Steden en burgers in de Lage Landen (1050-1700)
Atrecht – Atrecht (nu Arras in Noord-Frankrijk) was een belangrijke stad in
Artesië. In 1579 sloten enkele Zuid-Nederlandse gewesten hier de Unie
van Atrecht, waarmee zij hun trouw aan de Spaanse koning bevestigden.
Dit was bedoeld om de rust in het zuiden te herstellen na de Beeldenstorm
en het uitbreken van de Opstand. De unie markeerde de scheiding tussen
het katholieke zuiden en het protestantse noorden. Het was daarmee een
keerpunt in de Nederlandse Opstand.
Brugge – Brugge groeide in de middeleeuwen uit tot een van de
belangrijkste handelssteden van Europa. De stad was beroemd om haar
lakennijverheid en maakte deel uit van het Hanze-netwerk. Jaarmarkten
trokken handelaren uit heel Europa aan. Brugge kende een bloeiperiode in
de 14e en 15e eeuw, maar verloor later aan betekenis ten gunste van
Antwerpen. De aanwezigheid van internationale kooplieden gaf de stad
een kosmopolitisch karakter.
Gent – Gent was in de middeleeuwen een van de grootste en rijkste
steden van Europa. De stad draaide vooral op de lakennijverheid,
gebaseerd op geïmporteerde Engelse wol. Gent genoot een grote mate
van autonomie, maar lag regelmatig overhoop met zijn landsheer, zoals
Filips de Goede. Deze conflicten draaiden vaak om belastingheffing en
stadsrechten. Gent speelde ook een rol in opstanden tegen
centralisatiepolitiek.
Antwerpen – Antwerpen werd in de 16e eeuw het economische centrum
van Europa dankzij zijn haven en internationale handel. De stad kende een
bloeiende beurs en trok veel buitenlandse kooplieden aan. In 1585 viel de
stad na een lang beleg in Spaanse handen. Protestantse burgers en
kooplieden vluchtten massaal naar het noorden, vooral naar Amsterdam.
Deze migratie gaf een impuls aan de Noord-Nederlandse economie.
Amsterdam – Amsterdam groeide na de val van Antwerpen uit tot het
centrum van de wereldhandel in de 17e eeuw. Door immigratie van
Vlaamse kooplieden en ambachtslieden ontwikkelde de stad zich snel.
Amsterdam werd stapelmarkt voor Europa: goederen uit de hele wereld
werden er opgeslagen en verhandeld. De grachtengordel en
koopmanshuizen weerspiegelden de rijkdom van de stad. Ook cultureel
bloeide Amsterdam in de Gouden Eeuw.
Karel V – Karel V was keizer van het Heilige Roomse Rijk en heerste over
een enorm wereldrijk, waaronder de Nederlanden. Hij voerde een
centralisatiepolitiek om zijn macht te versterken en verminderde de
zelfstandigheid van steden en gewesten. Hij trad streng op tegen
,protestanten, onder andere via de Bloedplakkaten. Zijn bewind leidde tot
veel onrust en spanningen in de Nederlanden. In 1555 deed hij afstand
van de troon ten gunste van zijn zoon Filips II.
Filips II – Filips II was koning van Spanje en erfde van zijn vader Karel V de
Nederlanden. Hij bestuurde autoritair vanuit Spanje en had weinig begrip
voor lokale gebruiken. Hij vervolgde ketters streng en stelde de Raad van
Beroerten in na de Beeldenstorm. Zijn beleid leidde tot grote onvrede
onder de Nederlandse bevolking en vormde de aanleiding tot de Opstand.
Filips beschouwde de Nederlanden als eigendom en handhaafde hard zijn
gezag.
Willem van Oranje – Willem van Oranje, ook wel Willem de Zwijger
genoemd, was de belangrijkste leider van de Opstand tegen Spanje. Hij
streefde naar godsdienstvrijheid en een vreedzaam samenleven van
katholieken en protestanten. Aanvankelijk diende hij in het Spaanse leger,
maar keerde zich later tegen Filips II. Hij werd in 1584 vermoord door een
katholieke fanaticus. Zijn erfenis leeft voort in het Nederlandse
koningshuis.
