Normatieve uitspraken
Casus 1: Een sociaal werker in een opvangcentrum zegt dat de
werkloosheidsuitkeringen omhoog moeten, zodat kwetsbare gezinnen een
betere kans hebben op stabiliteit. Hij stelt voor dit in de volgende
vergadering aan te kaarten.
Casus 2: Tijdens een buurtbijeenkomst stelt een maatschappelijk werker
dat kinderopvang gratis zou moeten zijn voor gezinnen met een laag
inkomen. Ze benadrukt dat dit nodig is om armoedecycli te doorbreken.
Empirische uitspraken
Casus 1: Een sociaal werker merkt op dat sinds de stijging van
bijstandsuitkeringen het aantal aanvragen in hun wijk toeneemt. Ze
vermoedt dat de verhoogde uitkering bijdraagt aan een tijdelijke
stabilisatie.
Casus 2: In een rapport constateert een team dat jongeren sneller werk
vinden als er meer stageplekken beschikbaar zijn. Ze baseren dit op
gegevens uit vergelijkbare wijken.
Ethisch instrumentarium: Waarden
Casus 1: Een sociaal werker in een jeugdhuis waardeert vooral gelijkheid
en respect, en streeft ernaar dat alle jongeren zich gehoord voelen,
ongeacht hun achtergrond.
Casus 2: In een gesprek met een cliënt benadrukt de maatschappelijk
werker het belang van vrijheid en zelfbeschikking. Ze moedigt de cliënt
aan zelf beslissingen te nemen, ook al zijn die moeilijk.
Ethisch instrumentarium: Normen
Casus 1: Een maatschappelijk werker in een dagopvang vraagt jongeren
om hun plek in de gemeenschappelijke ruimte af te staan aan ouderen, om
respect voor de oudere generatie aan te moedigen.
Casus 2: In de buurt geeft de sociaal werker het voorbeeld door altijd op
tijd te komen bij afspraken met cliënten, in de hoop dat zij dit gedrag
overnemen.
Ethisch instrumentarium: Deugden
Casus 1: Een sociaal werker die werkt met jonge kinderen laat geduld
zien, vooral wanneer een kind voor de derde keer dezelfde vraag stelt.
Casus 2: Een maatschappelijk werker toont rechtvaardigheid door voor
een minder mondige cliënt op te komen bij een instantie, ondanks dat dit
extra tijd kost.
Ethisch instrumentarium: Ethische competenties
Casus 1: Een beginnend sociaal werker gebruikt zijn kennis en
vaardigheden om een ethische afweging te maken tussen het belang van
privacy van een cliënt en de veiligheid van de gemeenschap.
Casus 2: Tijdens een overleg stelt de maatschappelijk werker kritische
vragen om ervoor te zorgen dat een beslissing rondom huisvesting van
cliënten ethisch verantwoord is.
, Zorgen
Casus 1: Een maatschappelijk werker bezoekt een cliënt thuis, niet alleen
om praktische zaken te bespreken, maar ook om te vragen hoe het écht
met de cliënt gaat.
Casus 2: Een sociaal werker in de wijk merkt dat een oudere cliënt
achteruitgaat en organiseert een teamoverleg om te bespreken welke zorg
er meer geboden kan worden.
Helpen
Casus 1: Een maatschappelijk werker helpt een cliënt met het invullen
van complexe formulieren. Zodra het papierwerk compleet is, stopt de
hulp.
Casus 2: Een sociaal werker ondersteunt een jongere met het zoeken naar
een bijbaantje. Als de jongere werk vindt, eindigt de begeleiding.
Intellectuele deugden
Casus 1: Een ervaren maatschappelijk werker gebruikt haar wijsheid om
moeilijke situaties met families te begrijpen en hier effectief mee om te
gaan.
Casus 2: Een jongere sociaal werker toont verstandigheid door
terughoudend te zijn in een situatie waarin een cliënt snel boos wordt en
zijn geduld op de proef stelt.
Karakterdeugden
Casus 1: Een sociaal werker toont moed door een melding te doen over
een cliënt die zichzelf of anderen mogelijk in gevaar brengt, ondanks dat
hij weet dat dit de vertrouwensband kan schaden.
Casus 2: Een maatschappelijk werker is zorgzaam door regelmatig contact
te houden met een oudere cliënt, zelfs buiten kantooruren, omdat hij weet
dat de cliënt zich vaak eenzaam voelt.
Zorgethiek
Casus 1: Een sociaal werker bezoekt zijn cliënt in het ziekenhuis en brengt
de middag met hem door. Hij biedt deze zorg niet aan iedere cliënt, maar
kiest hier specifiek voor door de band die ze hebben.
Casus 2: Een maatschappelijk werker helpt een moeder om opnieuw
contact te maken met haar kind. Hij legt hierbij de nadruk op de relatie en
onderlinge afhankelijkheid.
Utilisme
Casus 1: Een sociaal werker moet beslissen over het toekennen van
beperkte middelen voor jongerenprogramma’s in de wijk. Ze kiest voor het
programma dat het meeste geluk voor de meeste jongeren zal opleveren,
ook al krijgen sommige jongeren minder individuele aandacht.