Ziekte → Schadelijke somatische of psychische afwijkingen van een organisme waardoor dit
organisme minder goed functioneert.
Gezondheid volgens WHO → Toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en
maatschappelijk welzijn, en niet slechts de afwezigheid van ziekte.
Positieve gezondheid (Huber) → Gezondheid als vermogen om je aan te passen en je
eigen regie te voeren in het licht van de sociale, fysieke en emotionele uitdagingen van het
leven.
Positieve gezondheid bestaat uit 6 dimensies:
1. Lichaamsfuncties → fysiek functioneren
2. Mentaal welbevinden → mentale/emotionele gezondheid
3. Zingeving → doel hebben in het leven
4. Kwaliteit van leven → tevreden met het leven
5. Meedoen → sociale betrokkenheid en relaties
6. Dagelijks functioneren → zelfstandig zijn
Delayed-degeneratieve ziekten → Ziekten die veel vaker voorkomen omdat we aan andere
ziekten waren overleden.
Pathogenese → Inzicht in het ontstaan, de ontwikkeling en het verloop van een
ziekte/aandoening.
Salutogenese → Centrale vraag: wat houdt mensen gezond en wat bevordert de
gezondheid?
Blue Zones → Gebieden in de wereld waar mensen heel oud worden, zonder chronische
ziekten en zonder mentale aftakeling. Komt door:
o Goed eten
o Zingeving
o Beweging
o Verbondenheid
Gezondheid volgens DSM-5-TR → Psychische stoornissen gaan gewoonlijk gepaard met
lijdensdruk en/of beperkingen in het functioneren en op sociaal of beroepsmatig gebied of bij
andere belangrijke bezigheden.
Gezondheidsmodel volgens Lalonde
Bestaat uit vier pijlers:
1. Biologische factoren → erfelijkheid, geslacht
2. Zorgvoorzieningen → toegankelijkheid
3. Leefstijl → houding, kennis, gedrag
4. Omgeving → fysiek, sociaal
Epidemiologie → Bestudeert de gezondheidssituatie in een populatie en kijkt daarbij onder
andere naar het voorkomen en de verspreiding van ziekte binnen en tussen een populatie.
Morbiditeit → Mate van het voorkomen van een specifieke ziekte.
Multimorbiditeit → Meerdere aandoeningen of ziekten tegelijk aanwezig.
Mortaliteit → Sterfte in een bepaalde periode.
Incidentie → Aantal personen van een bevolkingsgroep dat gedurende een gegeven
tijdsperiode de ziekte krijgt.
Prevalentie → Aantal personen van een bevolkingsgroep dat op een gegeven tijdstip lijdt
aan de ziekte.
,Gezondheid vanuit levensloop
Breuklijnen/ critical life events → markeren de overgangen in levensfasen
o Gezond opgroeien → Prefrontale cortex is nog aan het rijpen. Ouders en actoren uit
de omgeving zijn primair verantwoordelijk voor de gezondheid van kinderen/jongeren
tijdens de zwangerschap, kindertijd en puberteit.
o Gezond blijven → In de volwassenheid verschuift de verantwoordelijkheid van de
gezondheid naar het individu. Deze periode heet hedonisme: het loskomen van de
ouders en de start van een eigen leven.
o Gezond ouder worden → Ouder worden gaat gepaard met een toename van
ongezonde levensjaren, en de kans op ziekten en beperkingen neemt toe.
Levensverwachting → Kan per jaar en voor iedere leeftijd worden berekend.
o Gezonde levensjaren → Gemiddeld aantal levensjaren dat mensen mogen
verwachten in goede gezondheid door te brengen.
o Ongezonde levensjaren
Kwaliteit van het leven
4 gezondheidsindicatoren
1. Levensverwachting in jaren en ervaren gezondheid
2. Levensverwachting zonder beperkingen
3. Levensverwachting in goede geestelijke gezondheid
4. Levensverwachting zonder chronische ziekte
Health literacy → Basiskennis die een individu nodig heeft om gezond te kunnen leven.
De welvaart is toegenomen. Belangrijke wetenschappelijke doorbraken hebben geleid tot
vermindering van infectieziekten, kindersterfte, betere behandelmethoden en een collectief
zorgsysteem.
Toename van welvaartsziekten → (Kanker, diabetes type 2, hart- en vaatziekten en
overgewicht)
De ziektelast wordt uitgedrukt in DALY’s
DALY → Aantal gezonde levensjaren dat een populatie verliest door ziekten.
QALY → Wordt berekend door de resterende levensjaren van een patiënt te schatten na een
bepaalde behandeling of interventie.
Zes domeinen van kwaliteit van leven volgens de WHO
1. Fysieke gezondheid
2. Psychologisch welzijn
3. Mate van onafhankelijkheid
4. Sociale relaties
5. Relatie tot de omgeving
6. Spiritualiteit, religie en overtuigingen
Obesogene omgeving → Omgeving die de inname van calorie- en energierijk eten
makkelijk maakt.
Diagnose → Nauwkeurige beschrijving van de symptomen, de ernst en het beloop van
psychische klachten of ontwikkelingsdiagnostiek.
Classificaties → Bijv. ADHD, ADD, autisme spectrum etc.
, Gezondheidsbevordering en Leefstijl – Hoofdstuk 2
Determinanten → Factoren die (on)gezondheid beïnvloeden.
o Endogene determinanten → Liggen besloten in het lichaam (bijv. bloeddruk).
o Exogene determinanten → Liggen buiten het lichaam (bijv. gedrag).
Determinanten van gezondheid:
o Omgeving
o Fysieke omgevingsfactoren
o Sociale omgevingsfactoren
o Leefstijl
o Persoonlijke factoren
Conceptueel model van de volksgezondheid
(→ 3 groepen determinanten die de gezondheid beïnvloeden)
1. Persoonsgebonden factoren → Kunnen genetisch zijn of in de loop van het leven
verworven zijn.
2. Leefstijlfactoren → BRAVO + D gedragingen.
3. Omgevingsfactoren → Factoren uit de fysieke en sociale omgeving die van buitenaf
op onze gezondheid inwerken of onze gezondheid helpen vormen.
Een autoritatieve opvoedstijl (controlerende opvoeding met duidelijke regels in combinatie
met een betrokken en empathische houding) is bevorderend voor een gezonde ontwikkeling.
Beschikbaarheid speelt een belangrijke rol in de keuzes die mensen maken rondom
gezondheid. Ongezonde voeding is makkelijk verkrijgbaar en geprijsd op een manier die
overconsumptie aanmoedigt.
Mensen met een lage SES (sociaaleconomische status) ervaren vaak meer risicofactoren.
Indicatoren van sociaaleconomische gezondheidsverschillen (SEGV)
o Hoe hoger het inkomen, hoe hoger de levensverwachting
o Hoe lager het opleidingsniveau, hoe lager de SES
o Biologische factoren
o Fysieke omgeving
o Sociale omgeving
o Leefstijl
o Toegankelijkheid gezondheidszorg
Bij menselijk gedrag spelen automatische en gecontroleerde informatieverwerking een rol.
Gedrag wordt beïnvloed door genetische aanleg, mensen zien ook gedrag dat ze overnemen
van leeftijdsgenoten.
IJsbergmodel van gedrag
o Zichtbaar gedrag
o Onzichtbaar → waarden, normen, kennis, gewoontes, emoties, impulsen en
persoonlijkheidsgewoonten
Twee werkzame systemen in het brein
Systeem 1 → impulsieve systeem, is snel, automatisch en onbewust. Dit gedrag komt voort
uit prikkels uit de omgeving. Dit systeem staat altijd aan en is krachtig.
Systeem 2 → reflectieve systeem, is rationeel en bewust. Er gaat overweging vooraf aan de
keuze. Kost meer cognitieve energie.