Kirsten Uitdewilligen, 2024
- Landscape Economics and Politics -
Lecture 1: Introduction
30 oktober 2024
Economic geography: welke economische activiteit gebeurt waar, en waarom daar?
- Economic geography bestudeert de gemeenschappelijke relatie tussen de
acties van mensen, firma’s en overheden, en de socio-economische context
op verschillende schalen.
Valuation (waardering): alternatieven ranglijsten door de kosten en voordelen te
identificeren.
- Dit is geen gemakkelijke taak, omdat mensen vaak waarde binden aan
dingen; mooi, liefde, ‘belangrijk voor de volgende generatie’.
Non-rivalry (indivisibility of consumption):
mijn consumptie gaat niet ten koste van de
consumptie van een ander.
Non-excludability: niemand wordt
buitengesloten van consumptie.
Pure individual good: jij hebt de kosten,
maar dat kun je terug verdienen door je
goederen te verkopen.
Pure collective good: markt produceert
niet, omdat de kosten niet terug zijn te krijgen.
Quasi-collective good: er is geen rivaliteit en mensen kunnen wel uitgesloten worden
(bijvoorbeeld de kosten van Netflix).
Group good: er is wel rivaliteit, maar je kunt niemand uitsluiten (zoals vissen in de
oceaan; na een tijd zullen er geen vissen meer zijn).
Exclusion free-riding: profiteren van iets zonder daar zelf iets voor te doen.
Prisoner’s dilemma: individuele winstegedreven beslissing leidt tot een minder
gunstige uitkomst voor beide partijen.
Externalities.
Consumption externality: consumer wordt beïnvloedt door het gedrag van een
andere economische agent, waar de consumer geen controle over heeft.
- Positief: mooie tuin, rustige buurt.
- Negatief: luide buren.
Production externality: profijt van een producent wordt beïnvloedt door het gedrag
van een andere economische agent, waar de producent geen controle over heeft.
- Positief: CO2 zorgt ervoor dat gewassen sneller groeien.
- Negatief: vieze geur door varkensstallen.
Landschappen zijn public goods en externalities.
Govenment intervention wanneer de markt faalt:
- Assigning property rights of legally protection patens.
,Kirsten Uitdewilligen, 2024
In-house production (zwaarste vorm van government intervention): werkzaamheden
verschuiven naar eigen bouwplaats.
Contracts.
Complete contracten: alles is ingevuld in een contract, alle eventuele gebeurtenissen
worden vastgelegd.
Incomplete contracten: dingen ontbreken in een contract, eventuele gebeurtenissen
kunnen niet worden vastgelegd. Dit vereist een mate van vertrouwen.
Coordination mechanism.
Keuze wordt bepaald door transactiekosten.
- Adverse selection: informatie mist/klopt niet voordat een contract wordt
afgesloten.
- Hidden action: informatie mist/klopt niet nadat een contract wordt afgesloten.
Voor natuur en landschappen zijn hybridevormen van coördinatiemechanismen
nodig:
- Overheidssubsidies voor productie.
- Natuurconserveringsorganisaties kopen land voor productie of subsidiëren
boeren.
- Overheid heeft bezit over het land en neemt keuzes, maar stelt contracten op
met private groepen die natuurlijke gebieden beheren.
Redenen waarom overheden falen:
- Rol van interest groups (lobbying).
- Meetprobleem (moeilijk om factoren om te zetten naar geldtermen).
- Geen ‘marktdiscipline’ (iets is nooit genoeg als je er niet voor hoeft te betalen).
- Voorkeur van publieke dienaren spelen een rol (self-interest).
Factoren bij transactiekosten.
Time inconsistency: regels worden ineens veranderd door de beleidsmakers. Wat
eerst voordelig was kan nu nadelig worden.
Transaction specific investments: sommige investeringen zijn specifiek voor een
bepaalde transactie -> kan leiden tot “lock-in” effecten (partijen zijn gebonden aan
een transactie en kunnen moeilijk van partner wisselen).
Bounded rationality: organisaties beschikken niet over oneindige cognitieve
vermogens om alle mogelijke scenario’s te begrijpen.
