PABO toets Natuur en
Techniek
Hoofdstuk 1.
Levende natuur => planten, dieren, eigen lichaam
Niet-levende natuur => weer en seizoenen, omgeving / milieu, materie en energie,
fysische verschijnselen
Techniek => transport, communicatie, constructie, productie
Hoofdstuk 2. Biologische eenheid
Cel => levende eenheid (kunnen groeien en delen)
Organel => klein orgaan
Celmembraan => scheiding tussen binnen- en buitenkant van cel
In celplasma liggen organellen
Celmembraan zorgt dat nuttige stoffen in cel blijven en houdt schadelijke stoffen
tegen + regelt transport
Celwand geeft cellen stevigheid (dierlijke cel heeft geen celwand)
In celkern zit DNA
Genen zijn instructies voor wat er in een cel gebeurt. Door genen kunnen cellen
samenwerken en bijv. organen vormen
Celkern bevat informatie voor aanleg en eigenschappen organisme
Mitochondrion zorgen voor energie door brandstof hiertoe om te zetten.
Vacuole => blaasje gevuld met water. Opslag ruimte voor nuttige of schadelijke
stoffen. (plantencellen hebben vaak één grote) (dierlijke cellen vaak geen of één
kleine) (bij plantencel is vacuole belangrijk voor stevigheid)
Bladgroenkorrels => extra organel van plantencel. Zetten zonlicht om tot energie
(=fotosynthese zonlicht gebruiken om CO² om te zetten naar glucose en O²) en
zorgen voor groene kleur
Bacterie celwand, celmembraan, celplasma, chromosoom (DNA)
Dierlijke cel Mitochondrium, celkern, celplasma, celmembraan
Plantencel Mitochondrium, celkern, bladgroenkorrel, vacuole,
celplasma, celmembraan, celwand
, Orgaan is onderdeel van organisme
Orgaan is opgebouwd uit weefsels
Organen werken samen in orgaanstelsels
Stelsel Taak Voorbeeld orgaan
Bloedvatenstelsel Transport afval en nuttige Slagaders, hart
stoffen door het lichaam
Ademhalingsstelsel Opname zuurstof en afgifte Longen
koolstofdioxide
Spijsverteringsstelsel Verteren voedsel en opnemen Maag en darmen
nuttige stoffen
Lever Verwerken allerlei stoffen Lever
Uitscheidingsstelsel Zorgen dat afvalstoffen het Nieren
lichaam verlaten
Lymfevatenstelsel Ondersteunen Lymfeknopen
bloedvatenstelsel en de afweer
Zintuigen Opvangen van prikkels van het Oog, oor en neus
lichaam en uit de omgeving
Zenuwstelsel doorgeven signalen tussen Hersenen
zintuigen, organen, spieren en
hersenen
Hormoonstelsel Doorgeven signalen tussen Hypofyse, bijnieren
verschillende organen
Skelet Geeft stevigheid en vorm aan Gewrichten
het lichaam en maakt
beweging mogelijk
Spierstelsel Maakt beweging mogelijk Arm- en beenspieren
Voortplantingsstelsel Voortplanting Teelballen, eierstokken
Belangrijkste orgaanstelsels planten;
- Voortplantingsstelsel bloem (met stamper en meeldraden)
- Transportstelsel vaten lopen omhoog en omlaag door stengel naar andere
onderdelen van de plant
- Ademhalingsstelsel huidmondjes op onderzijde van het blad (door mondvorm
kunnen ze sluiten als dat nodig is)
Alle organismen voeden zich, planten zich voort en overleven vijanden / verdedigen
zich tegen invloeden van de omgeving
Alle organismen zijn opgebouwd uit cellen
5 soorten;
- Bacteriën
^ één cel
^ zonder organellen
^ geen celkern, DNA ligt los in celplasma
^ planten zich voort door deling
^ bacteriën in darmen => darmflora helpen met vertering voedsel
, - Eencelligen
^ één cel
^ met organellen
^ DNA in celkern
^ mitochondriën leveren energie
^ groter dan bacteriën
^ pantoffeldiertjes (eten bacteriën)
^ algen
^ halen energie uit zonlicht (fotosynthese)
- Schimmels
^ één of meer cellen
^ met organellen (celwand)
^ onder paddenstoel zit netwerk van schimmeldraden (=> mycelium) nemen
hiermee voedsel op uit de grond
^ gisten zijn ééncellige schimmels
- Planten
^ meer cellen
^ met organellen (bladgroenkorrels en celwand)
^ fotosynthese
Mossen geen vaten, wel sporen, vochtige plaatsen
Varens en paardenstaarten wel vaten en sporen
Naaktzadigen (naaldbomen) zaden (in zaad embryo)
Bedektzadige zaden in een vrucht, in bloem bevruchting
Techniek
Hoofdstuk 1.
Levende natuur => planten, dieren, eigen lichaam
Niet-levende natuur => weer en seizoenen, omgeving / milieu, materie en energie,
fysische verschijnselen
Techniek => transport, communicatie, constructie, productie
Hoofdstuk 2. Biologische eenheid
Cel => levende eenheid (kunnen groeien en delen)
Organel => klein orgaan
Celmembraan => scheiding tussen binnen- en buitenkant van cel
In celplasma liggen organellen
Celmembraan zorgt dat nuttige stoffen in cel blijven en houdt schadelijke stoffen
tegen + regelt transport
Celwand geeft cellen stevigheid (dierlijke cel heeft geen celwand)
In celkern zit DNA
Genen zijn instructies voor wat er in een cel gebeurt. Door genen kunnen cellen
samenwerken en bijv. organen vormen
Celkern bevat informatie voor aanleg en eigenschappen organisme
Mitochondrion zorgen voor energie door brandstof hiertoe om te zetten.
Vacuole => blaasje gevuld met water. Opslag ruimte voor nuttige of schadelijke
stoffen. (plantencellen hebben vaak één grote) (dierlijke cellen vaak geen of één
kleine) (bij plantencel is vacuole belangrijk voor stevigheid)
Bladgroenkorrels => extra organel van plantencel. Zetten zonlicht om tot energie
(=fotosynthese zonlicht gebruiken om CO² om te zetten naar glucose en O²) en
zorgen voor groene kleur
Bacterie celwand, celmembraan, celplasma, chromosoom (DNA)
Dierlijke cel Mitochondrium, celkern, celplasma, celmembraan
Plantencel Mitochondrium, celkern, bladgroenkorrel, vacuole,
celplasma, celmembraan, celwand
, Orgaan is onderdeel van organisme
Orgaan is opgebouwd uit weefsels
Organen werken samen in orgaanstelsels
Stelsel Taak Voorbeeld orgaan
Bloedvatenstelsel Transport afval en nuttige Slagaders, hart
stoffen door het lichaam
Ademhalingsstelsel Opname zuurstof en afgifte Longen
koolstofdioxide
Spijsverteringsstelsel Verteren voedsel en opnemen Maag en darmen
nuttige stoffen
Lever Verwerken allerlei stoffen Lever
Uitscheidingsstelsel Zorgen dat afvalstoffen het Nieren
lichaam verlaten
Lymfevatenstelsel Ondersteunen Lymfeknopen
bloedvatenstelsel en de afweer
Zintuigen Opvangen van prikkels van het Oog, oor en neus
lichaam en uit de omgeving
Zenuwstelsel doorgeven signalen tussen Hersenen
zintuigen, organen, spieren en
hersenen
Hormoonstelsel Doorgeven signalen tussen Hypofyse, bijnieren
verschillende organen
Skelet Geeft stevigheid en vorm aan Gewrichten
het lichaam en maakt
beweging mogelijk
Spierstelsel Maakt beweging mogelijk Arm- en beenspieren
Voortplantingsstelsel Voortplanting Teelballen, eierstokken
Belangrijkste orgaanstelsels planten;
- Voortplantingsstelsel bloem (met stamper en meeldraden)
- Transportstelsel vaten lopen omhoog en omlaag door stengel naar andere
onderdelen van de plant
- Ademhalingsstelsel huidmondjes op onderzijde van het blad (door mondvorm
kunnen ze sluiten als dat nodig is)
Alle organismen voeden zich, planten zich voort en overleven vijanden / verdedigen
zich tegen invloeden van de omgeving
Alle organismen zijn opgebouwd uit cellen
5 soorten;
- Bacteriën
^ één cel
^ zonder organellen
^ geen celkern, DNA ligt los in celplasma
^ planten zich voort door deling
^ bacteriën in darmen => darmflora helpen met vertering voedsel
, - Eencelligen
^ één cel
^ met organellen
^ DNA in celkern
^ mitochondriën leveren energie
^ groter dan bacteriën
^ pantoffeldiertjes (eten bacteriën)
^ algen
^ halen energie uit zonlicht (fotosynthese)
- Schimmels
^ één of meer cellen
^ met organellen (celwand)
^ onder paddenstoel zit netwerk van schimmeldraden (=> mycelium) nemen
hiermee voedsel op uit de grond
^ gisten zijn ééncellige schimmels
- Planten
^ meer cellen
^ met organellen (bladgroenkorrels en celwand)
^ fotosynthese
Mossen geen vaten, wel sporen, vochtige plaatsen
Varens en paardenstaarten wel vaten en sporen
Naaktzadigen (naaldbomen) zaden (in zaad embryo)
Bedektzadige zaden in een vrucht, in bloem bevruchting