Alva – Hertog van Alva werd in 1567 door Filips II naar de Nederlanden
gestuurd om de Opstand neer te slaan. Hij stelde de Raad van Beroerten
in, ook wel Bloedraad genoemd, die duizenden vermeende opstandelingen
liet executeren. Zijn harde optreden vergrootte de weerstand onder de
bevolking. Alva voerde ook een impopulaire belasting in, de Tiende
Penning. Zijn beleid droeg bij aan het uitbreken van de Tachtigjarige
Oorlog.
Johan van Oldenbarnevelt – Van Oldenbarnevelt was landsadvocaat van
Holland en een belangrijk staatsman tijdens de Opstand. Hij werkte nauw
samen met Willem van Oranje en was architect van de Unie van Utrecht.
Hij pleitte voor religieuze verdraagzaamheid en had veel invloed op het
buitenlandse beleid. In een conflict met stadhouder Maurits over religie en
macht trok hij aan het kortste eind. In 1619 werd hij na een politiek proces
geëxecuteerd.
Johan de Witt – Johan de Witt was raadpensionaris van Holland in de
periode van de ‘Ware Vrijheid’. Hij stond voor een republikeins bestuur
zonder stadhouder en verdedigde de macht van de regenten. Onder zijn
leiding kende de Republiek economische bloei. In het Rampjaar 1672
verloor hij het vertrouwen van het volk. Hij werd samen met zijn broer
Cornelis op gruwelijke wijze vermoord.
Rembrandt – Rembrandt van Rijn was een van de grootste schilders van
de Gouden Eeuw. Hij schilderde portretten, historische en Bijbelse
taferelen met veel emotie en licht-donker contrasten (clair-obscur). Zijn
,werk weerspiegelt de burgerlijke rijkdom en culturele bloei van de
Republiek. Bekende werken zijn ‘De Nachtwacht’ en zijn zelfportretten.
Rembrandt beleefde grote roem maar eindigde in armoede.
Stadsrechten – Stadsrechten werden verleend door een vorst of heer aan
een stad. Hiermee verkreeg de stad zelfbestuur, eigen rechtspraak en het
recht om tol te heffen of markten te houden. Dit vergrootte de autonomie
van de stad tegenover de adel. In ruil hiervoor betaalde de stad vaak een
geldbedrag of steunde de vorst militair. Stadsrechten waren essentieel
voor de ontwikkeling van middeleeuwse stedelijke gemeenschappen.
Poorters – Poorters waren burgers die officieel waren ingeschreven in een
stad en daardoor bepaalde rechten genoten. Ze mochten lid worden van
gilden, eigendom bezitten binnen de stadsmuren en meebeslissen over
bestuur. Om poorter te worden moest men vaak een toelatingsgeld
betalen. Poorterschap gaf bescherming, maar ook plichten zoals
verdediging van de stad. Niet iedereen die in een stad woonde was
automatisch poorter.
Lakennijverheid – De lakennijverheid was een van de belangrijkste
middeleeuwse industrieën in de Lage Landen. Wol werd tot laken
(geweven wollen stof) verwerkt, vaak bestemd voor export. Steden als
Gent en Brugge bouwden hun rijkdom op deze industrie. De productie
vereiste veel arbeid en was streng gereguleerd door gilden.
Lakennijverheid vormde de motor van de stedelijke economie.
Jaarmarkten – Jaarmarkten waren grote evenementen waar handelaren
uit verschillende regio’s bijeenkwamen. Ze vonden meestal één of enkele
keren per jaar plaats in belangrijke handelssteden. Hier werden goederen
verhandeld, contracten gesloten en prijzen vastgesteld. Jaarmarkten
speelden een centrale rol in de middeleeuwse langeafstandshandel. Ze
bevorderden economische groei en culturele uitwisseling.