Transaction frequency: verwijst naar hoe vaak een bepaalde transactie voorkomt. In
gevallen van lage frequentie kunne organisaties beter zelfvoorzienend zijn (=flexibel).
, Kirsten Uitdewilligen, 2024
Lecture 2: Valuation methods
1 november 2024
Benefits (baten).
Secundaire baten – goederen die je ook kunt
verkopen (secundair komt van een
bijkomstigheid; hout uit een bos heeft als primaire
waarde natuur, maar als secundaire waarde kan
het ook verkocht worden).
- Indirect: hotels in de buurt, ontroerend
goed stijgt in waarde.
- Direct: direct gelinkt aan de omgeving,
zoals het verkopen van hout.
Primaire baten – primaire waarde van iets om er gebruik van te maken.
Gebruikswaarden: je geniet van de natuur.
- Present use: je maakt er nu gebruik van.
- Option use: je kan er in de toekomst gebruik van maken.
Niet-gebruikswaarden: je maakt geen gebruik, maar je vindt het wel belangrijk dat dat
er is (waarde hechten aan natuur waar je geen gebruik van maakt).
- Existence value: je hecht waarde aan het bestaan van een ijsbeer en het
behoud/beheer van natuur.
- Intrinsic value: waarde die je hecht aan niet-levende organismen.
- Bequest value: je geeft erom dat de toekomstige generaties er ook gebruik
van kunnen maken.
- Vicarious use value: jij maakt geen gebruik van iets, maar je gunt het anderen
om er wel gebruik van te maken.
Valuation methods.
Traditional valuation methods:
1. Market method
Je zoekt naar een vergelijkbaar object wat net op de markt is gekomen. Met
plussen en minnen bepaal je de waarde van jouw object, aan de hand van het
nieuwe object.
2. Income method
De waarde van een object staat gelijk aan de kapitalisatie van het toekomstige
inkomen wat verdiend kan worden met het object.
NPV: net present value
Nt: net income year t
R: discount rate
T: tijd in jaar
T: final year
3. Cost method
De waarde van een object staat gelijk aan de kost om het te maken.
- Landscape Economics and Politics -
Lecture 1: Introduction
30 oktober 2024
Economic geography: welke economische activiteit gebeurt waar, en waarom daar?
- Economic geography bestudeert de gemeenschappelijke relatie tussen de
acties van mensen, firma’s en overheden, en de socio-economische context
op verschillende schalen.
Valuation (waardering): alternatieven ranglijsten door de kosten en voordelen te
identificeren.
- Dit is geen gemakkelijke taak, omdat mensen vaak waarde binden aan
dingen; mooi, liefde, ‘belangrijk voor de volgende generatie’.
Non-rivalry (indivisibility of consumption):
mijn consumptie gaat niet ten koste van de
consumptie van een ander.
Non-excludability: niemand wordt
buitengesloten van consumptie.
Pure individual good: jij hebt de kosten,
maar dat kun je terug verdienen door je
goederen te verkopen.
Pure collective good: markt produceert
niet, omdat de kosten niet terug zijn te krijgen.
Quasi-collective good: er is geen rivaliteit en mensen kunnen wel uitgesloten worden
(bijvoorbeeld de kosten van Netflix).
Group good: er is wel rivaliteit, maar je kunt niemand uitsluiten (zoals vissen in de
oceaan; na een tijd zullen er geen vissen meer zijn).
Exclusion free-riding: profiteren van iets zonder daar zelf iets voor te doen.
Prisoner’s dilemma: individuele winstegedreven beslissing leidt tot een minder
gunstige uitkomst voor beide partijen.
Externalities.
Consumption externality: consumer wordt beïnvloedt door het gedrag van een
andere economische agent, waar de consumer geen controle over heeft.
- Positief: mooie tuin, rustige buurt.
- Negatief: luide buren.
Production externality: profijt van een producent wordt beïnvloedt door het gedrag
van een andere economische agent, waar de producent geen controle over heeft.
- Positief: CO2 zorgt ervoor dat gewassen sneller groeien.
- Negatief: vieze geur door varkensstallen.
Landschappen zijn public goods en externalities.
Govenment intervention wanneer de markt faalt:
- Assigning property rights of legally protection patens.
,Kirsten Uitdewilligen, 2024
In-house production (zwaarste vorm van government intervention): werkzaamheden
verschuiven naar eigen bouwplaats.
Contracts.
Complete contracten: alles is ingevuld in een contract, alle eventuele gebeurtenissen
worden vastgelegd.
Incomplete contracten: dingen ontbreken in een contract, eventuele gebeurtenissen
kunnen niet worden vastgelegd. Dit vereist een mate van vertrouwen.
Coordination mechanism.
Keuze wordt bepaald door transactiekosten.
- Adverse selection: informatie mist/klopt niet voordat een contract wordt
afgesloten.
- Hidden action: informatie mist/klopt niet nadat een contract wordt afgesloten.
Voor natuur en landschappen zijn hybridevormen van coördinatiemechanismen
nodig:
- Overheidssubsidies voor productie.
- Natuurconserveringsorganisaties kopen land voor productie of subsidiëren
boeren.
- Overheid heeft bezit over het land en neemt keuzes, maar stelt contracten op
met private groepen die natuurlijke gebieden beheren.
Redenen waarom overheden falen:
- Rol van interest groups (lobbying).
- Meetprobleem (moeilijk om factoren om te zetten naar geldtermen).
- Geen ‘marktdiscipline’ (iets is nooit genoeg als je er niet voor hoeft te betalen).
- Voorkeur van publieke dienaren spelen een rol (self-interest).
Factoren bij transactiekosten.
Time inconsistency: regels worden ineens veranderd door de beleidsmakers. Wat
eerst voordelig was kan nu nadelig worden.
Transaction specific investments: sommige investeringen zijn specifiek voor een
bepaalde transactie -> kan leiden tot “lock-in” effecten (partijen zijn gebonden aan
een transactie en kunnen moeilijk van partner wisselen).
Bounded rationality: organisaties beschikken niet over oneindige cognitieve
vermogens om alle mogelijke scenario’s te begrijpen.
Transaction frequency: verwijst naar hoe vaak een bepaalde transactie voorkomt. In
gevallen van lage frequentie kunne organisaties beter zelfvoorzienend zijn (=flexibel).
, Kirsten Uitdewilligen, 2024
Lecture 2: Valuation methods
1 november 2024
Benefits (baten).
Secundaire baten – goederen die je ook kunt
verkopen (secundair komt van een
bijkomstigheid; hout uit een bos heeft als primaire
waarde natuur, maar als secundaire waarde kan
het ook verkocht worden).
- Indirect: hotels in de buurt, ontroerend
goed stijgt in waarde.
- Direct: direct gelinkt aan de omgeving,
zoals het verkopen van hout.
Primaire baten – primaire waarde van iets om er gebruik van te maken.
Gebruikswaarden: je geniet van de natuur.
- Present use: je maakt er nu gebruik van.
- Option use: je kan er in de toekomst gebruik van maken.
Niet-gebruikswaarden: je maakt geen gebruik, maar je vindt het wel belangrijk dat dat
er is (waarde hechten aan natuur waar je geen gebruik van maakt).
- Existence value: je hecht waarde aan het bestaan van een ijsbeer en het
behoud/beheer van natuur.
- Intrinsic value: waarde die je hecht aan niet-levende organismen.
- Bequest value: je geeft erom dat de toekomstige generaties er ook gebruik
van kunnen maken.
- Vicarious use value: jij maakt geen gebruik van iets, maar je gunt het anderen
om er wel gebruik van te maken.
Valuation methods.
Traditional valuation methods:
1. Market method
Je zoekt naar een vergelijkbaar object wat net op de markt is gekomen. Met
plussen en minnen bepaal je de waarde van jouw object, aan de hand van het
nieuwe object.
2. Income method
De waarde van een object staat gelijk aan de kapitalisatie van het toekomstige
inkomen wat verdiend kan worden met het object.
NPV: net present value
Nt: net income year t
R: discount rate
T: tijd in jaar
T: final year
3. Cost method
De waarde van een object staat gelijk aan de kost om het te maken.