen