Hoofdstuk 8
Het Unierecht is van grote betekenis voor de rechtspositie van de burger. Voor zover deze
rechtstreeks werkend is, werkt deze als zodanig in de nationale rechtsorde en prevaleert deze boven
alle nationale voorschriften. Zij kunnen meestal zonder nadere uitwerking worden toegepast.
Rechtstreeks werkende bepalingen van Unierecht kennen burgers niet alleen rechten toe: zij kunnen
ook verplichtingen opleggen. Nationale bepalingen kunnen aan de werking van het Unierecht niet in
de weg staan. Uit het autonome, supranationale karakter van het Unierecht vloeien zekere verschillen
voort ten opzichte van het gewone internationale recht. Ten eerste werkt het Unierecht ongeacht de
constitutie uit eigen kracht door in de nationale rechtsorde. Ten tweede geniet het Unierecht uit
zichzelf voorrang. Rechterlijke controle op de naleving van het Unierecht vindt deels plaats door het
HvJEU en deels door de nationale rechters. Het HvJEU beslist in hoger beroep tegen uitspraken van
het Gerecht, inbreukprocedures en prejudiciële procedures. De nationale rechter heeft als taak de
uniforme doorwerking van het Unierecht in de lidstaat te verzekeren. In de regel bereikt het
Unierecht de burger via nationale uitvoering. Of een bepaling van Unierecht rechtstreekse werking
heeft, hangt af van de vraag of deze voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk is geformuleerd.
Daarbij is met name van belang de mate waarin de lidstaat bij de uitvoering van de bepaling over
beleidsvrijheid beschikt. Het Unierecht vindt daarnaast doorwerking door middel van
Unierechtconforme interpretatie. Richtlijnconforme interpretatie wordt met name toegepast
wanneer de implementatie van een richtlijn kleine gebreken vertoont.
Hoofdstuk 9
Artikel 91 Gw betreft de sluiting van verdragen. Verdragen zijn internationale overeenkomsten tussen
volkenrechtelijke rechtssubjecten. Het verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht bevat een
codificatie van de regels die de sluiting, inwerkingtreding, uitlegging, wijziging, ongeldigheid,
beëindiging en opschorting van de werking van schriftelijke verdragen tussen staten beheersen.
Artikel 7 geeft de bevoegden tot handelen namens de staat. Artikel 11 geeft de wijze van binding van
een staat aan een overeengekomen verdrag. Uit artikel 46 volgt dat de schending van het nationale
constitutionele recht door een nationaal ambt in beginsel niet leidt tot volkenrechtelijke ongeldigheid
van een verdrag. De eerste fase van de totstandkoming van een verdrag is die van de
onderhandelingen. Vervolgens volgt authentificatie van de tekst, daarna ondertekening welke de
volkenrechtelijke binding teweegbrengt behoudens eventuele bekrachtigingsclausules. Verdragen
dienen door of vanwege de regering te worden gesloten. Binding aan een verdrag vereist
goedkeuring door de Staten-Generaal. Toetreding tot een verdrag heeft dezelfde rechtsgevolgen als
sluiting van een verdrag. Voor zekere verdragen is goedkeuring niet vereist. De Rijkswet goedkeuring
en bekendmaking verdragen strekt tot uitvoering van de artikel 91 en artikel 95 Gw. Deze geeft de
voorschriften omtrent goedkeuring en of deze vereist is. Uit artikel 93 Gw volgt dat bekendmaking
vereist is, wil een eenieder verbindende bepaling van een verdrag toegepast kunnen worden, als een
burger er een beroep op doet of ermee wordt geconfronteerd. Uit HR Rookverbod volgt het
volgende: voor een ieder verbindendheid is beslissend het antwoord op de vraag of de bepaling
onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is, om in de context waarin zij wordt ingeroepen als
objectief recht te kunnen functioneren. Dit biedt een verruiming van de gevallen waarin
verdragsbepalingen een ieder verbindend kunnen zijn. Wanneer een eenieder verbindende
, verdragsbepaling niet verenigbaar is met een nationaal voorschrift, dient dit voorschrift buiten
beschouwing te worden gelaten. Dit volgt ondermeer uit artikel 94 Gw.
Uit artikel 6 EVRM volgt dat het overheidsambt dat belast is met rechtspraak, een onafhankelijke en
onpartijdige, bij de wet ingestelde, rechterlijke instantie is. Volgens artikel 112 Gw wordt rechtspraak
uitgeoefend door rechterlijke macht en door gerechten die niet daartoe behoren. Dergelijke
gerechten dienen benoemd te worden bij koninklijk besluit, de benoeming moet geschieden voor het
leven, de wet moet de leeftijd van hun ontslag bepalen, zij kunnen slechts in de gevallen bij de wet
bepaald door een bij de wet aangewezen tot de rechterlijke macht behorend gerecht worden
geschorst en ontslagen en de wet moet voor het overige hun rechtspositie regelen. In ieder geval gaat
het dan om gerechten die burgerlijke en strafrechtspraak uitoefenen en de gerechten die
vrijheidsstraffen kunnen opleggen. In een rechtsstaat moeten de burgers erop kunnen vertrouwen
dat een neutrale overheidsinstantie zonder aanzien des persoons geschillen en strafbare feiten
berecht. Ten eerste is neutraliteit vereist van de rechters ten opzichte van de wetgever en het
bestuur. Ten tweede is neutraliteit vereist ten opzichte van het concrete geschil of strafbare feit dat
aan de rechter wordt voorgelegd. Voor de onafhankelijkheid is van belang dat de rechter na zijn
benoeming in vrijheid oordeelt. De rechterlijke macht mag geen staat in de staat zijn. De Grondwet
regelt enkel persoonlijke onafhankelijkheid van rechters. Zakelijke onafhankelijkheid houdt in essentie
in dat de rechter beslissingsvrijheid heeft tegenover de ambten van de wetgevende en uitvoerende
macht. Dit betreft de waarborg tegen druk van buitenaf en een gewekte indruk van
onafhankelijkheid. Andere ambten dienen zich niet te mengen in de uitoefening van de
rechtspraakfunctie. De wet RO geeft eveneens regelingen betreffende deze onafhankelijkheid. De
institutionele onafhankelijkheid kan tot uitdrukking komen in een organisatorische scheiding van de
rechterlijke macht ten opzichte van de andere machten. Rechterlijke onpartijdigheid houdt in dat de
rechter direct noch indirect een belang heeft bij de zaak die aan hem wordt voorgelegd of bij de
personen die in het rechtsgeding als partijen of procesdeelnemers optreden. De subjectieve
onpartijdigheid heeft betrekking op de persoonlijke instelling en overtuiging van een individuele
rechter in een bepaalde zaak. Objectieve onpartijdigheid ziet op de rechter die voldoende
waarborgen biedt om bij de partijen elke gerechtvaardigde twijfel aan zijn onpartijdigheid uit te
sluiten, ongeacht of er werkelijke sprake is van vooringenomenheid. Deze is aan de orde wanneer de
rechter eerder bemoeienis heeft gehad met de zaak, bij vervulling van functies naast de rechterlijke
functie dan wel in geval van het vervullen van nevenbetrekkingen door beroepsrechters.
Hoofdstuk 10
Ook voor de rechter geldt het legaliteitsbeginsel. Zijn rechtspraak moet grondwettig en wettig zijn. Ex.
artikel 107 Gw spreekt de rechter recht volgens wettelijke regels die in algemene wetboeken zijn
vastgelegd. Artikel 118 Gw geeft de gronden van rechtspraak voor de Hoge Raad. Betreffende
ongeschreven rechtsregels wordt er veelal gesproken van de rechtsvormende taak van de rechter.
Naar gangbare opvattingen omvat rechtsvorming in ieder geval wetsuitleg en wetstoepassing. De
rechtsvorming betreft het uitwerken van vage of open rechtsnormen in het geschreven recht, de
aanvulling van leemten in het recht. Ook voor de rechter geldt dat zijn optreden een grondslag in de
Grondwet moet hebben. De rechter dient zijn oordeel te baseren op rechtsnormen om het geschil te
beslissen. Uit HR Waterpakt volgt dat het niet aan de rechter is te bepalen wanneer en in welke vorm
een wet tot stand zal komen. In beginsel kan elk overheidsoptreden aan het oordeel van een
Het Unierecht is van grote betekenis voor de rechtspositie van de burger. Voor zover deze
rechtstreeks werkend is, werkt deze als zodanig in de nationale rechtsorde en prevaleert deze boven
alle nationale voorschriften. Zij kunnen meestal zonder nadere uitwerking worden toegepast.
Rechtstreeks werkende bepalingen van Unierecht kennen burgers niet alleen rechten toe: zij kunnen
ook verplichtingen opleggen. Nationale bepalingen kunnen aan de werking van het Unierecht niet in
de weg staan. Uit het autonome, supranationale karakter van het Unierecht vloeien zekere verschillen
voort ten opzichte van het gewone internationale recht. Ten eerste werkt het Unierecht ongeacht de
constitutie uit eigen kracht door in de nationale rechtsorde. Ten tweede geniet het Unierecht uit
zichzelf voorrang. Rechterlijke controle op de naleving van het Unierecht vindt deels plaats door het
HvJEU en deels door de nationale rechters. Het HvJEU beslist in hoger beroep tegen uitspraken van
het Gerecht, inbreukprocedures en prejudiciële procedures. De nationale rechter heeft als taak de
uniforme doorwerking van het Unierecht in de lidstaat te verzekeren. In de regel bereikt het
Unierecht de burger via nationale uitvoering. Of een bepaling van Unierecht rechtstreekse werking
heeft, hangt af van de vraag of deze voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk is geformuleerd.
Daarbij is met name van belang de mate waarin de lidstaat bij de uitvoering van de bepaling over
beleidsvrijheid beschikt. Het Unierecht vindt daarnaast doorwerking door middel van
Unierechtconforme interpretatie. Richtlijnconforme interpretatie wordt met name toegepast
wanneer de implementatie van een richtlijn kleine gebreken vertoont.
Hoofdstuk 9
Artikel 91 Gw betreft de sluiting van verdragen. Verdragen zijn internationale overeenkomsten tussen
volkenrechtelijke rechtssubjecten. Het verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht bevat een
codificatie van de regels die de sluiting, inwerkingtreding, uitlegging, wijziging, ongeldigheid,
beëindiging en opschorting van de werking van schriftelijke verdragen tussen staten beheersen.
Artikel 7 geeft de bevoegden tot handelen namens de staat. Artikel 11 geeft de wijze van binding van
een staat aan een overeengekomen verdrag. Uit artikel 46 volgt dat de schending van het nationale
constitutionele recht door een nationaal ambt in beginsel niet leidt tot volkenrechtelijke ongeldigheid
van een verdrag. De eerste fase van de totstandkoming van een verdrag is die van de
onderhandelingen. Vervolgens volgt authentificatie van de tekst, daarna ondertekening welke de
volkenrechtelijke binding teweegbrengt behoudens eventuele bekrachtigingsclausules. Verdragen
dienen door of vanwege de regering te worden gesloten. Binding aan een verdrag vereist
goedkeuring door de Staten-Generaal. Toetreding tot een verdrag heeft dezelfde rechtsgevolgen als
sluiting van een verdrag. Voor zekere verdragen is goedkeuring niet vereist. De Rijkswet goedkeuring
en bekendmaking verdragen strekt tot uitvoering van de artikel 91 en artikel 95 Gw. Deze geeft de
voorschriften omtrent goedkeuring en of deze vereist is. Uit artikel 93 Gw volgt dat bekendmaking
vereist is, wil een eenieder verbindende bepaling van een verdrag toegepast kunnen worden, als een
burger er een beroep op doet of ermee wordt geconfronteerd. Uit HR Rookverbod volgt het
volgende: voor een ieder verbindendheid is beslissend het antwoord op de vraag of de bepaling
onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is, om in de context waarin zij wordt ingeroepen als
objectief recht te kunnen functioneren. Dit biedt een verruiming van de gevallen waarin
verdragsbepalingen een ieder verbindend kunnen zijn. Wanneer een eenieder verbindende
, verdragsbepaling niet verenigbaar is met een nationaal voorschrift, dient dit voorschrift buiten
beschouwing te worden gelaten. Dit volgt ondermeer uit artikel 94 Gw.
Uit artikel 6 EVRM volgt dat het overheidsambt dat belast is met rechtspraak, een onafhankelijke en
onpartijdige, bij de wet ingestelde, rechterlijke instantie is. Volgens artikel 112 Gw wordt rechtspraak
uitgeoefend door rechterlijke macht en door gerechten die niet daartoe behoren. Dergelijke
gerechten dienen benoemd te worden bij koninklijk besluit, de benoeming moet geschieden voor het
leven, de wet moet de leeftijd van hun ontslag bepalen, zij kunnen slechts in de gevallen bij de wet
bepaald door een bij de wet aangewezen tot de rechterlijke macht behorend gerecht worden
geschorst en ontslagen en de wet moet voor het overige hun rechtspositie regelen. In ieder geval gaat
het dan om gerechten die burgerlijke en strafrechtspraak uitoefenen en de gerechten die
vrijheidsstraffen kunnen opleggen. In een rechtsstaat moeten de burgers erop kunnen vertrouwen
dat een neutrale overheidsinstantie zonder aanzien des persoons geschillen en strafbare feiten
berecht. Ten eerste is neutraliteit vereist van de rechters ten opzichte van de wetgever en het
bestuur. Ten tweede is neutraliteit vereist ten opzichte van het concrete geschil of strafbare feit dat
aan de rechter wordt voorgelegd. Voor de onafhankelijkheid is van belang dat de rechter na zijn
benoeming in vrijheid oordeelt. De rechterlijke macht mag geen staat in de staat zijn. De Grondwet
regelt enkel persoonlijke onafhankelijkheid van rechters. Zakelijke onafhankelijkheid houdt in essentie
in dat de rechter beslissingsvrijheid heeft tegenover de ambten van de wetgevende en uitvoerende
macht. Dit betreft de waarborg tegen druk van buitenaf en een gewekte indruk van
onafhankelijkheid. Andere ambten dienen zich niet te mengen in de uitoefening van de
rechtspraakfunctie. De wet RO geeft eveneens regelingen betreffende deze onafhankelijkheid. De
institutionele onafhankelijkheid kan tot uitdrukking komen in een organisatorische scheiding van de
rechterlijke macht ten opzichte van de andere machten. Rechterlijke onpartijdigheid houdt in dat de
rechter direct noch indirect een belang heeft bij de zaak die aan hem wordt voorgelegd of bij de
personen die in het rechtsgeding als partijen of procesdeelnemers optreden. De subjectieve
onpartijdigheid heeft betrekking op de persoonlijke instelling en overtuiging van een individuele
rechter in een bepaalde zaak. Objectieve onpartijdigheid ziet op de rechter die voldoende
waarborgen biedt om bij de partijen elke gerechtvaardigde twijfel aan zijn onpartijdigheid uit te
sluiten, ongeacht of er werkelijke sprake is van vooringenomenheid. Deze is aan de orde wanneer de
rechter eerder bemoeienis heeft gehad met de zaak, bij vervulling van functies naast de rechterlijke
functie dan wel in geval van het vervullen van nevenbetrekkingen door beroepsrechters.
Hoofdstuk 10
Ook voor de rechter geldt het legaliteitsbeginsel. Zijn rechtspraak moet grondwettig en wettig zijn. Ex.
artikel 107 Gw spreekt de rechter recht volgens wettelijke regels die in algemene wetboeken zijn
vastgelegd. Artikel 118 Gw geeft de gronden van rechtspraak voor de Hoge Raad. Betreffende
ongeschreven rechtsregels wordt er veelal gesproken van de rechtsvormende taak van de rechter.
Naar gangbare opvattingen omvat rechtsvorming in ieder geval wetsuitleg en wetstoepassing. De
rechtsvorming betreft het uitwerken van vage of open rechtsnormen in het geschreven recht, de
aanvulling van leemten in het recht. Ook voor de rechter geldt dat zijn optreden een grondslag in de
Grondwet moet hebben. De rechter dient zijn oordeel te baseren op rechtsnormen om het geschil te
beslissen. Uit HR Waterpakt volgt dat het niet aan de rechter is te bepalen wanneer en in welke vorm
een wet tot stand zal komen. In beginsel kan elk overheidsoptreden aan het oordeel van een