Koopmansgilde – Een koopmansgilde was een vereniging van handelaren
binnen een stad. Het gilde beschermde de belangen van zijn leden,
regelde toetreding tot het beroep en stelde regels op voor eerlijke handel.
Het gilde functioneerde ook als sociaal vangnet voor leden in nood. Alleen
gildeleden mochten officieel handel drijven. Gilden hadden veel invloed op
het stadsbestuur.
Wisselbrief – De wisselbrief was een innovatief financieel instrument
waarmee handelaren geld konden overmaken zonder contanten te
vervoeren. Dit vergrootte de veiligheid in de internationale handel. De
brief was een soort belofte tot betaling op een afgesproken plaats en tijd.
Wisselbrieven werden veel gebruikt in de middeleeuwse handel en op
jaarmarkten. Ze vormden een voorloper van moderne bankpraktijken.
, Koopmansbeurs – De koopmansbeurs was een vaste plek waar
handelaren bijeenkwamen om goederen en financiële producten te
verhandelen. De eerste permanente beurs werd in 1531 in Antwerpen
geopend. Hier werd niet alleen gehandeld in goederen, maar ook in
wisselbrieven, verzekeringen en aandelen. De beurs speelde een cruciale
rol in het ontstaan van een kapitalistische economie. Amsterdam volgde
met een eigen beurs in 1611.
Bonum commune – Bonum commune betekent letterlijk ‘algemeen
belang’. In het middeleeuwse stadsbestuur was dit een leidend ideaal:
bestuurders moesten handelen ten bate van de hele gemeenschap. Dit
stond tegenover het najagen van eigenbelang of familiebelangen. Burgers
verwachtten van hun bestuurders rechtvaardigheid en zorg voor vrede en
welvaart. Bonum commune vormde de morele rechtvaardiging van
stedelijk zelfbestuur.
Bedelorde - Bedelordes zijn religieuze gemeenschappen, zoals de
franciscanen en dominicanen, die in de middeleeuwen ontstonden als
reactie op de toenemende rijkdom en macht van de kerk. Zij legden de
nadruk op armoede, eenvoud en directe hulp aan de armen. In plaats van
in kloosters op het platteland leefden ze in steden, dicht bij het volk. Ze
hielden zich bezig met prediking, onderwijs en liefdadigheid. Hun
aanwezigheid droeg bij aan de verspreiding van het geloof en aan sociale
zorg in de opkomende stedelijke samenleving.
Begijnhof - Een begijnhof was een wooncomplex in de stad waar
begijnen, vrome vrouwen die geen kloostergeloften aflegden,
samenleefden. Ze wijdden zich aan gebed, liefdadigheid en ziekenzorg,
maar bleven onafhankelijk van kerkelijke instellingen. Anders dan nonnen
konden begijnen hun gemeenschap verlaten en eventueel trouwen.
Begijnhoven waren vaak zelfvoorzienend en lagen afgezonderd van het
drukke stadsleven. Ze worden gezien als voorlopers van
vrouwenemancipatie en sociale zorg in steden.
Moderne Devotie - De Moderne Devotie was een religieuze
vernieuwingsbeweging in de 14e en 15e eeuw, ontstaan in Deventer met
Geert Grote als initiatiefnemer. Ze legde de nadruk op persoonlijke
vroomheid, soberheid en navolging van Christus, in plaats van op uiterlijke
kerkelijke rituelen. Aanhangers, zoals de Broeders van het Gemene Leven,
richtten zich op onderwijs, kopieerden handschriften en leefden in
gemeenschap zonder kloostergeloften. De beweging had grote invloed op
het stedelijke geloofsleven. Ze legde ook de basis voor latere
hervormingsbewegingen, waaronder het humanisme en de Reformatie.
Guldensporenslag - De Guldensporenslag vond plaats in 1302 bij Kortrijk
tussen Franse ridders en Vlaamse stedelijke milities. De Vlamingen, vooral